ECLI:NL:RBNHO:2022:2288

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
C/15/294591 / HA ZA 19-641
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en rechtsgeldigheid van bestuurders binnen een stichting en de gevolgen voor certificaathouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de stichting [gedaagde] over de benoeming van mr. [betrokkene 1] als bestuurder van de stichting. [eiser] betwist de rechtsgeldigheid van deze benoeming en vordert onder andere de nietigheid van de benoeming en de vernietiging van de statutenwijziging die deze benoeming mogelijk maakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de benoeming van [betrokkene 1] niet in strijd is met de statuten van de stichting, aangezien hij niet als aandeelhouder of bestuurder van de vennootschap [bedrijf 1] kan worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de besluiten tot statutenwijziging en benoeming niet in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De zaak benadrukt de complexiteit van bestuursbenoemingen binnen stichtingen en de bescherming van de belangen van certificaathouders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/294591 / HA ZA 19-641
Vonnis van 23 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. L.H.E. Drenthe te Amsterdam,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.E.S. Hamster te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 december 2019
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De [gedaagde] is op 10 september 2003 opgericht door [eiser] . [eiser] was toen in dienst van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam als hoogleraar Immunologie en hoofd van de afdeling Immunologie. [eiser] is sinds 1 maart 2013 gepensioneerd.
De [gedaagde] houdt 555.368 aandelen (15,2%) in [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). De [gedaagde] en [bedrijf 1] maken onderdeel uit van de [bedrijf 1] Groep. De ondernemingen in de groep houden zich bezig met het ontwikkelen van medicijnen, in het bijzonder therapeutische middelen (kleine peptiden) ter bestrijding van (acute) ontstekingsreacties en andere aandoeningen (EA-230). Aan het hoofd van de [bedrijf 1] Groep staat Exponential Biotherapies Inc. (hierna: de Inc.). Deze vennootschap is opgericht in 1993 onder het recht van Delaware, Verenigde Staten.
De structuur van de [bedrijf 1] Groep ziet er als volgt uit.

{Afbeelding 1}

2.2.
De door de [gedaagde] uitgegeven certificaten van de aandelen in [bedrijf 1] worden onder meer gehouden door [eiser] (139.500 / 24,98 %) en door (oud) medewerkers van de afdeling Immunologie van het Erasmus Medisch Centrum.
2.3.
In de oprichtingsakte van de [gedaagde] zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
(…)
Doel
Artikel 2
1. De Stichting heeft ten doel:
a. het tegen uitgifte van certificaten op naam verwerven van aandelen in de te ’s-Gravenhage gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] (…);
b. het beheren van de sub 1 bedoelde aandelen, hierna ook te noemen “de aandelen”;
c. het uitoefenen van alle aan de aandelen verbonden rechten, zoals het ontvangen van alle mogelijke uitkeringen en het uitoefenen van stemrecht;
d. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
(…)
Bestuur
Artikel 3
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het bestuur vast te stellen oneven aantal leden.
(…)
3. De bestuurders worden benoemd en geschorst door het bestuur. In vacatures moet zo spoedig mogelijk worden voorzien.
(…)
6. Bestuursleden moeten, met inachtneming van het bovenstaande, voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. tot bestuurder kan enkel worden benoemd een houder van door de stichting uitgegeven certificaten;
b. tot bestuurder kan niet worden benoemd:
- een bestuurder van de vennootschap;
- een aandeelhouder van de vennootschap;
- een bloed- of aanverwant in de eerste tot en met de vierde graad van, of een echtgenoot of geregistreerd partner van een aandeelhouder of certificaathouder of van een fungerend bestuurslid van de stichting of van een bestuurder van de vennootschap;
- een persoon in dienst van de vennootschap.
(…)
2.4.
In de administratievoorwaarden van de [gedaagde] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
(…)
Wijziging
Artikel 10
(…)
2. Van elke wijziging in de statuten van de stichting en van deze administratievoorwaarden doet het bestuur onverwijld schriftelijk mededeling aan iedere in het register van certificaathouders ingeschreven persoon door toezending van een afschrift van de betreffende notariële akte.
(…)
2.5.
Bij de oprichting van de [gedaagde] is [eiser] benoemd als (mede)bestuurder. [eiser] is op 1 februari 2008 als bestuurder afgetreden. [betrokkene 5] was (mede)bestuurder in de periode 1 juni 2004 tot 1 september 2015. [betrokkene 5] was via zijn persoonlijke vennootschap Zist B.V. indirect certificaathouder van de [gedaagde] . Op 1 september 2015 heeft het toenmalige bestuur mr. [betrokkene 1] , advocaat (hierna: [betrokkene 1] ) benoemd als bestuurder van de [gedaagde] en als zodanig ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Omdat [betrokkene 1] niet voldeed aan de kwaliteitseis als bedoeld in artikel 3 lid 6 sub a van de oprichtingsakte, had de [gedaagde] , naar achteraf is gebleken, vanaf 1 september 2015 geen geldig bestuur.
2.6.
Bij brief van 24 mei 2017 heeft dr. [betrokkene 2] , directeur Technology Transfer Office van het Erasmus Medich Centrum, aan [eiser] bericht dat het Erasmus Medisch Centrum zijn betrokkenheid bij [bedrijf 1] heeft beëindigd en dat de (indirecte) meerderheidsaandeelhouder van [bedrijf 1] , te weten de Inc., de volledige eigendom wenste te verkrijgen van [bedrijf 1] . Daarbij wordt verwezen naar een bijgevoegde notitie van de Inc.
‘Uitgangspunten waardering certificaten [gedaagde] ’van 27 januari 2017. Daarin is toegelicht wat volgens de Inc. de waarde is van de uitstaande certificaten en wordt een aanbod gedaan om alle certificaathouders (15,2 % van het aandelenbelang in [bedrijf 1] ) uit te kopen voor een bedrag van € 50.000 pro rata te verdelen tussen de 48,6% van de certificaathouders (zijnde alle certificaathouders uitgezonderd Zist B.V. en Zarah B.V.) en tegen uitgifte (naar rato) van 2.000.000 aandelen [bedrijf 1] aan de bestaande certificaathouders (minus Zist B.V en Zarah B.V.) tegen inwisseling van hun certificaten. Voor vragen wordt verwezen naar de advocaat van de Inc, [betrokkene 1] .
2.7.
[eiser] en de andere certificaathouders zijn op dit aanbod van de Inc. niet ingegaan.
2.8.
Op 26 februari 2018 heeft Zist B.V., een van de houders van de door de [gedaagde] uitgegeven certificaten van aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] , een verzoek op grond van artikel 2:299 BW ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland om haar als bestuurder van de [gedaagde] te benoemen omdat [betrokkene 1] niet voldeed aan de in de statuten genoemde kwaliteitseis in artikel 3 lid 6 sub a van de oprichtingsakte. In het verzoekschrift dat is ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland is over de hoedanigheid van Zist B.V., voor zover van belang, het volgende opgemerkt:
(…)
Inleiding
Zist is één van de houders van de door de Stichting uitgegeven certificaten van aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] (…).
(…)
1. Onder meer Zist en de Vennootschap maken onderdeel uit onderdeel uit van dezelfde groep als bedoeld in artikel 2:24b Burgerlijk Wetboek (hierna: de
“Groep”).Aan het hoofd van de Groep staat Exponential Biotherapies, Inc. (…) (hierna: de
“Inc”)
(…)
8. Bij e-mail d.d. 19 januari 2018 (…) hebben de heren [betrokkene 3] en [betrokkene 4] respectievelijk Chief Executive Officer en Chief Financial Officer van de Inc., welke op haar beurt zelfstandig bestuurder is van Zist, ons kantoor toestemming gegeven om het onderhavige verzoek in te dienen.
(…)
Verder heeft Zist B.V. in het verzoekschrift het voornemen kenbaar gemaakt om na haar benoeming de statuten van de [gedaagde] zodanig te wijzigen dat [betrokkene 1] (alsnog – vgl. r.o. 2.5) rechtsgeldig als bestuurder kan worden benoemd:
10. Indien Zist door uw Rechtbank wordt benoemd als bestuurder van de Stichting, is zij voornemens de statuten van de Stichting te wijzigen en daarbij onder meer artikel 3 lid 6 aan te vullen.
De voorgestelde wijziging van artikel 3 lid 6 sub a luidt:
“6. Bestuursleden moeten, met inachtneming van het bovenstaande, voldoen aan de volgende voorwaarden:
a.
tot bestuurder kan enkel worden benoemd een houder van door de stichting uitgegeven certificaten, een advocaat, een notaris of een registeraccountant;”
11. Na de voornoemde statutenwijziging is Zist voornemens de heer [betrokkene 1] als bestuurder van de Stichting te benoemen en tegelijkertijd zelf af te treden.
2.9.
De rechtbank Midden-Nederland heeft Zist B.V. daarop verzocht om een verklaring van geen bezwaar van de overige certificaathouders te overleggen. Hierop heeft de advocaat van Zist B.V. de rechtbank Midden-Nederland, voor zover van belang, bij brief van 23 maart 2018 als volgt bericht:
“(…)
In ons telefoongesprek stelde ik u de vraag waarom de Rechtbank verzocht heeft om een verklaring dat de overige certificaathouders geen bezwaar hebben voor toewijzing van het onderhavige verzoek. De achtergrond van mijn vraag aan uw Rechtbank:
  • in de wet en het procesreglement heb ik geen grondslag kunnen vinden waarop het verzoek gebaseerd zou kunnen zijn.
  • Op grond van 2:299 Burgerlijk Wetboek dient de rechter zoveel mogelijk de statuten in acht nemen.
  • In de statuten (en administratievoorwaarden) van [gedaagde] (“ [gedaagde] ”) is enige zeggenschap van de certificaathouders geheel weggeschreven en er is ook nimmer beoogd hen enige stem te geven inzake de samenstelling en structuur van de [gedaagde] (…).
  • De huidige, ongelukkige, situatie (dat er thans geen bestuur in functie is om de redenen vermeld in het verzoekschrift) brengt met zich mee dat wij ons tot uw Rechtbank dienen te wenden tot benoeming van Zist B.V., welke vennootschap voldoet aan de kwaliteitseis. Indien thans wel een geldig bestuur in functie zou zijn, dan was geen instemming nodig geweest van de overige certificaathouders om Zist B.V. te benoemen. Door uw verzoek wordt de structuur neergelegd in de statuten doorkruist.
  • [betrokkene 1] , de uiteindelijk beoogd bestuurder (die door een foutieve aanname reeds anderhalf jaar als bestuurder is geaccepteerd en ook als zodanig in het handelsregister is ingeschreven), heeft bij zijn brief de dato 27 februari 2018, bevestigd geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek tot benoeming van Zist B.V.
Het verzoek van uw Rechtbank om instemming van de vergadering van certificaathouders zou erop neerkomen dat aan de certificaathouders zeggenschapsrechten worden gegeven, waarvan zij van meet af aan bewust hebben afgezien. Dat zou afwijken van de statutaire regeling, die op grond van de wet bij de behandeling van het verzoekschrift zo veel mogelijk gevolgd zou moeten worden.
(…)”
2.10.
Vervolgens heeft de rechtbank Midden-Nederland, zonder de verzochte verklaring van geen bezwaar van de overige certificaathouders, het verzoek van Zist B.V. bij beschikking van 28 maart 2018 (hierna: de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland) toegewezen en Zist B.V. benoemd als bestuurder van de [gedaagde] .
2.11.
Het bestuur van de [gedaagde] (lees: Zist B.V.) heeft vervolgens op 18 april 2018 besloten tot i) statutenwijziging ii) ontslag van Zist B.V. als bestuurder en iii) benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] . De besluiten onder ii) en iii) zijn genomen onder de opschortende voorwaarde dat de statutenwijziging ook daadwerkelijk plaatsvindt. Op 1 mei 2018 zijn de statuten van de [gedaagde] gewijzigd. Voor zover van belang luidt het gewijzigde artikel 3 lid 6 onder a van de statuten sindsdien als volgt:
(…)
3. De bestuurders worden benoemd en geschorst door het bestuur. Bij gebreke van een bestuur, wordt één bestuurder benoemd door de vennootschap. In vacatures moet zo spoedig mogelijk worden voorzien.
(…)
6. Bestuursleden moeten, met inachtneming van het bovenstaande, voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. tot bestuurder kan uitsluitend worden benoemd (i) een houder van door de stichting uitgegeven certificaten alsmede (ii) een advocaat, een notaris of een registeraccountant;
2.12.
Door de conclusie van antwoord in deze zaak is [eiser] bekend geworden met de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. [eiser] heeft tegen die beschikking vervolgens op 30 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft hij een tegenverzoek ingediend tot benoeming van hemzelf als bestuurder van de [gedaagde] .
2.13.
[eiser] heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van een vijftal andere certificaathouders afgegeven in januari 2020, waarin zij verklaren dat zij niet op de hoogte waren van (voornemens tot) de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] en dat zij (dan ook) niet hebben medegedeeld dat zij geen bezwaren hebben tegen zijn benoeming.
2.14.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2020 is [eiser] wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland en in het door hem ingestelde tegenverzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de benoeming van mr. [betrokkene 1] tot bestuurder van de [gedaagde] in 2018 nietig is en zonder rechtsgevolg is gebleven;
voor zover vereist te verklaren voor recht dat de notariele akte tot statutenwijziging van de [gedaagde] vernietigbaar is althans zonder rechtsgevolg is gebleven;
voor zover het besluit tot benoeming van mr. [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] alsmede tot statutenwijziging van de [gedaagde] vernietigbare besluiten zijn, die besluiten te vernietigen;
voor zover vereist te verklaren voor recht dat de statuten van de [gedaagde] luiden zoals die zijn opgenomen in de akte van oprichting van de [gedaagde] van 10 september 2003;
de [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis certificaathouders prof. dr. ir. [betrokkene 7] en em. prof. dr. [eiser] tot bestuurder van de [gedaagde] te benoemen en als zodanig bij de Kamer van Koophandel in te schrijven;
De [gedaagde] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure;
Het te wijzen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen.
3.2.
De [gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen in de kern ten grondslag dat hij bezwaar heeft tegen de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] omdat hij vreest dat [betrokkene 1] niet de belangen van de certificaathouders zal behartigen (maar de belangen van de Inc, die volgens [eiser] alle certificaten zal willen overnemen) en tegen de wijziging van de statuten van de [gedaagde] die de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] mogelijk heeft gemaakt.
Het besluit van de [gedaagde] tot benoeming van [betrokkene 1] tot bestuurder is niet in strijd met de statuten en daarom niet nietig.
4.2.
[eiser] vordert in dat verband in de eerste plaats te verklaren voor recht dat de benoeming van [betrokkene 1] tot bestuurder van de [gedaagde] op grond van artikel 2:14 BW nietig is en zonder rechtsgevolg is gebleven omdat [betrokkene 1] niet voldoet aan het vereiste van artikel 3 lid 6 onder b van de statuten. [betrokkene 1] is volgens [eiser] immers jarenlang (meer dan 18 jaar) betrokken bij de Inc., als advocaat en als (indirect) aandeelhouder, zodat hij een belang heeft tegengesteld aan de certificaathouders. De [gedaagde] voert daartegen het verweer dat [betrokkene 1] geen persoonlijk belang heeft bij of in de [bedrijf 1] Groep en dat hij al geruime tijd niet in het belang van [bedrijf 1] Groep is opgetreden, in welke hoedanigheid dan ook.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] in strijd is met artikel 3 lid 6 onder b van de statuten van de [gedaagde] . In die bepaling staat dat niet tot bestuurder kan worden benoemd, voor zover hier van belang, een bestuurder van [bedrijf 1] , een aandeelhouder van [bedrijf 1] of een persoon in dienst van [bedrijf 1] . [eiser] heeft niet gesteld dat [betrokkene 1] in dienst is of bestuurder is van [bedrijf 1] (of dat was ten tijde van zijn benoeming als bestuurder van de [gedaagde] ). [eiser] heeft wel gewezen op het feit dat [betrokkene 1] in 2017 advocaat was van de Inc., maar in de statuten is niet bepaald dat die hoedanigheid in de weg staat aan een benoeming als bestuurder van de [gedaagde] .
4.4.
Ter zitting heeft [eiser] nog verder toegelicht dat [betrokkene 1] indirect aandeelhouder is van [bedrijf 1] , en gesteld dat daarom (ook) op die grond zijn benoeming in strijd is met artikel 3 lid 6 onder b van de statuten. [eiser] heeft, onder verwijzing naar het door hem overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer Van Koophandel en een notariële akte van aandelenoverdracht, aangevoerd dat de persoonlijke vennootschap van [betrokkene 1] , te weten [betrokkene 1] Lawyers in Business B.V., sinds 2003 bestuurder is van [bedrijf 2] B.V. en dat de Inc. in 2004 aandelen heeft uitgegeven aan [bedrijf 2] B.V., in ruil waarvoor [bedrijf 2] B.V. aandelen in ESDD B.V. heeft geleverd aan de Inc.
4.5.
De [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat [bedrijf 2] B.V. die aandelen niet meer heeft, zodat geen sprake (meer) is van een (indirect) belang van [betrokkene 1] in de [bedrijf 1] Groep. Gelet op de betwisting door de [gedaagde] en het feit dat de aandelenuitgifte aan [bedrijf 2] B.V. in 2004 heeft plaatsgevonden, staat niet vast dat [bedrijf 2] B.V. ten tijde van de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] nog aandeelhouder was van de Inc.. Bovendien zou de omstandigheid dat [bedrijf 2] B.V., waarvan [betrokkene 1] indirect bestuurder is, aandelen houdt in de Inc., nog niet betekenen dat [betrokkene 1] kan worden beschouwd als aandeelhouder van [bedrijf 1] , zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 onder b van de statuten van de [gedaagde] . De rechtbank verwerpt daarom het standpunt van [eiser] dat [betrokkene 1] (indirect) aandeelhouder is van [bedrijf 1] en dat daarom zijn benoeming als bestuurder van de [gedaagde] in strijd is met de statuten.
Conclusie
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht dat het besluit van de [gedaagde] in 2018 tot benoeming van [betrokkene 1] tot bestuurder van de [gedaagde] nietig is, zal afwijzen.
De besluiten van de [gedaagde] tot wijziging van de statuten en tot benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder zijn niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank zal die besluiten daarom niet vernietigen.
4.7.
[eiser] vordert verder, kort gezegd, de besluiten tot statutenwijziging en tot benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] te vernietigen op grond van artikel 2:15 BW en artikel 2:8 BW.
4.8.
Volgens [eiser] zijn die besluiten tot stand gekomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid die het handelen van de [gedaagde] en van de betrokkenen bij de [gedaagde] moet beheersen. Over het verzoek dat Zist B.V., een certificaathouder van de [gedaagde] , heeft gedaan aan de rechtbank Midden-Nederland om haar als bestuurder van de [gedaagde] te benoemen, merkt [eiser] op dat alle aandelen in het kapitaal van Zist B.V. tot mei 2014 werden gehouden door de heer [betrokkene 5] en dat [betrokkene 5] toen alle aandelen in Zist B.V. heeft overgedragen aan Expolin B.V.. Zist B.V. is daardoor deel gaan uitmaken van de [bedrijf 1] Groep. Volgens [eiser] had de Inc. vanaf dat moment zeggenschap in de [gedaagde] . Uit de statuten van de [gedaagde] volgt volgens [eiser] juist dat het de bedoeling was dat de [gedaagde] organisatorisch niet met de [bedrijf 1] Groep was verbonden.
[eiser] voert verder aan dat Zist B.V. de rechtbank Midden-Nederland heeft misleid doordat zij in het verzoekschrift heeft vermeld dat [betrokkene 1] reeds door de certificaathouders was geaccepteerd als bestuurder. Zist B.V. had de certificaathouders bij het ontbreken van een bestuur dienen te betrekken bij de verzoekschriftprocedure ex 2:299 BW. In plaats daarvan heeft Zist B.V. de certificaathouders daarover niet eens geïnformeerd.
Tot slot voert [eiser] aan dat de [gedaagde] in strijd met artikel 2 lid 3 van de statuten in samenhang met artikel 10 lid 2 van de administratievoorwaarden niet heeft geïnformeerd over het besluit tot statutenwijziging. Als de [gedaagde] dat wel had gedaan, dan was [eiser] (en de overige certificaathouders) op de hoogte geweest van zowel de statutenwijziging als de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder. Daaruit blijkt volgens [eiser] dat het handelen van de [bedrijf 1] Groep erop is gericht geweest om de waarborgen te ontmantelen die juist ten behoeve van de certificaathouders waren opgenomen in de statuten.
4.9.
Artikel 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Bij het toetsen van een besluit aan het bepaalde in artikel 15 lid 1 onder b BW is de maatstaf of het orgaan alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid tegen elkaar heeft afgewogen. Uitgangspunt is dat de rechter bij de beoordeling aan de hand van die maatstaf terughoudendheid past (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ9145). Artikel 2:8 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. In het algemeen vorderen redelijkheid en billijkheid dat de bij de organisatie van de rechtspersoon betrokkenen bij het behartigen van een bepaald belang, rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van andere betrokkenen en deze na afweging ontzien indien men deze onnodig of onevenredig zou schaden. Wat de redelijkheid en billijkheid in een concreet geval vorderen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.10.
Vaststaat dat [betrokkene 1] als sinds 1 september 2015 stond ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel als bestuurder van de [gedaagde] en was benoemd door [betrokkene 5] als voorgaande bestuurder van de [gedaagde] . [betrokkene 5] was tevens certificaathouder van de [gedaagde] . Ook zijn partijen het erover eens dat de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder in 2015 niet rechtsgeldig was, omdat hij niet voldeed aan het vereiste in de statuten dat een bestuurder certificaathouder moet zijn. Zoals Zist B.V. ook in haar verzoekschrift aan de rechtbank Midden-Nederland heeft toegelicht, wilde zij die situatie herstellen door haar te laten benoemen als bestuurder, waarna zij vervolgens zou besluiten tot een statutenwijziging zodat [betrokkene 1] alsnog rechtsgeldig tot bestuurder kon worden benoemd.
4.11.
Uit het door [eiser] gestelde volgt niet dat Zist B.V. ten tijde van haar benoeming door de rechtbank Midden-Nederland tot bestuurder van de [gedaagde] niet voldeed aan de statutaire bepalingen, meer in het bijzonder de statutaire kwaliteitseisen in artikel 3 lid 6 van de statuten. Zist B.V. is immers certificaathouder van de [gedaagde] . Weliswaar maakte Zist B.V. ten tijde van haar benoeming ook deel uit van de [bedrijf 1] Groep doordat haar aandelen indirect werden gehouden door de Inc., maar die omstandigheid stond op grond van de statuten niet in de weg aan haar benoeming tot bestuurder van de [gedaagde] . Zist B.V. was immers geen aandeelhouder van [bedrijf 1] . Zist B.V. heeft de rechtbank in haar verzoekschrift ook over haar plaats binnen de [bedrijf 1] Groep geïnformeerd en kenbaar gemaakt dat het haar voornemen was om na haar benoeming de statuten te wijzigen en [betrokkene 1] (alsnog) rechtsgeldig aan te wijzen als bestuurder van de [gedaagde] .
4.12.
Partijen verschillen van inzicht over de vraag of de certificaathouders ervan op de hoogte waren dat [betrokkene 1] sinds 1 september 2015 stond ingeschreven als bestuurder van de [gedaagde] en ook als zodanig is opgetreden. [eiser] stelt zelf nooit te zijn geïnformeerd over de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder. Hij heeft verklaringen overgelegd van een aantal andere certificaathouders die stellen ook niet op de hoogte zijn geweest van de aanstelling van [betrokkene 1] als bestuurder. Daartegenover heeft Fruyter ter zitting gesteld dat hij na zijn aanstelling in 2015 zich aan de certificaathouders kenbaar heeft gemaakt als bestuurder van de [gedaagde] , hoewel hij erkent met [eiser] geen gesprek te hebben gehad. Volgens [betrokkene 1] wensten in elk geval de heer [betrokkene 6] , Zist B.V. en Zarah B.V. hem te benoemen als bestuurder en hielden zij de meerderheid van de certificaten. Gelet op die gemotiveerde stellingen namens de [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende gesteld voor de conclusie dat geen van de certificaathouders in 2015 op de hoogte was van de aanstelling van [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] . [eiser] heeft bovendien niet weersproken dat de meerderheid van de certificaathouders in 2015 heeft ingestemd met de aanstelling van [betrokkene 1] . Er is daarom geen grond voor het oordeel dat Zist B.V. de rechtbank Midden-Nederland heeft misleid door in haar verzoekschrift te vermelden dat [betrokkene 1] al in 2015 als bestuurder is geaccepteerd.
4.13.
Het staat vast dat Zist B.V. de (overige) certificaathouders niet heeft geïnformeerd over het verzoekschrift om haar te laten benoemen als bestuurder van de [gedaagde] . De [gedaagde] heeft terecht erop gewezen dat de statuten of de administratievoorwaarden van de [gedaagde] niet erin voorzien dat de certificaathouders moeten worden geraadpleegd bij een bestuursbenoeming. Er bestond daarom ook geen plicht om de certificaathouders te betrekken bij de verzoekschriftprocedure ex artikel 2:299 BW of hen daarover te informeren. Bovendien staat de rechtsgeldigheid van de benoeming van Zist B.V. als bestuurder van de [gedaagde] met het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2020 inmiddels vast.
4.14.
Partijen zijn het erover eens dat de [gedaagde] in strijd met artikel 10 lid 2 de certificaathouders niet heeft geïnformeerd over het daaropvolgende besluit tot statutenwijziging. Die omstandigheid doet aan de rechtsgeldigheid van het besluit tot statutenwijziging op zichzelf niet af, omdat sprake is van een informatierecht achteraf. De statuten voorzien niet in een betrokkenheid van de certificaathouders bij de totstandkoming van het besluit tot statutenwijziging. Die bevoegdheid is aan het bestuur gelaten.
4.15.
De rechtbank begrijpt dat de bezwaren van [eiser] tegen de gevolgde besluitvorming met name zijn gelegen in de persoon en de rol van [betrokkene 1] , waardoor bij [eiser] de vrees bestaat dat [betrokkene 1] als bestuurder van de [gedaagde] niet de belangen van de certificaathouders zal behartigen, maar uitsluitend het belang van de Inc., die volgens [eiser] erop uit is de volledige eigendom van [bedrijf 1] te verwerven. Van een vooropgezet plan van de Inc. en/of de [bedrijf 1] Groep om [betrokkene 1] om die reden te laten aanstellen als bestuurder van de [gedaagde] is de rechtbank onvoldoende gebleken. Het enkele feit dat de Inc. op 24 mei 2017 via het Erasmus Medisch Centrum een aanbod heeft gedaan aan de certificaathouders om alle certificaten over te nemen en dat [betrokkene 1] toen optrad als advocaat van de Inc., acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende voor die conclusie. Tot verkoop van de certificaten is het immers nooit gekomen en de certificaathouders kunnen nog steeds zelf beslissen of zij al dan niet tot verkoop van hun certificaten willen overgaan. Verder acht de rechtbank van belang dat [betrokkene 1] onbetwist heeft gesteld dat hij na 2017 niet meer voor de Inc. is opgetreden. Zoals hiervoor is overwogen, is ook overigens niet gebleken van banden van [betrokkene 1] met een of meer vennootschappen in de [bedrijf 1] Groep. [eiser] heeft ook niet concreet gesteld dat [betrokkene 1] sinds zijn aanstelling in 2015 of zijn (rechtsgeldige) benoeming in 2018 als bestuurder van de [gedaagde] de belangen van de certificaathouders heeft veronachtzaamd doordat hij zich heeft laten leiden door de belangen van de Inc. Ook om die reden is er geen grond voor het oordeel om de besluiten van de [gedaagde] die tot de benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder hebben geleid in strijd te achten met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in de artikelen 2:15 lid 1 onder b en 2:8 BW.
Conclusies
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] die zien op de vernietiging van de besluiten van de [gedaagde] tot wijziging van de statuten en tot benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder zal afwijzen. Daaruit volgt dat de rechtbank ook de gevorderde verklaring voor recht dat de statuten luiden zoals die zijn opgenomen in de akte van oprichting van de [gedaagde] , zal afwijzen. Het voorgaande betekent ook dat de rechtbank de vordering van [eiser] om bij wijze van ordemaatregel om hemzelf en prof. dr. ir. [betrokkene 7] te benoemen tot bestuurders van de [gedaagde] , voor zover dat al mogelijk is in deze procedure, zal afwijzen.
De proceskosten
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [gedaagde] worden begroot op:
  • griffierecht € 639,00
  • advocaatkosten € 1.689,00 (3 punten x tarief II)
Totaal € 2.328,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.328,00 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de daarin opgenomen kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1289