ECLI:NL:RBNHO:2022:221

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/15/319702 / FA RK 21-4137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling ouderschap na overlijden van de man met betrekking tot drie verzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het ouderschap van een overleden man. Verzoekers, bestaande uit drie kinderen, stelden dat de man hun verwekker was en vroegen de rechtbank om dit ouderschap juridisch vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers voorshands geslaagd zijn in het bewijs van het gestelde verwekkerschap, maar dat de verweerders, de kinderen van de man, het recht hebben om tegenbewijs te leveren. Dit tegenbewijs kan worden geleverd door middel van een verwantschapsonderzoek, aangezien er geen DNA-materiaal van de man beschikbaar is. De rechtbank heeft de verweerders toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en de zaak aangehouden in afwachting van hun beslissing om hier gebruik van te maken. Indien de verweerders geen gebruik maken van deze gelegenheid, zal de rechtbank het verzoek van de verzoekers toewijzen en het ouderschap van de man met betrekking tot hen vaststellen. De rechtbank heeft ook een deskundige benoemd om het verwantschapsonderzoek uit te voeren, met de kosten voor rekening van de verweerders. De zaak is verwezen naar de rol van 1 februari 2022 voor verdere afhandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gerechtelijke vaststelling ouderschap van de man
zaak-/rekestnr.: C/15/319702 / FA RK 21-4137
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 14 januari 2021
in de zaak van:
[verzoeker 1],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [verzoeker 1] ,
en
[verzoekster] ,
hierna mede te noemen: [verzoekster] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
en
[verzoeker 2] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: [verzoeker 2] ,
tezamen ook te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. A. Heilig, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
strekkende tot vaststelling van het ouderschap van:
[de man] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] en overleden op [overlijdensdatum] te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[de moeder] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
en
[kind 1],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: [kind 1] ,
en
[kind 2],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [kind 2] ,
tezamen ook te noemen: [kinderen] ,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper, kantoorhoudende te Alkmaar.
1. Procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoekers van 23 augustus 2021, ingekomen op 24 augustus 2021;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van verzoekers van 21 september 2021, 22 september 2021, 12 oktober 2021, 2 november 2021 en 19 november 2021;
- het verweerschrift met bijlagen van [kinderen] , ingekomen op 3 december 2021;
- het gerectificeerd verweerschrift van [kinderen] , ingekomen op 3 december 2021;
- het gewijzigd verzoekschrift, met bijlagen, van verzoekers van 10 december 2021, ingekomen op 13 december 2021;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van verzoekers van 15 december 2021 en 16 december 2021.
1.2. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 december 2021 in aanwezigheid van verzoekers, bijgestaan door mr. A. Heilig, [kinderen] , bijgestaan door mr. M.J.P. Schipper, en de moeder.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
[verzoeker 1] is geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [verzoekster] op [geboortedatum] te [plaats] (thans gemeente [gemeente] ) en [verzoeker 2] op [geboortedatum] te [plaats] . Alle drie zijn zij geboren als kind van [de moeder] , de moeder.
2.2.
Uit het uittreksel van de basisregistratie personen blijkt dat de man op [overlijdensdatum] te [plaats] is overleden.
2.3.
De man is gehuwd geweest met [naam] (hierna te noemen [naam] ), welk huwelijk op [datum] is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn geboren eerder genoemde [kind 1] , op [geboortedatum] te [plaats] en [kind 2] , op [geboortedatum] te [plaats] .
[kind 1] en [kind 2] zijn de enige kinderen die in een familierechtelijke betrekking tot de man staan. Zij zijn de enige juridische afstammelingen van de man. Nu de man is overleden, worden [kind 1] en [kind 2] conform het procesreglement Overige Boek 1-zaken aangemerkt als belanghebbende bij de verzoeken van verzoekers.
2.4.
De moeder is eveneens conform genoemd procesreglement belanghebbende bij het verzoek.

3.Verzoek

3.1.
Verzoekers hebben bij gewijzigd verzoekschrift verzocht:
primair:
I. het ouderschap van de man met betrekking tot [verzoeker 1] , [verzoekster] en [verzoeker 2] vast te stellen;
subsidiair:
II. te bepalen dat [kinderen] binnen dertig dagen na de beschikking in deze zaak, op eerste verzoek van verzoekers, dienen mee te werken aan een verwantschapsonderzoek tussen [kinderen] en verzoekers, bijvoorbeeld door afname van een monster van hun wangslijm bij een door verzoekers aan te wijzen laboratorium, te weten het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. en dat bureau als deskundige te benoemen ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker is van verzoekers alsmede om hiertoe een scheerapparaat, tandenborstel of haarborstel- of kam van de man te verstrekken aan verzoekers, voor zover deze voorhanden zijn;
III. te bepalen dat [kind 2] en [kind 1] ieder een dwangsom verbeuren van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijven aan het verzoek onder II te voldoen, met een maximum voor elk van € 10.000,00;
IV. een deskundigenonderzoek te bevelen, te weten een kenmerkenonderzoek dan wel een verwantschapsonderzoek met [kinderen] door middel van DNA, ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van verzoekers;
V. het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. als deskundige te benoemen;
VI. het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. te verzoeken het hiervoor bevolen onderzoek te verrichten en daartoe al datgene te doen wat het nuttig en nodig oordeelt;
VII. te bepalen dat de kosten van de werkzaamheden als bedoeld onder II, IV, V en VI vooreerst ten laste van ’s Rijks Kas komen;
VIII. het ouderschap van de man met betrekking tot [verzoeker 1] , [verzoekster] en [verzoeker 2] vast te stellen;
zowel primair als subsidiair;
IX. een dag en uur te bepalen waarop de behandeling van dit verzoekschrift zal aanvangen;
X. een afschrift van de te wijzen beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ten aanzien van [verzoeker 1] , de gemeente [gemeente] ten aanzien van [verzoekster] en de gemeente [gemeente] ten aanzien van [verzoeker 2] , dan wel aan de gemeenten die de rechtbank geraden acht, ex artikel 1:20e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.2.
Verzoekers stellen dat de man hun verwekker is en dat zij er recht en belang bij hebben dat de rechtbank overgaat tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man.
Daartoe hebben verzoekers onder meer het volgende naar voren gebracht.
3.3.
Verzoekers stellen dat de man hun verwekker is op grond van het volgende. De man is tussen 1991 en 2003 de levensgezel geweest van hun moeder, in welke periode alle drie de verzoekers zijn geboren. De moeder heeft de man als klein meisje leren kennen als partner van haar halfzus, [naam] . De man trouwde met [naam] en zij kregen samen twee dochters, [kind 1] en [kind 2] voornoemd. De moeder en de man kregen in de loop van de tijd een relatie en zijn in 1991 gaan samenwonen. [verzoeker 1] is als eerste geboren, hij is vernoemd naar de man. Op het geboortekaartje van [verzoeker 1] staan de man en de moeder vermeld als ouders. Uit het verloskundigenverslag blijkt dat de man aanwezig was bij de bevalling. De man was destijds nog officieel gehuwd met [naam] . De man kon [verzoeker 1] derhalve niet als zijn zoon erkennen. Vervolgens is [verzoekster] geboren. De man, de moeder en [verzoeker 1] staan op het geboortekaartje vermeld. Uit het verloskundigenverslag blijkt dat de man aanwezig was bij de bevalling. Als laatste is [verzoeker 2] geboren. De moeder heeft verklaard dat de man bij zijn geboorte aanwezig was. De man, de moeder, [verzoeker 1] en [verzoekster] staan op het geboortekaartje vermeld. [verzoeker 2] beschikt nog over een kaartje waarin [kind 1] en [kind 2] het gezin feliciteren met de geboorte van [verzoeker 2] . Ook is er een felicitatiekaart van de broer en (ex)schoonzus van de man. [verzoeker 1] , [verzoekster] en [verzoeker 2] hadden geregeld contact met de ouders van de man, die zij opa en oma [opa en oma] noemden. Verzoekers stellen dat zij meerdere uiterlijke kenmerken gelijk hebben met de man, zoals onder andere zijn ogen en gelaatstrekken.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun stelling een aantal verklaringen overgelegd van onder meer een vriendin van de moeder en een vriendin van de familie. Voorts hebben verzoekers diverse jeugdfoto’s overgelegd, waaruit volgens verzoekers blijkt dat de man zich als ouder gedroeg en zich ook zo opstelde, daarbij wijzende op de onderschriften in de fotoboeken waarbij ‘papa’ staat vermeld.
Verzoekers hebben kopieën overgelegd van vriendenboekjes/poëziealbums van verzoekers en daarbij verwezen naar de door [kind 1] en [kind 2] geschreven stukjes waarin zij zichzelf omschrijven als ‘zusjes’ en verzoekers aanduiden als ‘zusje’ en ‘broers’. De man noemt zichzelf in deze boekjes ‘PaPa’, en zijn moeder noemt zich ‘oma [oma] ’.
In de periode na 2001 is de man meerdere malen naar Brazilië vertrokken om daar rond 2004 naartoe te emigreren, waarbij hij af en toe terugkwam naar Nederland. Er was weinig contact met verzoekers. Volgens de moeder was het contact tussen haar de man niet altijd even vriendelijk en was er sprake van bedreiging. Tot aan zijn vertrek heeft de man financieel gezorgd voor verzoekers. Ook opa [opa] heeft het gezin [gezin] op enig moment financieel bijgestaan.
[kind 1] en [kind 2] hebben tot aan de dood van de man verzoekers aangeduid als zus en broer. [kind 2] heeft de moeder op de hoogte gesteld van de dood van de man, evenals [verzoeker 1] . De moeder heeft [verzoekster] en [verzoeker 2] op de hoogte gesteld. Er is in de dagen daarna meerdere malen onderling contact geweest tussen verzoekers en [kind 1] en [kind 2] . Vanaf het moment dat [verzoeker 1] heeft gevraagd om medewerking om DNA-materiaal te verkrijgen van de man is het contact verbroken. Verzoekers hebben sindsdien tevergeefs contact gezocht met [kind 2] en [kind 1] .
Verzoekers stellen dat er geen twijfel is over het verwekkerschap van de man, dat is af te leiden uit het geheel van de feiten en omstandigheden. De man en de moeder woonden samen van 1991 tot en met 2003, in welke periode verzoekers zijn geboren. DNA-onderzoek is wettelijk niet verplicht en staat toewijzing van het verzoek niet in de weg, aldus verzoekers. Indien de rechtbank het noodzakelijk acht om DNA-onderzoek te verrichten om te bewijzen dat de man de biologische vader is van verzoekers, verzoeken verzoekers de rechtbank hiertoe opdracht te geven aan het door verzoekers voorgestelde forensisch instituut.

4.Het verweer

4.1.
[kinderen] hebben de verzoeken gemotiveerd bestreden en daarbij onder meer het volgende aangevoerd.
4.2.
[kinderen] hebben een tijdlijn opgesteld aan de hand van de verklaring van de moeder, aangevuld met informatie die [kinderen] uit overige verklaringen en eigen wetenschap hebben. Die tijdlijn strookt niet met de verklaringen van de moeder. [kinderen] betwisten nadrukkelijk de door de moeder afgelegde verklaring, de door [verzoeker 1] afgelegde verklaringen en de overige overgelegde verklaringen. [kinderen] hebben verklaringen overgelegd van derden ter onderbouwing van hun stelling dat de man niet de verwekker van de verzoekers kan zijn, onder andere van [naam] , [kind 1] en [kind 2] zelf, de dochter van een voormalige buurvrouw van de moeder, en een ex-collega van de man
[naam] heeft verklaard dat zij de moeder na de scheiding van de ouders van de moeder in huis heeft genomen. De moeder was als een grote zus voor [kind 2] en [kind 1] . [naam] betwist nadrukkelijk dat de moeder alleen zou zijn geweest met de man, haar echtgenoot destijds. [naam] en de man zijn in 1995 gescheiden. [verzoeker 1] is geboren in 1994. Dat er ‘
en [de moeder] de trotse ouders’ staat op het geboortekaartje bewijst niet dat de man de verwekker is van [verzoeker 1] . Het is niet gezegd dat de man op de hoogte was dat namens hem een dergelijk kaartje is verzonden. De man heeft herhaaldelijk tegen [kinderen] gezegd dat hij niet de vader kon zijn. [kinderen] stellen dat de moeder uitdagend naar jongens/mannen was en wisselende seksuele contacten had. De man was als een soort vader voor haar en heeft altijd geprobeerd haar te helpen door er voor haar te zijn, ook in financiële zin. In zoverre was de man betrokken bij het gezin van de moeder, maar daaruit volgt niet dat hij de vader is van [verzoeker 1] . [verzoekster] is na de echtscheiding van de man en [naam] geboren. Als de man [verzoekster] als zijn dochter had willen erkennen, stond niets daaraan in de weg. De man en de moeder stonden destijds niet ingeschreven op hetzelfde adres. De man stond van 1982 tot 2004 ingeschreven op het adres van zijn vader, [vader] , in [plaats] . De buurvrouw van de moeder destijds heeft de man nooit op het adres van de moeder gezien. Zij verklaart wel dat de moeder een paar keer per week op stap ging en laat thuis kwam, vaak in het bijzijn van mannelijk gezelschap. Ook [kind 1] heeft verklaard dat zij in die periode regelmatig bij de moeder kwam, maar dan regelmatig avonden alleen was, omdat de moeder op stap was. Ten aanzien van [verzoekster] geldt eveneens dat de enkele vermelding van ‘ [verzoeker 1] ’ op het geboortekaartje onvoldoende is om te stellen dat de man haar verwekker is. De overgelegde foto’s evenmin. [kinderen] betwisten niet dat de man een rol heeft gespeeld in het leven van de moeder en verzoekers, maar de foto’s op zichzelf bewijzen niet dat hij de verwekker is van verzoekers. Ook ten aanzien van [verzoeker 2] is er geen sluitend bewijs en bewijst de naam ‘ [verzoeker 1] ’ op het geboortekaartje evenmin bewijs van de stelling dat de man zijn verwekker is.
Ten aanzien van de door verzoekers benadrukte band tussen de beide families [familie] en [familie] hebben [kinderen] aangevoerd dat de moeder en [naam] halfzussen zijn. Er was veel contact, ook met opa en oma [opa en oma] , omdat oma [oma] de moeder is van zowel de moeder als van [naam] . Oma hield van gezelligheid en nodigde op feestjes en partijen iedereen uit. De families waren vaak bij elkaar. [kind 1] en [kind 2] onderhielden contact met verzoekers. De moeder was als een grote zus voor hen. Dit is ook de reden waarom zij elkaar over een weer aanduiden als broertje, zusjes. Deze gevoelde verwantschap bewijst echter niet dat de man de verwekker is van verzoekers, dan wel dat hij de levensgezel van de moeder was.
Het stuit [kinderen] tegen de borst dat verzoekers niet eerder contact hebben gezocht met de man om over erkenning door hem te praten. Het verzoek om DNA-materiaal af te nemen van het lijk van hun vader heeft hen nogal overvallen. Zij waren aan het rouwen om het verlies van hun vader, reden waarom zij niet meer hebben gereageerd op de berichten van verzoekers.
4.3.
[kinderen] concluderen dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de man de verwekker kan zijn van verzoekers. Van een liefdesrelatie tussen de moeder en man is niet gebleken. Er zijn geen verklaringen overgelegd van personen die in die periode in het leven van de man en de moeder betrokken waren. De man heeft niet aantoonbaar samengewoond met de moeder tijdens de geboortes van verzoekers en [kinderen] hebben verklaringen overgelegd van mensen uit de omgeving van de man in die tijd, waarin zij verklaren dat de man nooit heeft gesproken over andere kinderen dan [kind 1] en [kind 2] . Uit de informatie van de daklozenopvang blijkt dat de man bij zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft opgegeven alleenstaand te zijn en twee volwassen dochters te hebben. [kinderen] verzoeken dan ook de verzoeken van verzoekers af te wijzen.

5.Beoordeling

5.1.
In artikel 1:207 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op grond dat deze de verwekker is van het kind of op grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van het kind.
5.2.
Allereerst dient te worden vastgesteld of is voldaan aan de eerste voorwaarde genoemd in artikel 1:207 lid 1 sub b BW, namelijk of de man de verwekker is van verzoekers dan wel de instemmende levensgezel.
Namens verzoekers is naast hun primaire stelling dat de man hun verwekker is, ook betoogd dat is voldaan aan de voorwaarde dat de man de instemmende levensgezel is. De rechtbank is van oordeel dat die stelling in ieder geval niet slaagt. Van een instemmende levensgezel is sprake als de levensgezel instemt met een daad die de verwekking van een kind tot gevolg kan hebben gehad. Daarbij moet worden gedacht aan een zaaddonor of een verwekking (door een derde) waarmee de levensgezel heeft ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat van een dergelijke situatie sprake zou zijn geweest.
Aan de orde is dus de vraag of de man de verwekker is van verzoekers.
5.3.
Verzoekers hebben gesteld dat zij met de overgelegde stukken en verklaringen hebben aangetoond dat de man hun verwekker is en dat een deskundigenonderzoek zoals een DNA-onderzoek achterwege kan blijven.
5.4.
[kinderen] hebben de door verzoekers overgelegde verklaringen en overgelegde stukken grotendeels betwist en gesteld dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de man de verwekker is van verzoekers. Ter zitting hebben [kinderen] aangegeven in te stemmen met een door de rechtbank te gelasten DNA-onderzoek.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de door verzoekers overgelegde hoeveelheid en -naar het oordeel van de rechtbank sterke- bewijsmiddelen, verzoekers ten aanzien van het gestelde verwekkerschap voorshands geslaagd moeten worden geacht in het bewijs daarvan. Daarbij wordt het navolgende meegewogen.
5.6.
Hoewel [kinderen] hebben betwist dat er sprake zou zijn geweest van een affectieve relatie tussen de man en de moeder, is de rechtbank van oordeel dat die relatie voldoende aannemelijk is gemaakt door verzoekers. De moeder heeft ter zitting het bestaan van die affectieve relatie nogmaals bevestigd en gelet op de door [kinderen] overgelegde stukken en verklaringen is het bestaan van deze relatie onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Van alle drie verzoekers zijn er geboortekaartjes waarop de man als vader staat vermeld. Bij de eerste twee kinderen was de man blijkens de verslagen van de verloskundige aanwezig bij de geboorte, ten aanzien van [verzoekster] blijkt dit ook uit overgelegde foto’s. Verzoekers hebben verder diverse kaartjes overgelegd, gericht aan de moeder en de man, waarin zij worden gefeliciteerd met de geboorte van hun zoon [verzoeker 2] . De man heeft zich gedurende jaren naar de buitenwereld gepresenteerd als de vader van de drie kinderen. Dit blijkt onder andere uit het door de man ondertekende schoolrapport van [verzoeker 1] en de vele door verzoekers overgelegde familiefoto’s uit de familiefotoboeken en bijbehorende teksten. Daarop is de man te zien samen met verzoekers tijdens verjaardagen van verzoekers, vakanties, vieringen van feestdagen enzovoort. Ook heeft de man de moeder en verzoekers financieel bijgestaan tot zijn vertrek naar Brazilië, hetgeen door [kinderen] is bevestigd. Dat de man dit enkel uit empathie met de moeder zou hebben gedaan acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de overlegde stukken blijkt eveneens dat [kind 2] en [kind 1] verzoekers als broers en zus hebben beschouwd. Zowel toen zij jong waren, zoals is te lezen in de poëziealbums, als op volwassen leeftijd, zoals is te lezen op de uitdraaien van social media. Dit wordt ook niet betwist. De rechtbank acht niet aannemelijk dat dit uitsluitend zou zijn voortgekomen uit de familiaire band die er bestond tussen beide gezinnen, gebaseerd op het feit dat de moeders halfzussen zijn, zoals [kinderen] stellen.
5.7.
Voorshands is de rechtbank daarom van oordeel dat verzoekers het bewijs hebben geleverd dat de man hun verwekker is. Nu [kinderen] dit verwekkerschap nadrukkelijk en gemotiveerd betwisten, dienen zij te worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de man de verwekker is van verzoekers. Dit tegenbewijs kan worden geleverd door met behulp van een deskundigenonderzoek, zijnde een DNA-onderzoek, te ontkrachten dat de man de biologische vader van verzoekers is. Dit DNA-onderzoek zal in het kader van een verwantschapsonderzoek moeten worden uitgevoerd, omdat van de man geen DNA-materiaal beschikbaar is. De man is gecremeerd, zodat ook het ook thans niet meer mogelijk is om alsnog DNA-materiaal te verkrijgen. Dat betekent dat niet alleen verzoekers maar ook de moeder, [kind 1] en [kind 2] zullen moeten deelnemen aan dat verwantschapsonderzoek. Zij hebben daartoe ter zitting allen hun medewerking toegezegd. Van groot belang voor een betrouwbare uitslag van het verwantschapsonderzoek is dat [naam] , de moeder van [kind 1] en [kind 2] , deel neemt aan het verwantschapsonderzoek. [naam] is in onderhavige zaak echter geen belanghebbende, zodat haar deelname enkel op vrijwillige basis kan plaatsvinden. Nu het tegenbewijs door [kinderen] moet worden geleverd en het dus voor [kinderen] van groot belang is dat hun moeder deelneemt aan het verwantschapsonderzoek, gaat de rechtbank ervan uit dat [kinderen] hun moeder zullen vragen daaraan deel te nemen.
5.8.
De rechtbank is voornemens om, indien [kinderen] in staat gesteld willen worden tegenbewijs te leveren, een DNA-deskundige verbonden aan Verilabs, gevestigd te Gouda, te benoemen teneinde het verwantschapsonderzoek te laten uitvoeren. De deskundige heeft een raming gegeven van de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten en deze begroot op € 2.500,-. Het voorschot op de kosten komt voor rekening van [kinderen] en dient voorafgaand aan het onderzoek te worden voldaan. Bij de eindbeslissing zal worden bepaald wie uiteindelijk de kosten van het deskundigenonderzoek moet dragen.
5.9.
Indien [kinderen] met de uitslag van het verwantschapsonderzoek er niet in slagen de voorshands aannemelijk geachte stelling van verzoekers dat de man de verwekker is te ontzenuwen, zal de rechtbank het primaire verzoek van verzoekers toewijzen en het ouderschap van de man met betrekking tot verzoekers vaststellen.
Indien [kinderen] geen gebruik (willen) maken van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren, zal de rechtbank eveneens het primaire verzoek van verzoekers toewijzen en het ouderschap van de man ten aanzien van verzoekers vaststellen.

6.Beslissing:

De rechtbank:
6.1.
laat [kinderen] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de man de verwekker is van verzoekers op de wijze zoals omschreven in r.o. 5.7.;
6.2.
verwijst de zaak naar de rol van 1 februari 2022 opdat [kinderen] alsdan kunnen doen mededelen of zij van de gelegenheid tot het leveren van tegenbewijs gebruik willen maken.
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.