ECLI:NL:RBNHO:2022:2296

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
C/15/314312 / FA RK 21-1365
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezags- en geslachtsnaamwijziging in het kader van eenhoofdig ouderlijk gezag en de rol van de stiefvader

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot gezamenlijk gezag en geslachtsnaamwijziging van een minderjarige. De moeder en de stiefvader van de minderjarige hebben verzocht om gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast te worden en om de geslachtsnaam van de minderjarige te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de biologische vader van de minderjarige sinds 2007 niet bereikbaar is en geen rol heeft gespeeld in het leven van de minderjarige. De moeder heeft sinds de geboorte van de minderjarige het eenhoofdig gezag uitgeoefend en de stiefvader is al geruime tijd een belangrijke figuur in het leven van de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat aan de wettelijke vereisten voor gezamenlijk gezag is voldaan, aangezien de moeder en de stiefvader de minderjarige al meer dan een jaar gezamenlijk verzorgen en de moeder al meer dan drie jaar het eenhoofdig gezag uitoefent. De rechtbank wijst het verzoek tot gezamenlijk gezag toe en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige toegewezen, omdat de minderjarige instemde met de wijziging. De rechtbank concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat de stiefvader samen met de moeder met het gezag wordt belast en dat de geslachtsnaam wordt gewijzigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezags- en geslachtsnaamwijziging
zaak-/rekestnr.: C/15/314312 / FA RK 21-1365
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 februari 2022
in de zaak van:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de stiefvader],
hierna ook te noemen: de stiefvader,
beiden wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. S. Biskanter, kantoorhoudende te Haarlem.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de vader] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande en/of in het buitenland,
hierna te noemen: de vader.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder en de stiefvader van 10 maart 2021 ingekomen op 11 maart 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 december 2021 in aanwezigheid van de moeder en de stiefvader, bijgestaan door mr. S. Biskanter
.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
De vader is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.3.
De advocaat heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.4.
De minderjarige [de minderjarige] heeft op 5 december 2021 zijn mening in raadkamer kenbaar gemaakt.
1.5.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder, op verzoek van de rechtbank op 14 december 2021 nog een aanvulling op het verzoekschrift in het geding gebracht. Voorts is op 4 januari 2022 nog een verklaring van het Bureau Familierechtelijke Zaken te Paramaribo, Suriname van 27 december 2022, in het geding gebracht.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De moeder is op [huwelijksdatum] in het distrikt [distrikt] (Suriname), gehuwd met [de vader] , welk huwelijk op [datum] is ontbonden door
inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van het distrikt [distrikt] (Suriname) van het echtscheidingsvonnis van de kantonrechter te Paramaribo van 16 april 2008.
2.2.
Uit dit huwelijk is de minderjarige [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] Paramaribo.
2.3.
Na de echtscheiding is bij beschikking van het kantongerecht te Paramaribo van 20 januari 2009 de moeder benoemd tot voogd over voornoemde minderjarige en de grootvader van moederszijde tot toeziende voogd.
2.4.
De moeder en [de stiefvader] zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd.

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de moeder en de stiefvader strekt ertoe dat zij gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] worden belast en dat zijn geslachtsnaam [geslachtsnaam] wordt gewijzigd in [geslachtsnaam] .
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder daar nog aan toegevoegd dat mocht de rechtbank het verzoek om gezamenlijk gezag afwijzen, dat dan wordt verzocht om in het dictum als ‘verstaansbeslissing’ op te nemen dat de moeder van rechtswege het eenhoofdig gezag uitoefent, zodat dit kan worden opgenomen in het gezagsregister.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek is het volgende naar voren gebracht.
Sinds 2007 heeft de moeder een relatie met de stiefvader en vormen zij samen met [de minderjarige] een gezin. In 2010 zijn zij als gezin naar Nederland verhuisd en in 2019 zijn de moeder en de stiefvader getrouwd. De moeder en de stiefvader achten het in het belang van [de minderjarige] dat de stiefvader samen met de moeder wordt belast met het gezag over hem.
De relatie met de biologische vader van [de minderjarige] was al tijdens de zwangerschap verbroken. De vader is sindsdien onbereikbaar voor de moeder en de anderen. De vader heeft [de minderjarige] nooit gezien. [de minderjarige] ziet zijn stiefvader als zijn vader en ervaart de naam van zijn biologische vader als confronterend en belastend. Hij geeft bij herhaling aan dat hij dezelfde achternaam wil hebben als zijn moeder en stiefvader. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij sinds de beschikking van 20 januari 2009 het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] heeft. Feitelijk oefent zij al sinds de geboorte van [de minderjarige] het eenhoofdig gezag over hem uit, aldus de moeder.

4.Verweer

De vader heeft geen verweer gevoerd.

5.Beoordeling

Gezag
5.1.
Op grond van artikel 1:253t, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. In het geval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, wordt het verzoek slechts toegewezen, indien:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aangesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat aan de
voorwaarde dat ten minste drie jaar sprake is van eenhoofdig ouderlijk gezag wordt voldaan.
Daartoe is het volgende redengevend. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat de relatie tussen de moeder en de biologische vader al tijdens de zwangerschap is verbroken, dat de vader [de minderjarige] nooit heeft gezien en geen deel uitmaakt van zijn leven. De vader is sinds het verbreken van de relatie voor de moeder niet bereikbaar en hij heeft op geen enkele wijze uitvoering gegeven aan zijn rol als ouder en ook niet bijgedragen in het onderhoud van [de minderjarige] . Van de vader is geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande of in Suriname bekend.
De moeder en de minderjarige hadden ten tijde van de echtscheiding en de voogdijbeslissing hun gewone verblijfplaats in Suriname. Op grond van het op 1 januari 2007 geldende Surinaams Burgerlijk Wetboek heeft de kantonrechter de moeder, als degene van de ouders die de ouderlijke macht uitoefende, tot voogd benoemd en voorzien in de toeziende voogdij.
Uit de overgelegde beschikkingen van de gerechtelijke procedure in Suriname blijkt dat de vader bij de zittingen tijdens de echtscheidingsprocedure en voorafgaand aan de voogdijbeslissing niet in persoon noch bij gemachtigde is verschenen. In de door de moeder op 4 januari 2022 overgelegde aanvullende verklaring van het Bureau voor Familierechtelijke Zaken te Paramaribo van 27 december 2021 wordt verklaard dat er nadien geen wijziging heeft plaatsgevonden in de voogdijbeslissing van 20 januari 2009.
Het Nederlandse rechtssysteem kent niet de figuur van ouder-voogd. Vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien en nu van de (biologische) vader het bestaan of de verblijfplaats al sinds 2007 onbekend is, leidt tot de conclusie dat de moeder al meer dan drie jaar een vorm van gezag uitoefent die overeenkomt met het één oudergezag volgens het Nederlands recht.
5.3.
[de minderjarige] woont al sinds 2007, derhalve meer dan drie jaar, met zijn moeder in gezinsverband samen met de stiefvader. Alleen al dit gegeven is voldoende voor de rechtbank om te concluderen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking (family life) tussen de stiefvader en [de minderjarige] , zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:253t lid 1 BW. Daarmee is ook voldaan aan de voorwaarde dat de moeder en de stiefvader de minderjarige ten minste een jaar voorafgaand aan het verzoek gezamenlijk hebben verzorgd. De gezinssituatie en -samenstelling van de moeder en de stiefvader is al vele jaren duurzaam en stabiel. [de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de rechter aangegeven dat hij niet weet wie zijn biologische vader is en dat hij nimmer op enigerlei wijze contact met hem heeft gehad. Hij beschouwt zijn stiefvader als zijn verzorger en opvoeder. Hij wil ook graag zijn achternaam dragen.
Uit de verklaring van de toeziende voogd van 15 februari 2021 blijkt dat deze geen bezwaar heeft tegen het verzoek van de moeder om haar en de stiefvader te belasten met het gezag.
De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de stiefvader samen met de moeder wordt belast met het gezag over hem. Aangezien aan alle wettelijke vereisten is voldaan zal het verzoek worden toegewezen.
5.4.
De functie van toeziend voogd eindigt dan van rechtswege.
Geslachtsnaamwijziging
5.5.
In artikel 1:253t lid 5 BW is bepaald dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid vergezeld kan gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien:
a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
b. het verzoek, bedoeld in artikel 1:253t, eerste lid, wordt afgewezen, of
c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
5.6.
[de minderjarige] heeft ter gelegenheid van zijn verhoor ingestemd met de geslachtsnaamwijziging. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, alsmede gelet op de instemming van de minderjarige, het verzoek tot geslachtsnaamwijziging kan worden toegewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
Belast de moeder en [de stiefvader] voornoemd gezamenlijk met het gezag over de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te Paramaribo.
6.2.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
6.3.
Wijzigt de geslachtsnaam van voornoemde minderjarige in [geslachtsnaam] , zodat de geslachtsnaam van de [de minderjarige] voortaan [geslachtsnaam] zal zijn.
6.4.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.D. de Jong, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.