ECLI:NL:RBNHO:2022:2334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
15.183103.21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling jeugdige dader voor poging gewapende overval op tankstation in Schagen

Op 21 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van poging tot gewapende overval op een tankstation in Schagen op 10 juli 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, die niet de initiatiefnemer van de overval was, heeft een groot keukenmes gebruikt en de medewerkster van het tankstation bedreigd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis en zijn goede gedrag tijdens de schorsing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,-- aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van een tweede benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was van schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.183103.21 (P)
Uitspraakdatum: 21 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 7 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van wat verdachte, zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugd- & Gezinsbeschermers naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2021 te Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of sigaretten en/of andere
goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[benadeelde partij 1] en/of tankstation [tankstation] in elk geval aan die [benadeelde partij 1] en/of [tankstation] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- met een groot (keuken)mes en gezichts- en/of hoofdbedekking op (een mondkapje en/of een hoodie) het tankstation [tankstation] binnen te zijn gegaan en/of
- een groot (keuken)mes te hebben gericht op en/of getoond aan de medewerkster en/of eigenaresse van het tankstation [tankstation] en/of
- ( daarbij) de woorden "Dit is een overval, geef je geld" en/of "Geld, geld" en/of woorden van gelijke afpersende en/of bedreigende strekking te hebben gezegd
en/of geroepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, kort gezegd, het medeplegen van een poging tot een gewapende overval op een tankstation in Schagen op 10 juli 2021.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 10 juli 2021 te Schagen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of sigaretten, toebehorend aan [benadeelde partij 1] en/of tankstation [tankstation] , door:
- met een groot keukenmes en met gezichts- en hoofdbedekking op (een mondkapje en een hoodie) het tankstation [tankstation] binnen te gaan en
- een groot keukenmes te richten op die [benadeelde partij 1] en
- daarbij de woorden "Dit is een overval, geef je geld" te roepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Uit het bespreken van het feit op de terechtzitting is gebleken dat verdachte daardoor niet is geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren (subsidiair 100 dagen jeugddetentie), waarvan 60 uren, (subsidiair 30 dagen jeugddetentie) voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarden, voor de duur van
één jaarde bijzondere voorwaarde zal worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
6.2.
.Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met het feit dat verdachte niet de initiatiefnemer was tot het plegen van het feit en dat het voor verdachte, ‘toen hij eenmaal in de rijdende trein zat, heel moeilijk was om eraf te springen’. Daarbij heeft verdachte het mes dat hij van de medeverdachte had gekregen niet getoond en is het gelukkig bij een poging gebleven. Verdachte heeft de afgelopen maanden goed meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden. Het strikte huisarrest heeft hem waarschijnlijk doen beseffen dat hij dingen anders moet gaan doen. Het is een ernstig feit maar het is ook van belang dat gekeken wordt naar wat verdachte inmiddels heeft bereikt. De raadsman vindt oplegging van een werkstraf passend en recht doen aan de situatie. Een proeftijd van twee jaar is reëel en de raadsman vindt het terecht om de meldplicht te beperken tot een jaar.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd een tankstation te overvallen en daarbij de eigenaresse van het tankstation, die op dat moment achter de balie stond, bedreigd met een mes.
Alleen door het kordate optreden van het slachtoffer, die de kassa heeft dichtgeslagen en tegen de daders is gaan schreeuwen, zijn verdachte en de medeverdachte zonder buit gevlucht en is het bij een poging gebleven. Ondanks haar heldhaftige gedrag op het moment zelf, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer die ter zitting is voorgelezen, dat de gebeurtenis traumatisch voor haar is geweest en dat zij er lange tijd last van heeft gehad. Naast de gevolgen voor het slachtoffer zelf, zorgen dit soort feiten ook voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de mensen die er ongewild getuige van zijn en in de samenleving in het algemeen.
Verdachte heeft voorafgaand en tijdens het plegen van dit feit op geen enkele manier stil gestaan bij de gevolgen van zijn daden voor anderen en alleen gedacht aan zijn eigen belang om zo snel mogelijk aan geld te komen zodat hij zijn verslaving kon betalen en zijn schulden kon aflossen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte adviesrapport, gedateerd 21 februari 2022, van
[raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit het rapport van de Raad blijkt dat verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 13 juli 2021, goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Zowel verdachte als zijn ouders zijn goed in contact met de jeugdreclasseerder en verdachte heeft de training bij de Hoofdtrainer positief afgerond. Er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van verdachte. Zijn ouders zijn betrokken en keuren het antisociale gedrag van hun zoon zwaar af. Ook op school gaat het goed en verdachte heeft afstand gedaan van omgang met antisociale jongeren. Daarnaast gebruikt hij geen (soft)drugs meer. Aandachtspunten zijn op dit moment het vinden van een bijbaantje zodat hij zijn eigen inkomsten heeft, en het oefenen met het toepassen van de aangeleerde vaardigheden en vrijheden. De Raad is van mening dat, ondanks dat de ontwikkeling van verdachte niet zorgelijk is, de jeugdreclasseringsmaatregel passend is. Dit vooral om hem de komende periode te monitoren en indien nodig bij te sturen, wanneer blijkt dat hij onverhoopt terugvalt in oude gedragingen zoals middelen-gebruik of weer contact zoekt met antisociale jongeren en zich hierin beïnvloedbaar toont.
Oplegging van een werkstraf kan voor verdachte het maatschappelijk ontoelaatbare gedrag nogmaals onderstrepen. Een jeugddetentie is gelet op de ernst van het feit overwogen, maar de Raad vindt dit niet passend omdat verdachte first offender is en er mogelijkheden worden gezien om met een strak en verplicht begeleidingskader, in samenwerking met de ouders, het gedrag van verdachte om te buigen en recidive te voorkomen.
Ter zitting is namens de Raad en de jeugdreclassering verder naar voren gebracht dat niet vaak wordt gezien dat een verdachte zulke grote stappen maakt. Hij heeft zich heel goed ingezet en de kans op herhaling wordt ingeschat als laag. Het is echter wel van belang dat verdachte nog een tijdje wordt begeleid door de jeugdreclassering want hij heeft de afgelopen maanden strakke kaders gehad die nu worden losgelaten. Begeleiding door de jeugdreclassering langer dan een jaar wordt echter niet nodig gevonden.
conclusie van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). Daar wordt bij een voltooide overval op een winkel een jeugddetentie van vier maanden als uitgangspunt genomen. Iedere strafverzwarende omstandigheid, zoals bedreiging met een wapen, telt daarbij in beginsel voor 60 uur taakstraf, dan wel één maand jeugddetentie.
De rechtbank heeft verder in het voordeel van verdachte laten meewegen dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest, nog jong is en zeer schuldbewust op de rechtbank overkomt. Ook heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat uit de stukken en de behandeling ter zitting naar voren is gekomen dat verdachte zijn vriend heeft willen helpen die een schuld had en zodoende in een situatie terecht is gekomen waar hij voor zijn eigen gevoel niet meer uit kon stappen. Verdachte was niet de initiatiefnemer van het plan om de overval te plegen en heeft toen hij in het tankstation was, niet het mes getoond dat hij gekregen had van de medeverdachte. Verder heeft verdachte goed meegewerkt tijdens de schorsing en een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 160 uren (subsidiair 80 dagen jeugddetentie), waarvan 60 uren, (subsidiair 30 dagen jeugddetentie) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de algemene voorwaarde dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten pleegt.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank verder voor een periode van één jaar de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringstoezicht verbinden, zoals geadviseerd door de Raad. Verdachte maakt een positieve ontwikkeling door, maar er zijn ook enkele aandachtspunten waarbij het goed is dat verdachte nog begeleid en gemonitord wordt. De rechtbank vindt het daarom belangrijk dat de jeugdreclassering voor een periode van een jaar nog toezicht houdt op het verloop van de hulpverlening en verdachte kan ondersteunen waar dat nodig is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 2.500,-- tegen verdachte voor immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de benadeelde partij voor een schadevergoeding in aanmerking komt, maar hij vraagt zich af of het gevorderde schadebedrag reëel is nu er zonder verdere onderbouwing wordt aangeknoopt bij letselcategorie 2 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Hoewel de gestelde schade zeer minimaal is onderbouwd en er namens de benadeelde partij niemand op de zitting aanwezig was om de vordering toe te lichten, acht de rechtbank het aannemelijk dat de poging overval, waarbij de benadeelde partij met een mes is bedreigd, een grote impact op haar heeft gehad en dat zij ten gevolge daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond hiervan zal de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid begroten op € 1.000,--.
Bij het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank ook gelet op wat in vergelijkbare zaken als vergoeding wordt toegekend. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dus toewijzen tot een bedrag van € 1.000,--.
hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd. Dat deel van de vordering kan eventueel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging medeplegen van een overval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2.
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft op 21 juli 2021 een verzoek tot schadevergoeding ingediend waaruit blijkt dat de schade op dat moment nog niet bekend was. In een bijlage bij het verzoek wordt vermeld dat de benadeelde partij noodgedwongen kosten zal gaan maken voor het inhuren van een beveiligingsmedewerker en verzocht wordt om de schade op een later moment aan te mogen vullen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 21 juli 2021 geen aanvulling of onderbouwing is binnengekomen met betrekking tot het verzoek tot schadevergoeding.
Nu, gelet op het voorgaande, niet is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
160 (honderd zestig) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 80 (tachtig) dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen jeugddetentie
, nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te stellen op 4 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde
gedurende de periode van één jaar:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie Alkmaar,
afdeling jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de
jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en
zo lang die instelling dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie Alkmaar, afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Vorderingen benadeelde partijen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,-- (duizend euro),bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,-- (duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. N. Cuvelier en mr. G. Drenth, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2022.