ECLI:NL:RBNHO:2022:2189

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
7941775 \ CV EXPL 19-10852
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar San Francisco via Frankfurt op 6 oktober 2017. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderden een schadevergoeding van € 1200,00 en bijkomende kosten, gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar San Francisco misten en uiteindelijk 17 uur en 8 minuten later aankwamen dan gepland. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk luchtverkeersbeheerrestricties.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een aanzienlijke vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vertraging door de luchtverkeersleiding was veroorzaakt en dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging als gevolg van buitengewone omstandigheden niet kon worden vermeden. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om aan te tonen dat vertragingen niet te vermijden waren, zelfs met alle redelijke maatregelen. De beslissing werd genomen door kantonrechter S.N. Schipper op 23 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7941775 \ CV EXPL 19-10852
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Bondsrepubliek Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 1 april 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar SFO International Airport (Verenigde Staten) op 6 oktober 2017 met vlucht LH 993.
2.2.
De passagiers zouden op 6 oktober 2017 om 14:55 uur (lokale tijd) vanuit Amsterdam-Schiphol Airport vertrekken en vervolgens om 16:00 uur (lokale tijd) aankomen op Frankfurt International Airport, hierna: de vlucht. Vervolgens zouden de passagiers met vlucht UA 927 om 17:25 uur (lokale tijd) verder vliegen naar SFO International Airport om daar om 19:45 uur (lokale tijd) aan te komen.
2.3.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht van Frankfurt International Airport naar SFO International Airport hebben gemist. Als gevolg daarvan zijn de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht.
2.4.
De passagiers zijn 17 uur en acht minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.5.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag 6 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Daartoe heeft hij, onder meer, aangevoerd dat de vertraging werd veroorzaakt doordat het luchtverkeersbeheer een ATFM (Air Traffic Flow Management) SLOT-restrictie aan de vlucht had opgelegd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van 17 uur en 8 minuten zijn aangekomen op de eindbestemming SFO International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt (vluchten LH 992 en LH 993). Beide vluchten hebben vertraging opgelopen als gevolg van ATC-slotrestricties. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder, onder meer, de ‘
slot history’ van de rotatievlucht overgelegd, alsmede het vluchtrapport van de onderhavige vlucht (producties 2-4 bij conclusie van antwoord). Uit de slotberichten van vlucht LH 992 blijkt dat het toestel meerdere (gewijzigde) slottijden opgelegd heeft gekregen. In het laatste slotbericht wordt een nieuw slot van 14:05 uur (lokale tijd) toegekend. Als reden van de vertraging wordt vertragingscode 84 genoemd, oftewel slechte weersomstandigheden in Amsterdam. Doordat vlucht LH 992 vertraagd is uitgevoerd, is de onderhavige vlucht ook met vertraging uitgevoerd. Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat de vlucht onderworpen was aan restricties. De vervoerder heeft eveneens gemotiveerd onderbouwd waarom in dit geval geen meteorologisch rapport en NMOC-besluit vereist was om voornoemde restricties aan te tonen. Tevens heeft de vervoerder gemotiveerd onderbouwd dat hij in dit geval ook geen
Aircraft Technical Logen OCC-rapport hoefde te overleggen, omdat de vertraging niet is veroorzaakt door een technisch mankement van het toestel.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de opgelegde CTOT wegens code 84 aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering. Niet gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Naast code 84 wordt in het vluchtrapport code 95 genoemd. Ten aanzien van deze code wordt door de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. De opgelegde CTOT wegens code 95 kan dan ook niet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Resumerend is enkel de vertrekvertraging van de vlucht, wegens vertragingscode 84, voor de duur van 52 minuten dan ook ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan sprake zijn als de vertraging van de voorgaande vlucht(en) direct effect heeft gehad op de uitvoering van de betreffende vlucht. Tevens geldt dat besluiten van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht. Voldoende gebleken is dat de vertraging van vlucht LH 992 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De onderhavige vlucht is immers onderdeel van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt. Een vertraging die zich voordoet in het eerste gedeelte van de rotatie kan invloed hebben op het tweede deel van de rotatie. Ook is in dit geval voldoende gebleken dat de vervoerder voldoende reservetijd tussen de twee vluchten had ingepland. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH 992 werkt dan ook door naar de onderhavige vlucht. De vertragingsduur wegens vertragingscode 93 bedraagt blijkens het vluchtrapport van de onderhavige vlucht 49 minuten. In het vluchtrapport van de voorafgaande blijkt dat de vlucht met een vertrekvertraging van één uur en twee minuten is uitgevoerd, waarvan een vertraging van 52 minuten is ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid. Dit betekent dat een deel van de vertraging, te weten 13 minuten, tijdens de vlucht is ingehaald. In deze stand van zaken wordt de vertraging voor de duur van 49 minuten aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Naast vertragingscode 93 wordt in het vluchtrapport vertragingscode 81 genoemd. Deze code staat voor het volgende: “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/ CAPACITY, standard demand/ capacity problems”. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de luchtverkeersleiding om 13:58 uur (lokale tijd) de slot van 14:55 uur (lokale tijd) heeft ingetrokken en vervolgens een nieuw slot van 16:27 uur (lokale tijd) heeft toegekend wegens vertragingscode 81. Door de ATC-slotrestricties is de vlucht uiteindelijk om 17:19 uur (lokale tijd) in Frankfurt aangekomen, aldus de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de oplegde slotrestrictie wegens vertragingscode 81 als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. Een vertrekvertraging voor de duur van één uur en 23 minuten wegens vertragingscodes 93 en 81 is dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
5.7.
De passagiers stellen dat de opgelegde CTOT’s niet hebben geleid tot een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hen niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Deze vertraging is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar SFO International Airport gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging van de vlucht als langdurig worden aangemerkt.
5.8.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft toegelicht dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging op de eindbestemming te beperken, hetgeen door de passagiers wordt betwist. De passagiers betwisten dat zij zijn omgeboekt naar de eerste en snelste verbinding. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de vervoerder hun ook had kunnen omboeken naar andere vluchten met eindbestemming San Francisco. Op basis van de vertraging van de voorafgaande vlucht had de vervoerder ruim de mogelijkheid om te voorkomen dat de passagiers met een langdurige vertraging op hun eindbestemming zouden aankomen, aldus de passagiers. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben de passagiers een lijst met vluchten overgelegd. De passagiers hebben echter nagelaten om aan te tonen dat op deze vluchten plaatsen voor hen beschikbaar waren. Deze stelling kan hen om die reden niet baten.
5.9.
Voorts dient de kantonrechter te beoordelen of de vervoerder voldoende reservetijd had ingepland. Tussen de twee aansluitende vluchten LH 993 en UA 927 was een overstaptijd van 85 minuten ingepland. De minimale overstaptijd te Frankfurt bedraagt 45 minuten. Daar bovenop heeft de vervoerder een buffer van 40 minuten ingebouwd. De kantonrecht acht een buffer van 20 minuten noodzakelijk, hetgeen door de vervoerder in acht is genomen. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter