ECLI:NL:RBNHO:2022:2254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
8730167 \ CV EXPL 20-7148
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en aansprakelijkheid van de vervoerder

In deze zaak heeft AirHelp Limited, gevestigd in Hong Kong, een vordering ingesteld tegen Emirates, gevestigd in Dubai, vanwege een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Emirates voor een vlucht van Amsterdam naar Dubai op 29 maart 2019, maar deze vlucht was vertraagd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Mumbai miste. AirHelp, die de vordering van de passagier had gecedeerd gekregen, vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden in Dubai die de voorgaande vlucht hadden vertraagd. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van deze omstandigheden. De kantonrechter wees de vordering van AirHelp toe, inclusief wettelijke rente vanaf de datum waarop de passagier schade had geleden, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze kosten waren gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8730167 \ CV EXPL 20-7148
Uitspraakdatum: 16 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van haar vestiging
AirHelp Limited
gevestigd te Hong Kong
eiseres
hierna te noemen AirHelp
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse vennootschap
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 8 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft een incidentele conclusie strekkende tot zekerheidsstelling voor proceskosten ex artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genomen. Airhelp heeft hierop schriftelijke gereageerd. Bij vonnis van 17 februari 2021 heeft de kantonrechter AirHelp bevolen om zekerheid te stellen. Bij akte van 14 april 2021 heeft de vervoerder de kantonrechter geïnformeerd dat AirHelp zekerheid heeft gesteld voor de proceskosten. De vervoerder heeft vervolgens schriftelijk geantwoord in de hoofdzaak.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd in de hoofdzaak, waarna ook de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven in de hoofdzaak.

2.De feiten

2.1.
[De passagier] (hierna: de passagier) heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) op 29 maart 2019 met vlucht EK148 (hierna: de vlucht) en aansluitend van Dubai naar Mumbai (India).
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist. De passagier is omgeboekt naar vlucht EK502, waarmee hij op 30 maart 2019 te Mumbai is aangekomen met een vertraging van ongeveer 9,5 uur.
2.3.
De passagier heeft zijn vermeende vordering gecedeerd aan AirHelp. AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum vlucht tot aan de dag van betaling;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat AirHelp niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat AirHelp in repliek heeft gesteld dat de passagier is omgeboekt naar vlucht EK502, waarmee hij op 30 maart 2019 om 17:45 uur te Mumbai is aangekomen, terwijl de geplande aankomsttijd te Mumbai op 30 maart 2019 om 08:25 uur was. De vervoerder heeft dit niet betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van AirHelp hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder beroept zich op een buitengewone omstandigheid als hiervoor bedoeld. Hij voert aan dat de vlucht onderdeel is van de rotatievlucht Dubai - Amsterdam - Dubai met vluchtnummers EK147/EK148. De voorgaande vlucht (EK147) van Dubai naar Amsterdam stond gepland te vertrekken op 29 maart 2019 om 04:10 UTC en om aan te komen om 11:40 UTC te Amsterdam. In de vroege ochtend van 29 maart 2019 kreeg de luchthaven Dubai te kampen met slechte weersomstandigheden, te weten slecht zicht. In verband hiermee heeft de lokale luchtverkeersleiding veiligheidsmaatregelen getroffen en mochten er tussen 00:00 UTC en 04:00 UTC slechts 72 toestellen landen. Als gevolg hiervan traden er langdurige vertragingen op en is ook de voorgaande vlucht EK147 met een vertraging van 4 uur en 1 minuut vertrokken. Tijdens de vlucht is de vertraging iets ingelopen en vlucht EK147 is met een vertraging van 3 uur en 20 minuten te Amsterdam aangekomen. Vervolgens is de vertrekvertraging (de kantonrechter begrijpt: de vertrekprocedure) zo spoedig mogelijk uitgevoerd. De onderhavige vlucht is hierdoor met een vertraging van 3 uur en 14 minuten aangevangen en met een vertraging van 3 uur en 13 minuten uitgevoerd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder andere de vluchtrapporten van vlucht EK147 en vlucht EK148 overgelegd. AirHelp betwist dat er op de geplande vertrektijd van vlucht EK147 sprake was van weersomstandigheden die de uitvoering van deze vlucht verhinderden. Daarnaast wijst AirHelp erop dat er tussen 00:00 en 04:00 uur slechts 72 toestellen toestemming kregen om te Dubai te landen, maar dat vlucht EK147 in deze tijdsperiode noch hoefde te landen, noch hoefde te vertrekken.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat in het midden kan blijven of er op het moment van de geplande vertrektijd van de voorgaande vlucht sprake was van slechte weersomstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat de weersomstandigheden op zichzelf de uitvoering van de vlucht in kwestie dan wel de voorgaande vlucht hebben verhinderd. Vast staat dat er sprake was van een capaciteitsreductie, die vlak voor de geplande vertrektijd van de voorgaande vlucht eindigde. De vervoerder heeft echter niet toegelicht hoeveel toestellen er normaal gesproken in deze tijdsperiode (van 00:00 uur tot 04:00 uur) kunnen landen in Dubai. Daarbij komt dat de voorgaande vlucht niet hoefde te landen in Dubai. Weliswaar heeft de vervoerder in dupliek aangevoerd dat de beperkingen ook golden voor vertrekkende vluchten vanaf Dubai, maar dit volgt niet uit het rapport dat de vervoerder als productie 2 bij de conclusie van antwoord heeft overgelegd. Hierin wordt alleen melding gemaakt van ‘landing rate’, ‘traffic inbound’ en ‘inbound delay’. Dit wijst erop dat er alleen beperkingen golden voor inkomende vluchten. Daarnaast heeft de vervoerder (eerst in dupliek) toegelicht dat het grootste deel van de vertraging van de voorgaande vlucht is ontstaan doordat er een toestelwisseling heeft plaatsgevonden. Volgens de vervoerder is besloten om niet te wachten op de vlucht die voorafgaand aan vlucht EK147 werd uitgevoerd. Hoewel dit verweer in verband staat met de eerder aangevoerde capaciteitsreductie, had het op de weg van de vervoerder gelegen dit reeds in de conclusie van antwoord naar voren te brengen, zodat AirHelp hierop had kunnen reageren. De kantonrechter acht het echter niet noodzakelijk om AirHelp hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Daartoe wordt overwogen dat de vervoerder van de tweede voorafgaande vlucht geen gegevens heeft verstrekt. De vervoerder heeft niet toegelicht en/of onderbouwd wanneer deze vlucht gepland stond aan te komen te Dubai, wanneer deze vlucht uiteindelijk te Dubai is geland en op welk moment de beslissing tot de toestelwissel is genomen. Er valt dan ook niet na te gaan of deze vlucht wellicht tot de 72 vluchten behoorde die op Dubai mocht landen tussen 00:00 en 04:00 uur of dat de tweede voorafgaande vlucht is vertraagd ten gevolge van andere - niet zijnde buitengewone - omstandigheden. Al met al heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de voorafgaande vlucht is vertraagd ten gevolge van de capaciteitsreductie. Van doorwerking op de onderhavige vlucht kan dan geen sprake zijn. De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
4.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
4.7.
De vervoerder betwist de wettelijke rente verschuldigd te zijn over de hoofdsom. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagier schade heeft geleden. Deze schade wordt zowel geleden door passagiers van geannuleerde vluchten als door passagiers van vertraagde vluchten, indien de tijd om hen naar hun bestemming te vervoeren langer duurt dan oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij is vastgesteld (Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009 in de gevoegde zaken C‑402/07 en C-432/07). Zoals de vervoerder heeft aangevoerd, heeft het Hof in het Nelson-arrest van 23 oktober 2012 (C581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt en daarmee niet binnen de werkingssfeer van artikel 29 van dat Verdrag kan vallen. Dat laat echter onverlet dat sprake kan zijn van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum waarop de passagier oorspronkelijk op de eindbestemming zou aankomen, te weten 30 maart 2019.
4.8.
AirHelp heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar gesteld noch gebleken is dat er kosten zijn gemaakt dan wel werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van AirHelp tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 248,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter