ECLI:NL:RBNHO:2022:2195

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
8165240 \ CV EXPL 19-17690
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens annulering van een vlucht

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens de annulering van een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Charif Al Idrissi Airport op 14 augustus 2017. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vlucht niet bestond en dat zij niet de contracterende luchtvaartmaatschappij was. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de vlucht daadwerkelijk bestond en dat de vervoerder de vlucht had geannuleerd. Hierdoor was de Verordening niet van toepassing en werd de vordering afgewezen. De passagiers werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8165240 \ CV EXPL 19-17690
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2] ,
3.
[passagier sub 3] ,
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V).
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
statutair gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde USG Legal Professionals B.V.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben bij reisorganisatie Nuhr een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de passagiers vervoerd zouden worden van Amsterdam-Schiphol Airport naar Charif Al Idrissi Airport (Marokko) op 14 augustus 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met de annulering.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vervoerder betwist primair dat de Verordening van toepassing is. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat hij niet de contracterende luchtvaartmaatschappij is geweest en evenmin de uitvoerende luchtvaartmaatschappij. Tussen de vervoerder en Nuhr bestond een zogeheten ‘charterovereenkomst’. De overeenkomst hield in dat de vervoerder een bepaalde overeengekomen capaciteit aan vluchten ter beschikking stelde aan de charteraar, te weten Nuhr. De ter beschikking gestelde vluchten zijn de zogenoemde ‘gecontracteerde vluchten’. De charteraar probeert vervolgens deze capaciteit, de gecontracteerde vluchten, voor eigen rekening en risico te verkopen aan passagiers, al dan niet als onderdeel van een door de charteraar samengestelde pakketreis. Volgens de vervoerder heeft touroperator Nuhr vliegtickets verkocht aan de passagiers van een niet-gecontracteerde vlucht, te weten vlucht CND 521. Bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Nuhr en de passagiers voor een niet bestaande vlucht is de vervoerder op geen enkele wijze betrokken geweest. De boekingsbescheiden die de passagiers hebben overgelegd zijn afkomstig van Nuhr en zijn zonder rechtsgrond en zonder medeweten en medewerking van de vervoerder aan de passagiers verstrekt. Hieruit volgt ook niet dat de vervoerder de boeking heeft aanvaard en geregistreerd.
5.2.
De Verordening bepaalt in artikel 3 lid 5 dat deze van toepassing is op elke luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2 van artikel 3. Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze verordening vallen, wordt zij geacht dit te doen namens de persoon die een overeenkomst heeft met die passagier. In artikel 2 onder b van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert gedefinieerd als
“een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met de passagier.”Gelet op het voorgaande is de Verordening van toepassing op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert of voornemens is uit te voeren.
5.3.
De vervoerder betoogt dat hij niet als zodanig kan worden aangemerkt, omdat de vlucht niet bestaat. De passagiers betwisten dit en stellen daartoe dat zij erop mochten vertrouwen dat zij reisbescheiden hebben ontvangen van een erkende agent van de vervoerder. Dat Nuhr een erkende agent is blijkt uit het feit dat er een charterovereenkomst is, aldus de passagiers. Voorts stellen de passagiers dat de afspraken tussen de vervoerder en Nuhr een omstandigheid is die voor rekening en risico van de vervoerder dient te komen. De passagiers stellen hierbij dat de passagiers niets kunnen veranderen aan afspraken die de vervoerder met andere partijen maakt. Het is bovendien voor de passagiers niet na te gaan welke vlucht al dan niet gecontracteerd is, aldus de passagiers.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het gelet op de gemotiveerde betwisting van de vervoerder, dat sprake is van een niet-bestaande vlucht, op de weg van de passagiers had gelegen om nader toe te lichten dat de vlucht wel degelijk bestaat; dat de vervoerder deze zou uitvoeren en dat de vervoerder de vlucht heeft geannuleerd. Nu de passagiers deze onderbouwing niet hebben gegeven hebben zij niet aan hun stelplicht ten aanzien van het bestaan van de vlucht voldaan. Derhalve is de Verordening niet van toepassing. Immers is niet gebleken dat de vlucht bestaat. De vervoerder kan daarmee niet worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij. De stelling van de passagiers dat het veelvuldig uitgeven van vliegtickets door andere partijen inherent is aan het voeren van een luchtvaartonderneming en dat de vervoerder invloed kan uitoefenen op de ticketuitgifte door Nuhr door middel van de charterovereenkomst, kan hen niet baten. Niet valt in te zien hoe de vervoerder invloed kan uitoefenen op de ticketuitgifte door een derde partij voor een niet bestaande vlucht. De omstandigheid dat Nuhr vliegtickets aan de passagiers hebben verstrekt met een vluchtnummer van de vervoerder is op zichzelf niet een omstandigheid die voor risico van de vervoerder dient te komen.
5.5.
Voorts twisten partijen over de vraag of de passagiers beschikken over een bevestigde boeking. De kantonrechter oordeelt dat het antwoord op de vraag of de passagiers beschikken over een bevestigde boeking in het midden kan blijven. Ook indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord, dan volgt hieruit alleen dat de passagiers een bevestigde boeking hadden voor een niet bestaande vlucht. Dit kan er niet toe leiden dat de Verordening van toepassing is. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter