ECLI:NL:RBNHO:2022:2251

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
C/15/320953 / HA ZA 21-531
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelingszaak en bewijsopdracht in verzetprocedure over toerekening betalingen en verzwegen vermogen

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, heeft de vrouw, eiseres en voormalig echtgenote van de man, een vordering ingesteld wegens overbedeling en verzwegen vermogen. De vrouw vordert betaling van een openstaande schuld van € 865,21 van de man, die voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst over de verdeling van hun gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw toegewezen, met uitzondering van de proceskosten die zijn gecompenseerd. De man heeft in verzet de vorderingen van de vrouw betwist en stelt dat hij de schuld al volledig heeft afgelost en geen bankrekening in Egypte heeft gehad. De rechtbank heeft de procedure in detail behandeld, waarbij de vrouw bewijs moet leveren van haar stellingen over het verzwegen vermogen van de man. De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen om haar claims te onderbouwen. De zaak is gecompliceerd door de verschillende interpretaties van de betalingen die door de man zijn gedaan en de vraag of deze als aflossingen op de schuld kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de man in zijn verzet ontvangen, maar de beslissing over de vorderingen is aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/320953 / HA ZA 21-531
Vonnis in verzet van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M. van der Weide te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. E. Busch te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
De vrouw vordert van de man, haar voormalig echtgenoot, betaling van een nog openstaande schuld wegens overbedeling. De rechtbank wijst deze vordering toe. Daarnaast vordert de vrouw betaling van een bedrag dat de man volgens haar heeft verzwegen toen de gemeenschap van goederen werd verdeeld. De rechtbank geeft de vrouw in dit verband een bewijsopdracht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 3 juni 2021
  • het verstekvonnis van 18 augustus 2021
  • de verzetdagvaarding van 24 september 2021
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021;
  • de brief van 18 januari 2022 met een nieuwe productie 6 en producties 10 en 11 van de vrouw;
  • het rolbericht van 20 januari 2022 met producties 10 tot en met 13 van de man;
  • de mondelinge behandeling van 2 februari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • het rolbericht van 15 februari 2022 van de man, waarin wordt aangegeven dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de spaarrekening van hun kind;
  • het rolbericht van 16 februari 2022 van de vrouw, waarin deze afspraak wordt bevestigd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest in gemeenschap van goederen van 23 oktober 2009 tot 18 oktober 2016.
2.2.
Uit dit huwelijk is op 8 september 2011 [xxx] (hierna: [xxx] ) geboren.
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking van 31 augustus 2016 is bepaald dat de man € 35,- per maand aan de vrouw dient te betalen als kinderalimentatie met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Partijen hebben daarna op 10 maart 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen. Onder meer is afgesproken dat de man uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 2.890,21 aan de vrouw zou betalen in maandelijkse termijnen van € 75,- te beginnen op 1 april 2017.
2.5.
Na deze datum heeft de man maandelijks verschillende bedragen overgemaakt naar de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 865,21 ter nakoming van de vaststellingsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. de verdeling vaststelt van het verzwegen althans nog niet verdeelde (spaar)geld van de man in die zin dat het aandeel van de man in dat vermogen aan de vrouw wordt verbeurd;
III. de man veroordeelt om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 9.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de man veroordeelt om het door hem aan de spaarrekening van [xxx] onttrokken bedrag van € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, te betalen aan de vrouw in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [xxx] en de vrouw met uitsluiting van de man machtigt het beheer over het spaargeld van [xxx] te voeren;
V. de man veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw heeft haar vorderingen – kort gezegd – als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de eerste vordering geldt dat de man nog niet het volledige bedrag heeft voldaan dat hij dient te betalen uit hoofde van overbedeling. Er staat nog een bedrag open van € 865,21.
De tweede en derde vordering hebben betrekking op een bedrag van € 9.500,- dat de man in 2012 op een bankrekening in Egypte heeft gestort. Dat blijkt uit stukken waarover de vrouw inmiddels beschikt. Zolang de man geen inzage verschaft in het bedrag dat ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap van goederen op die rekening stond of contant aanwezig was, gaat de vrouw ervan uit dat de man heeft nagelaten te melden dat hij op dat moment nog beschikte over in ieder geval € 9.500,-. Op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vordert de vrouw betaling van dit verzwegen bedrag.
Aan de vierde vordering ligt ten grondslag dat de man het volledige saldo van de spaarrekening van [xxx] van € 950,- naar een eigen rekening heeft overgeschreven. De man heeft zich gedragen als een slecht bewindvoerder en dient de daardoor ontstane schade (het onttrokken bedrag en de gederfde rente) te vergoeden aan de vrouw als wettelijk vertegenwoordigster van [xxx] .
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van de vrouw toegewezen, met uitzondering van de gevorderde proceskosten, die zijn gecompenseerd.
3.4.
De man vordert in het verzet dat de rechtbank de vorderingen van de vrouw alsnog afwijst, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.5.
Daartoe voert de man in de kern het volgende aan. De man heeft de schuld op basis van de vaststellingsovereenkomst al volledig afgelost. Verder heeft hij nooit een bankrekening in Egypte gehad en heeft hij tijdens het huwelijk ook niet beschikt over een (contant) bedrag van € 9.500,-. Het saldo van de spaarrekening van [xxx] heeft hij inderdaad overgeboekt naar zijn eigen bankrekening, maar hij heeft het bedrag vervolgens weer overgeboekt naar een (nieuwe) spaarrekening ten name van [xxx] . De vrouw kan ook toegang krijgen tot die rekening.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de man in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De rechtbank zal hierna de geschilpunten tussen partijen per onderwerp behandelen.
Het spaargeld van [xxx]
4.3.
De rechtbank gaat ervan uit dat zij niet meer hoeft te beslissen op de vierde vordering van de vrouw die ziet op de spaarrekening van [xxx] . Uit de rolberichten van 15 en 16 februari 2022 volgt immers dat partijen overeenstemming hebben bereikt op dit punt.
De schuld wegens overbedeling
4.4.
Partijen zijn het oneens over de vraag of de man zijn schuld wegens overbedeling van € 2.890,21 al volledig aan de vrouw heeft voldaan. Meer specifiek twisten partijen over het aantal en de hoeveelheid aflossingen door de man in 2017, 2018 en 2019.
4.5.
Gelet op het door de man opgestelde overzicht [1] en de reactie van de vrouw daarop [2] , gaat de rechtbank ervan uit dat volgens de vrouw in totaal 26 aflossingen van € 75,- hebben plaatsgevonden en volgens de man in totaal 39 aflossingen van € 75,-.
4.6.
De rechtbank is het met de vrouw eens dat er in totaal 26 aflossingen op de schuld hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal hierna per jaar motiveren waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.7.
In
2017hebben er volgens de man 9 aflossingen plaatsgevonden. De vrouw betwist dit in haar reactie op het door de man opgestelde overzicht van de aflossingen. Volgens haar heeft de man in dat jaar 8 keer een aflossing gedaan. De rechtbank volgt de vrouw hierin, omdat de man in zijn overzicht niet specificeert op welke datum de door hem gestelde negende aflossing heeft plaatsgevonden, terwijl alle overige 8 betalingen wel van een datum zijn voorzien. De man heeft ook geen bankafschrift overgelegd, waaruit een negende betaling zou kunnen blijken, De rechtbank is daarom van oordeel dat de man zijn (bevrijdende) verweer dat er in 2017 ook nog een negende aflossing op de lening heeft plaatsgevonden, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.8.
In
2018hebben er volgens de man 13 aflossingen plaatsgevonden. In het bijzonder stelt hij dat hij 22 december 2018 twee aflossingen van € 75,- heeft gedaan. Een derde betaling op dezelfde datum van € 50,- is volgens de man een alimentatiebetaling.
De vrouw betwist niet dat deze betalingen hebben plaatsgevonden, maar stelt dat een van de betalingen van € 75,- niet als aflossing op de schuld kan worden aangemerkt. De vrouw verwijst in dit verband naar een e-mail van 22 december 2018 waarin de man schrijft dat hij ‘extra geld’ heeft overgemaakt voor de verjaardag van de vrouw. [3]
De rechtbank overweegt dat een betaling die zou kunnen worden toegerekend aan twee verbintenissen tegenover dezelfde schuldeiser, op grond van artikel 6:43 lid 1 BW moet worden toegerekend aan de verbintenis die de schuldenaar aanwijst. Met zijn verwijzing naar ‘extra geld’ kan de man niet hebben gedoeld op slechts een gedeelte van de betaalde € 50,-, omdat – zoals niet ter discussie staat – de man in de voorafgaande maanden telkens minimaal dat bedrag aan alimentatie heeft betaald. Het ‘extra geld’ waarnaar de man verwijst moet dus slaan op de (gehele) betaling van € 50,- of op (een gedeelte van) een van de betalingen van € 75,-. Dit betekent dat (tenminste een gedeelte van) een van de betalingen van € 75,- ofwel als alimentatie ofwel als verjaardagsgeld bedoeld is geweest, zodat van twee aflossingen van € 75,- op 22 december 2018 geen sprake kan zijn. De rechtbank oordeelt daarom dat er in 2018
12en niet 13 aflossingen hebben plaatsgevonden.
4.9.
In
2019hebben er volgens de man 17 aflossingen plaatsgevonden. Volgens de vrouw waren dit er 6.
Dit verschil is terug te voeren op de vraag – die partijen verschillend beantwoorden – welke betalingen van de man moeten worden aangemerkt als aflossingen op de schuld en welke als alimentatiebetalingen. De rechtbank stelt vast dat de man in 2019 maandelijks € 200,- heeft betaald, tot en met juni 2019 telkens in drie afzonderlijke overboekingen en daarna telkens in één keer. In de door de vrouw als productie 11 overgelegde e-mail van 16 augustus 2019 schrijft de man hierover dat hij vanaf januari 2019 elke maand € 200,- voor [xxx] betaalt. De rechtbank zal dat daarom als uitgangspunt nemen. Gelet op artikel 6:43 lid 1 BW moeten de betalingen van de man in 2019 volgens zijn eigen opgave in beginsel worden aangemerkt als alimentatiebetalingen en niet als aflossingen op de schuld.
De rechtbank zal zich echter – de standpunten van beide partijen zoveel mogelijk volgende - aansluiten bij het door de vrouw ingenomen standpunt, dat zij ter zitting nog heeft bevestigd, dat er in (de eerste zes maanden van) 2019 toch 6 aflossingen van € 75,- op de overbedelingsschuld hebben plaatsgevonden.
4.10.
De conclusie is dat de man in 2017, 2018 en 2019 in totaal € 1.950,- heeft afgelost op zijn schuld uit overbedeling in 26 aflossingen van € 75,-. Dit betekent in principe dat de man nog € 940,21 (€ 2.890,21- € 1.950,-) aan de vrouw moet betalen. Omdat de rechtbank echter niet meer kan toewijzen dan gevorderd, zal de rechtbank het door de vrouw gevorderde bedrag van € 865,21,- toewijzen.
4.11.
Omdat de vordering op basis van het voorgaande al toewijsbaar is, kan in het midden blijven of tussen partijen – zoals de vrouw stelt – na de echtscheidingsbeschikking afspraken zijn gemaakt om de alimentatie te verhogen.
Verzwegen vermogen
4.12.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap van goederen over € 9.500,- beschikte op een bankrekening in Egypte en dat de man dit geldbedrag bij de verdeling heeft verzwegen. Primair vordert zij op grond van artikel 3:194 lid 2 BW betaling van dit hele bedrag. Subsidiair vordert zij dat het bedrag op grond van artikel 3:179 lid 2 BW nog wordt verdeeld.
4.13.
De vrouw onderbouwt haar vordering met stukken die afkomstig zouden zijn van de Piraeus Bank in Egypte en waaruit zou blijken dat de man op 5 maart 2012 € 9.500,- aan contant geld op een rekening bij die bank heeft gestort. Verder stelt zij dat de man in ieder geval heeft opgebiecht dat hij € 5.000,- aan contant geld, dat in een laatje bij partijen thuis zou hebben gelegen, naar Egypte heeft weggesluisd. Dit zou hij voor het laatst hebben erkend in een gesprek dat op 26 april 2021 bij de man thuis heeft plaatsgevonden en waarbij partijen en hun partners aanwezig waren.
4.14.
De man betwist dat hij ten tijde van de verdeling over geldbedragen heeft beschikt die hij heeft verzwegen. Hij stelt dat hij de stukken waaruit zou blijken dat hij een storting heeft gedaan bij de Piraeus Bank nog nooit heeft gezien. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man desgevraagd bevestigd dat het zijn naam is die op de stukken staat vermeld als “customer name”. En ook dat het zijn naam is die op het overgelegde kaartje achter “Name” staat. De handtekening op het stortingsbewijs is echter niet van hem afkomstig, zo stelt hij. De man heeft een verklaring overgelegd van de rechtsopvolger van de Piraeus Bank waaruit volgens hem blijkt dat hij geen bankrekening heeft of heeft gehad bij de Piraeus Bank. Volgens de man zijn de overgelegde documenten op verzoek van de vrouw door een vriendin van haar opgesteld en maakt de vrouw zich daarmee schuldig aan valsheid in geschrifte.
De man betwist bovendien dat hij in het gesprek op 26 april 2021 heeft toegegeven dat hij € 5.000,- heeft verduisterd. Volgens hem heeft de vrouw hem in dat gesprek daarvan beschuldigd en heeft hij vervolgens aangegeven dat dat niet klopte.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij tegen wie zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, levert geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. [4] De man ontkent stellig dat de handtekening op de vrouw overgelegde documenten van hem afkomstig is. Dat betekent dat het aan de vrouw is om te bewijzen dat dit wel het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw daarin nog niet geslaagd, zodat de stukken vooralsnog niet als bewijs kunnen dienen van de gestelde verzwijging van vermogensbestanddelen.
4.16.
De vrouw legt aan haar vordering echter ook ten grondslag dat de man in het gesprek tussen partijen en hun partners van 26 april 2021 zou hebben bekend dat hij € 5.000,- aan contant geld, dat in een lade bij partijen thuis lag, naar Egypte heeft gestuurd.
De rechtbank acht het wenselijk om eerst bewijslevering te laten plaatsvinden over deze door de man gemotiveerd betwiste stelling, voordat eventueel wordt toegekomen aan bewijslevering ten aanzien van de echtheid van de (handtekening op de) door de vrouw overgelegde stukken. Het is aan de vrouw om de door haar gestelde ‘bekentenis’ van de man te bewijzen. De rechtbank zal de vrouw daarom in de gelegenheid stellen dit bewijs te leveren, zoals de vrouw ter zitting ook heeft aangeboden.
4.17.
Op basis van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, veronderstelt de rechtbank dat de vrouw bewijs zal willen leveren door het doen horen van getuigen. Omdat partijen desgevraagd al verhinderdata hebben opgegeven voor dit getuigenverhoor, zal de rechtbank daarvan meteen de dag en het tijdstip bepalen.
4.18.
Als eerste twee getuigen zullen – zoals ter zitting aangekondigd – de beide partners van partijen worden gehoord. Daarna zal verder worden beslist.
4.19.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat de vrouw toe tot het leveren van bewijs van de stelling dat de man in het gesprek tussen partijen en hun partners op 26 april 2021 heeft toegegeven dat hij € 5.000,- aan contant geld naar Egypte heeft weggesluisd,
5.2.
bepaalt dat, indien de vrouw het bewijs door middel van
getuigenwil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. L.J. Saarloos in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan Kruseman van Eltenweg 2 op
vrijdag 10 juni 2022vanaf
9.30 uur (twee getuigen),
5.3.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.

Voetnoten

1.Productie 4 bij de verzetdagvaarding.
2.Productie 11 bij de brief van 18 januari 2022 van de vrouw.
3.Productie 11 bij de brief van 18 januari 2022 van de vrouw.
4.Artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering