ECLI:NL:RBNHO:2022:2108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
C/15/318654 / HA ZA 21-398
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschillen tussen koper en verkoper van een bungalowpark over beheervergoeding, pachtkosten, opruimingskosten snoeiafval en levering onverdeelde aandelen in weg en voorkeursrechten

In deze zaak gaat het om geschillen tussen de koper, De Vlietlanden B.V., en de verkoper, [gedaagde 1], van een recreatie-/bungalowpark. De rechtbank heeft op 2 maart 2022 een deelvonnis gewezen waarin diverse vorderingen van de koper zijn behandeld. De vorderingen betreffen onder andere de beheervergoeding voor een woning, pachtkosten van Staatsbosbeheer en kosten voor het opruimen van snoeiafval. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] de beheervergoeding van € 5.671,12 moet betalen, evenals de pachtkosten van € 2.904,00 en de kosten van het afvoeren van snoeiafval ter hoogte van € 5.391,36. De rechtbank heeft de vorderingen van de koper tot levering van onverdeelde aandelen en voorkeursrechten van koop afgewezen, omdat deze vorderingen een rechtsgrond missen. De rechtbank heeft de overige vorderingen aangehouden in afwachting van een partijberaad. Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en is openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/318654 / HA ZA 21-398
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE VLIETLANDEN B.V.,
beide gevestigd te [plaats] , gemeente Medemblik,
eiseressen,
advocaat mr. H.H. Kreikamp te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden,
advocaat voorheen mr. W. De Vis, nu mr. J.J. de Boer te Hoorn (N-H).
Partijen zullen hierna [eiseres 1] , De Vlietlanden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. Eiseressen worden gezamenlijk [eiseressen] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagden]
De zaak in het kort
Deze zaak draait om diverse geschillen tussen een koper, [eiseres 1] , en verkoper, [gedaagde 1] , van een recreatie-/bungalowpark in [plaats] en is een vervolg op eerdere procedures tussen partijen. [gedaagde 1] is ook eigenaar van één recreatiewoning op het park. Partijen verschillen van mening of [gedaagde 1] de beheervergoeding voor deze woning, pachtkosten van De Vlietlanden en kosten voor het opruimen van snoeiafval moet betalen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarom wijst de rechtbank in dit deelvonnis de vorderingen van [eiseres 1] op deze punten toe. De vorderingen van [eiseres 1] tot de levering van alle aan [gedaagde 1] in eigendom toebehorende onverdeelde aandelen in de [adres] te [plaats] en alle aan haar verleende en/of gevestigde (voorkeurs)rechten van koop wijst de rechtbank af, omdat deze vorderingen een rechtsgrond missen. Een beslissing op de overige vorderingen van [eiseres 1] houdt de rechtbank aan in afwachting van het partijberaad daarover.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 juli 2021 met producties 1-56;
- de conclusie van antwoord met producties 1-8;
- het tussenvonnis van 10 november 2021;
- het bericht van [eiseressen] van 6 januari 2022 met producties 57-60;
- het bericht van [gedaagden] van 12 januari 2022 met producties 9-11;
- het bericht van [eiseressen] van 13 januari 2022 met producties 61-62;
- de mondelinge behandeling op 19 januari 2022, waar zijn verschenen namens [eiseressen] de heer [rrr] , vergezeld van mr. Kreikamp en de heer [sss] , en de [gedaagde 2] voor zichzelf en namens [gedaagde 1] , vergezeld van zijn zoon [zoon gedaagde 2] , de heer [ttt] en mr. De Boer. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Kreikamp en De Boer hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn van de processtukken;
- het uittreksel proces-verbaal dat partijen op 19 januari 2022 is toegezonden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Vlietlanden exploiteert en beheert een gelijknamig recreatie-/bungalowpark te [plaats] (hierna: het park). Het park bestaat uit ongeveer 274 recreatiewoningen.
2.2.
De aandelen in De Vlietlanden werden tot 6 februari 2001 gehouden door [gedaagde 1] . [gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] .
2.3.
[gedaagde 2] is eigenaar van een woning op het park, te weten de woning met nummer [nummer woning 1] . Deze woning is een voormalige beheerderswoning. [gedaagde 2] woont permanent in deze woning. [gedaagde 1] is eigenaar van een recreatiewoning op het park met nummer [nummer woning 2] (hierna: woning [nummer woning 2] ).
2.4.
[gedaagde 1] heeft bij overeenkomst d.d. 6 februari 2001 de aandelen in De Vlietlanden verkocht aan [eiseres 1] (hierna: de aandelenovereenkomst).
[rrr] (hierna: [rrr] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres 1] . [rrr] was voorheen bedrijfsleider van De Vlietlanden.
2.5.
Sinds de overdracht van aandelen op 15 mei 2001 is [rrr] via [eiseres 1] bestuurder en enig aandeelhouder van De Vlietlanden.
2.6.
Op 6 februari 2001 heeft [gedaagde 1] tevens de ondergrond van het park aan [eiseres 1] verkocht (hierna: de grondovereenkomst). De ondergrond zou uiterlijk 1 januari 2015 geleverd worden. [eiseres 1] heeft de ondergrond van 6 februari 2001 tot 23 december 2014 -om niet- in bruikleen van [gedaagde 1] gekregen.
2.7.
In deze periode zijn er tussen [eiseres 1] en De Vlietlanden enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds diverse geschillen ontstaan, waaronder een geschil over de ontruiming van een schuur op het park en een geschil over de vraag welke percelen grond behoorden tot de door [gedaagde 1] aan [eiseres 1] te leveren ondergrond.
2.8.
Op het park is een schuur aanwezig, die in eigendom is van [gedaagde 1] . De Vlietlanden heeft deze schuur gebruikt tot 1 maart 2013, ten behoeve van het beheer en het onderhoud van het park.
[gedaagde 1] wenste al eerder ontruiming van de schuur. De kantonrechter te Hoorn heeft bij beschikking van 1 december 2010 geoordeeld dat de schuur door De Vlietlanden krachtens een huurovereenkomst wordt gebruikt en dat de termijn waarbinnen ontruiming moet plaatsvinden wordt bepaald op 1 maart 2011. Verder is geoordeeld dat de tegenprestatie (voor het gebruik van de schuur) wordt bepaald op de tegenwaarde van de jaarlijkse parklasten (gebruiksvergoeding) van de woningen [nummer woning 1] en
[nummer woning 2] , die voor rekening komen van De Vlietlanden, en gratis onderhoud door De Vlietlanden van het gazon van woning [nummer woning 1] .
Bij beschikkingen van 28 februari 2011 en 30 maart 2012 is het oordeel neergelegd in de beschikking van 1 december 2010 herhaald, met dien verstande dat de ontruimingstermijn is verlengd tot 1 maart 2012 respectievelijk 1 maart 2013. De schuur is ontruimd per 1 maart 2013.
2.9.
Bij vonnis van 30 november 2016 heeft de kantonrechter in Alkmaar geoordeeld dat [gedaagde 2] niet gehouden is tot betaling van een gebruiksvergoeding voor woning [nummer woning 1] over de periode vanaf 1 maart 2013.
2.10.
In het geschil over de te leveren ondergrond heeft deze rechtbank bij vonnis van 5 november 2014 (onder meer) voor recht verklaard welke percelen grond tot de ondergrond behoren die [gedaagde 1] aan [eiseres 1] diende te leveren en [gedaagde 1] veroordeeld om de ondergrond die niet aan derden was verkocht uiterlijk 1 januari 2015 in eigendom over te dragen aan [eiseres 1] .
2.11.
De levering van deze ondergrond heeft vervolgens bij notariële akte van 30 december 2014 plaatsgevonden. Er moet nog een kadastrale inmeting plaatsvinden.
2.12.
[gedaagde 1] en [eiseres 1] hebben tegen het vonnis van 5 november 2014 hoger beroep respectievelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Op 11 februari 2016 heeft pleidooi plaatsgevonden bij het gerechtshof Amsterdam. Tijdens de terechtzitting is tussen partijen een minnelijke regeling tot stand gekomen, die in een proces-verbaal is vastgelegd en waarin [gedaagde 1] en [eiseres 1] worden aangeduid als ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [rrr] ’ (hierna: de vaststellingsovereenkomst).
2.13.
De vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ (…)2. Hetgeen tot nu toe is geleverd op basis van het vonnis waarvan beroep, blijft zoals het is.(…)
4. [gedaagde 2] betaalt met ingang van 1 januari 2016 de beheervergoeding behorend bij fase 1 voor woning nummer [nummer woning 2]. De parklasten met betrekking tot woning nummer [nummer woning 2] over 2014 en 2015 zullen conform fase 1 worden betaald. Deze laatste betaling zal plaatsvinden binnen 14 dagen nadat [rrr] aan [gedaagde 2] een creditnota ter zake heeft verzonden.5. De pachtkosten van Staatsbosbeheer en de kosten voor het opruimen van het snoeiafval van Staatsbosbeheer delen partijen 50/50 per 1 januari 2016. Ook de pachtkosten over 2014 en 2015 zullen 50/50 worden gedeeld. Deze betaling zal plaatsvinden binnen 14 dagen nadat [rrr] aan [gedaagde 2] een creditnota ter zake heeft verzonden. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert na wijziging van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan De Vlietlanden van € 5.671,12 aan hoofdsom in verband met de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] , te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, en tot betaling van € 692,11 aan buitengerechtelijke incassokosten;
II. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan De Vlietlanden, althans aan [eiseres 1] , van € 2.904,00 aan hoofdsom in verband met de pachtkosten van Staatsbosbeheer, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, en tot betaling van € 415,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan De Vlietlanden, althans aan [eiseres 1] , van € 5.391,36 aan hoofdsom in verband met de kosten van het afvoeren van snoeiafval, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, en tot betaling van € 644,57 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV.
primair: een deskundige benoemt met de opdracht om op basis van de als productie 2 in het geding gebrachte situatietekening 5 (met zwarte streeparcering) en de als productie 3 in het geding gebrachte situatietekening (met paarse inkleuring) ter plaatse middels piketpalen of andere afpalingstekens op zodanige wijze aan te duiden waar de grenzen liggen tussen de percelen [perceel 1] en [perceel 2] gelegen aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: percelen [perceel 1] en [perceel 2] ), dat (de landmeter van) het Kadaster op basis daarvan de definitieve grens tussen deze percelen kan inmeten en verwerken in het Kadastrale register en om de rechtbank daarover schriftelijk (zonodig met toevoeging van foto’s en/of tekeningen) te berichten, met veroordeling van [gedaagde 1] om de geplaatste piketpalen of andere afpalingstekens te gedogen en oplegging van een verbod aan [gedaagde 1] om de geplaatste piketpalen of andere afpalingstekens te verwijderen en met een gebod aan [gedaagde 1] om alle benodigde medewerking te verlenen aan de werkzaamheden van de deskundige en de inmeting door het Kadaster, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van de deskundige en de (materiaal)kosten van de door de deskundige te plaatsen piketpalen of andere afpalingstekens;
subsidiair: op basis van de als productie 2 in het geding gebrachte situatietekening 5 (met zwarte streeparcering) en de als productie 3 in het geding gebrachte situatietekening (met paarse inkleuring) de grens bepaalt tussen de percelen [perceel 1] en [perceel 2] op zodanige wijze dat het Kadaster op basis daarvan de (definitieve) grens tussen deze percelen kan inmeten en verwerken in het Kadastrale register, met veroordeling van [gedaagde 1] alle benodigde medewerking te verlenen aan deze inmeting en verwerking door het Kadaster, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] in alle hiermee verband houdende kosten;
primair en subsidiair: veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres 1] dan wel aan het Kadaster van alle met de inmeting en verwerking door het Kadaster verband houdende kosten, waaronder de kosten voor het definitief maken van de grens;
V.
primair: voor recht verklaart dat [eiseres 1] gerechtigd is om het hek en het boothuis op (dan wel in) het perceel grond aan de [adres 3] te [plaats] met kadastraal nummer [kadastraalnummer] , zoals ingetekend met de kleur rood op de door [eiseres 1] als productie 41 en productie 43 in het geding gebrachte tekeningen en zoals te zien op de als productie 42 en als productie 44 in het geding gebrachte foto’s (hierna: perceel [kadastraalnummer] ) te verwijderen;
subsidiair: [gedaagde 1] - dan wel [gedaagde 2] als hij eigenaar blijkt te zijn - veroordeelt om het hek en het boothuis op (dan wel in) het perceel [perceel 3] binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis (op eigen kosten) van het perceel [perceel 3] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met bepaling dat [eiseres 1] na het bereiken van het maximum aan verbeurde dwangsommen gerechtigd is om het hek en boothuis zelf op kosten van [gedaagde 1] te verwijderen;
VI.
primair: voor recht verklaart dat [eiseres 1] gerechtigd is om de septic tank op (dan wel in) het perceel [kadastraalnummer] (zoals met een kruisje links bovenin aangeduid op de als productie 46 in het geding gebrachte kadastrale kaart) te verwijderen;
subsidiair: [gedaagde 1] - dan wel [gedaagde 2] als hij eigenaar blijkt te zijn - veroordeelt om de sceptic tank op (dan wel in) het perceel [kadastraalnummer] (zoals met een kruisje links bovenin aangeduid op de als productie 46 in her geding gebrachte kadastrale kaart) binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis (op eigen kosten) van het perceel [kadastraalnummer] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met bepaling dat [eiseres 1] na het bereiken van het maximum aan verbeurde dwangsommen gerechtigd is om de septic tank zelf op kosten van [gedaagde 1] te verwijderen;
VII. a) [gedaagde 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiseres 1] , indien nodig door middel van cessie, in eigendom over te dragen en te leveren:
- alle aan [gedaagde 1] in eigendom toebehorende onverdeelde aandelen in de weg kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [kadastraalnummer 2] (hierna: de [adres] ) en
- alle aan [gedaagde 1] verleende en/of ten behoeve van [gedaagde 1] gevestigde (voorkeurs)rechten van koop van onverdeelde aandelen in de [adres] ;
b) [gedaagde 1] veroordeelt om alle (voorkeurs)rechten van koop van onverdeelde aandelen in de [adres] , die [gedaagde 1] in de toekomst in eigendom mocht verkrijgen of aan [gedaagde 1] worden verleend, binnen veertien dagen na die verkrijging of verlening, indien nodig door middel van cessie, in eigendom over te dragen en te leveren aan [eiseres 1] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c) [gedaagde 1] verbiedt gebruik te maken van aan haar verleende of nog aan haar te verlenen volmachten om de voor de uitoefening van rechten van koop van onverdeelde aandelen in de [adres] benodigde handelingen te verrichten, ook met zichzelf als wederpartij, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
VIII. [gedaagden] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder de kosten van de deskundige, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, en in de nakosten.
3.2.
[eiseressen] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagden] komt een aantal afspraken uit de vaststellingsovereenkomst niet na. Zo betaalt [gedaagde 1] de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] niet, betaalt [gedaagde 1] de pachtkosten van Staatsbosbeheer niet, betaalt [gedaagde 1] de kosten voor het opruimen van het snoeiafval niet en weigert zij op onredelijke en onterechte gronden de benodigde medewerking te verlenen aan het door het Kadaster laten inmeten van het perceel grond op bijlage 5 bij de notariële akte van levering van 30 december 2014.
3.2.2.
Daarnaast weigert [gedaagde 1] het hek, het boothuis en de septic tank te verwijderen. Deze zaken liggen op of in het perceel grond, kadastraal bekend sectie [perceel 3] , dat [eiseres 1] van [gedaagde 1] heeft gekocht en geleverd gekregen.
3.2.3.
Verder diende [gedaagde 1] op grond van de grondovereenkomst de onverdeelde aandelen in de [adres] en de te dien aanzien verleende rechten van koop - behorend tot de ondergrond van het park - uiterlijk 1 januari 2015 aan [eiseres 1] te leveren. [gedaagde 1] heeft niet aan deze leveringsverplichting voldaan.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen zijn geschillen over de volgende onderwerpen:
I. de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] ;
II. de pachtkosten van Staatsbosbeheer;
III. de kosten van het afvoeren van snoeiafval;
IV. het inmeten van het perceel nabij hole 10 van de golfbaan;
V. de verwijdering van het hek en boothuis;
VI. de verwijdering van de septic tank;
VII. de overdracht van onverdeelde aandelen in de [adres] en voorkeursrechten van koop.
4.2.
De rechtbank zal hierna de vorderingen per onderwerp bespreken, met uitzondering van de vorderingen onder IV, V. en VI. Over deze laatste vorderingen zullen partijen de rechtbank nog berichten of zij definitief een minnelijke regeling hebben bereikt. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
Zoals besproken met partijen tijdens de mondelinge behandeling volgt in dit deelvonnis een beslissing van de rechtbank over de beheervergoeding, pachtkosten, kosten van het afvoeren van snoeiafval en de overdracht van onverdeelde aandelen in de [adres] en voorkeursrechten van koop. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat de termijn voor hoger beroep wat betreft het eindvonniscomponent direct begint te lopen.
De beheervergoeding voor woning [nummer woning 2]
4.3.
[eiseressen] vordert om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een totaalbedrag van € 5.671,12 in verband met de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] over de jaren 2018 tot en met 2021. [eiseressen] legt aan zijn vordering nakoming van de vaststellingsovereenkomst ten grondslag. In de vaststellingsovereenkomst is op dit punt afgesproken dat [gedaagde 1] de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] met ingang van 1 januari 2016 verschuldigd is. Aan deze betalingsverplichting heeft [gedaagde 1] voldaan voor de jaren 2016 en 2017. Daarna is [gedaagde 1] gestopt met betalen.
4.4.
Harerzijds stelt [gedaagde 1] een verrekenbare vordering van € 3.213,00 op De Vlietlanden te hebben als gevolg van haar toerekenbaar tekort schieten. In dit verband voert [gedaagde 1] aan dat als tegenprestatie voor het gebruik van haar schuur door De Vlietlanden tijdens de ontruimingsbescherming tot 1 maart 2013 gold de gebruiksvergoeding voor de woningen [nummer woning 1] en [nummer woning 2] en gratis onderhoud door De Vlietlanden van het gazon van woning [nummer woning 1] . De Vlietlanden is haar tegenprestatie echter niet nagekomen. Volgens [gedaagde 1] heeft een door haar ingeschakeld bedrijf in de periode van 1 maart 2010 tot 1 maart 2013 het gras bij woning [nummer woning 1] moeten maaien. De facturen hiervoor heeft [gedaagde 1] betaald. Daarmee heeft [gedaagde 1] een schadevordering op De Vlietlanden, die met de vordering op [gedaagde 1] ten aanzien van de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] verrekend moet worden.
4.5.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat De Vlietlanden een vordering van in hoofdsom, € 5.671,12, op [gedaagde 1] heeft wegens vier onbetaald gelaten facturen met betrekking tot de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] over de jaren 2018 tot en met 2021. [gedaagde 1] erkent namelijk de verschuldigdheid van deze facturen.
4.6.
Om te kunnen beoordelen of [gedaagde 1] inderdaad enig bedrag van De Vlietlanden te vorderen heeft, zal de rechtbank ingaan op de vraag of [gedaagde 1] een schadevergoedingsvordering uit hoofde van wanprestatie op [eiseres 1] heeft en dus terecht een beroep op verrekening doet.
4.7.
Voor het bestaan van een schadevergoedingsvordering uit hoofde van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient onder meer te zijn voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van een (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van de verbintenis, en dat, ingeval nakoming niet blijvend onmogelijk is, de debiteur - in dit geval De Vlietlanden - in verzuim is.
4.8.
Vast staat dat in de periode van 1 maart 2010 tot 1 maart 2013 het gazon van woning [nummer woning 1] niet meer is gemaaid door De Vlietlanden. De reden hiervoor is volgens De Vlietlanden dat zij niet meer werd toegelaten tot het terrein, wat door [gedaagde 1] wordt betwist. De rechtbank laat in het midden aan wie het te wijten is dat het onderhoud aan het gazon in de bewuste periode niet is uitgevoerd door De Vlietlanden. Er is immers, zoals De Vlietlanden terecht stelt, geen verzuim aan haar zijde ontstaan. De Vlietlanden kon die verbintenis ook nog gewoon nakomen voordat [gedaagde 1] het maaien door een ander heeft laten doen. Nakoming was dus niet blijvend onmogelijk.
Niet is gebleken dat [gedaagde 1] heeft geprotesteerd dat het gras niet werd gemaaid, dat zij De Vlietlanden schriftelijk heeft aangemaand haar verplichting alsnog na te komen dan wel dat aanmaning nutteloos was. Gelet hierop is er geen grond voor schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming van De Vlietlanden.
4.9.
Dat [gedaagde 1] een vordering op De Vlietlanden heeft, is dus niet komen vast te staan. Dit leidt ertoe dat het beroep van [gedaagde 1] op verrekening faalt en daarom is de door De Vlietlanden gevorderde (en door [gedaagde 1] niet betwiste) hoofdsom van € 5.671,12 toewijsbaar.
4.10.
De gevorderde wettelijke handelsrente is eveneens toewijsbaar. Er is sprake van een handelstransactie wanneer er een overeenkomst tot het leveren van goederen of diensten bestaat tegen betaling. De Vlietlanden heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat een dergelijke handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW tussen De Vlietlanden en [gedaagde 1] is gesloten. Dat woning [nummer woning 2] wordt gebruikt voor particuliere verhuur maakt dit niet anders. Weliswaar is de vordering van De Vlietlanden gegrond op een vaststellingsovereenkomst, maar de vastlegging van een uit een handelsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting in een vaststellingsovereenkomst doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente.
De gevorderde wettelijke handelsrente is toewijsbaar over de factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen van 24 november 2017, 29 november 2018, 28 november 2019 en 30 november 2020, zijnde telkens de eerste januari van het kalenderjaar waarop de beheervergoeding betrekking heeft.
De pachtkosten van Staatsbosbeheer
4.11.
[eiseressen] vordert verder om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan De Vlietlanden, althans aan [eiseres 1] , van een totaalbedrag van € 2.904,00 aan pachtkosten van Staatsbosbeheer. [eiseressen] grondt ook deze vordering op de vaststellingsovereenkomst, waarin is afgesproken dat [gedaagde 1] en [eiseres 1] de pachtkosten van Staatsbosbeheer 50/50 zullen delen per 1 januari 2016. Volgens [eiseressen] zijn de aan [gedaagde 1] gestuurde facturen met betrekking tot deze kosten over de jaren 2016, 2018, 2019, 2020 en 2021 onbetaald gebleven.
4.12.
[gedaagde 1] betwist deze vordering niet, maar doet een beroep op verrekening met de hiervoor onder 4.4 weergegeven vordering. De rechtbank heeft het verrekeningsverweer hierboven onder 4.8 besproken en gepasseerd. Daarmee is ook de door [eiseressen] gevorderde hoofdsom van € 2.904,00 toewijsbaar. Omdat de onderliggende vordering van De Vlietlanden op dit punt is gecedeerd aan [eiseres 1] (zie punt 4.23.1 van het vonnis van 5 november 2014) en de vaststellingsovereenkomst ook uitgaat van [eiseres 1] als crediteur, zal [gedaagde 1] dit bedrag moeten betalen aan [eiseres 1] .
4.13.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom is niet toewijsbaar. De vordering van [eiseres 1] is gegrond op de vaststellingsovereenkomst. De vaststelling tussen partijen betrof echter - anders dan bij het geschil over de beheervergoeding - niet de verschuldigdheid van een te betalen bedrag die voortvloeit uit een eerder tussen partijen gesloten handelsovereenkomst. Aan de onderliggende vordering van [eiseres 1] lag namelijk niet de nakoming van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW, maar het vergoeden van schade op grond van wanprestatie ten grondslag. Aldus is geen plaats voor toewijzing van de wettelijke handelsrente. In plaats daarvan zal de (subsidiair gevorderde) wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over de factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen van 15 juli 2016, 9 augustus 2019, 30 december 2019 en 23 april 2021, zijnde telkens veertien dagen na de betreffende factuurdata.
De kosten van het afvoeren van snoeiafval
4.14.
[eiseressen] vordert verder om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan De Vlietlanden, althans aan [eiseres 1] , van een totaalbedrag van € 5.391,36 aan kosten van het afvoeren van snoeiafval. [eiseressen] grondt ook deze vordering op de vaststellingsovereenkomst, waarin volgens hem is bepaald dat [gedaagde 1] de helft van de kosten van het snoeiafval voor haar rekening neemt. Het gaat daarbij om snoeiafval van De Vlietlanden. Dat snoeiafval werd tot en met 2009, nadat het versnipperd was, verspreid op het door [gedaagde 1] aan Staatsbosbeheer geleverde perceel. Vanaf 2010 was dit niet langer mogelijk vanwege een verbod van Staatsbosbeheer als nieuwe grondeigenaar. De Vlietlanden heeft het snoeiafval toen moeten laten afvoeren, omdat er geen plek meer was om het snoeiafval te verspreiden. Volgens [eiseressen] zijn de aan [gedaagde 1] gestuurde facturen met betrekking tot deze kosten over de jaren 2019 tot en met 2021 onbetaald gebleven.
4.15.
[gedaagde 1] voert als primair verweer dat in de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat zij de helft van de kosten voor het opruimen van het snoeiafval van
Staatsbosbeheerbetaalt. [eiseressen] vordert echter niet deze kosten, maar de kosten in verband met het afvoeren van het snoeiafval van
De Vlietlanden zelf. Betaling van 50% van deze kosten door [gedaagde 1] zijn partijen niet overeengekomen, zodat hierom de vordering moet worden afgewezen. Bovendien is er, aldus [gedaagde 1] , geen noodzaak om opruimingskosten te maken omdat De Vlietlanden alle ruimte heeft om het snoeiafval op eigen perceel op te slaan. Subsidiair doet [gedaagde 1] een beroep op verrekening.
4.16.
De vaststellingsovereenkomst vermeldt dat [gedaagde 1] de helft van de kosten voor het opruimen van het snoeiafval van Staatsbosbeheer zal betalen per 1 januari 2016. De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen ‘snoeiafval van Staatsbosbeheer’ voor de uitleg van de vaststellingsovereenkomst niet als doorslaggevend kunnen worden beschouwd. Daaraan doet niet af dat partijen bij de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst bij het hof werden bijgestaan door advocaten die zich tegen deze formulering niet hebben verzet.
De achtergrond waartegen de regeling over de kosten van het afvoeren van het snoeiafval is overeengekomen, is dat de aan Staatsbosbeheer overgedragen grond behoorde tot de door De Vlietlanden geëxploiteerde (onder)grond van het bungalowpark, dat De Vlietlanden hierdoor niet langer in staat was deze grond te gebruiken voor het versnipperen en verspreiden van snoeiafval, terwijl zij hiertoe op grond van de aandelenovereenkomst gerechtigd was, en dat [gedaagde 1] de uit deze wanprestatie voortvloeiende schade op grond van het vonnis van de rechtbank van 5 november 2014 moest betalen. De rechtbank ziet geen enkele aanwijzing die erop duidt dat partijen hebben bedoeld de afvoer van snoeiafval van Staatsbosbeheer te regelen. [eiseres 1] heeft immers onbetwist aangevoerd dat Staatsbosbeheer ter plaatse helemaal geen snoeiafval genereert en - zou Staatsbosbeheer dit al doen - het bijzonder vreemd is dat Staatsbosbeheer dat snoeiafval zou opslaan op een stuk grond dat De Vlietlanden van Staatsbosbeheer heeft moeten verpachten en De Vlietlanden vervolgens zelf 50% van de afvoerkosten zou moeten betalen.
Partijen hebben dus bedoeld in de vaststellingsovereenkomst vast te leggen dat [gedaagde 1] de helft van de kosten van het snoeiafval van De Vlietlanden voor haar rekening neemt. Dat De Vlietlanden het snoeiafval ook op eigen terrein kan opslaan, laat - wat van deze betwiste stelling van [gedaagde 1] ook zij - deze tussen partijen overeengekomen betalingsverplichting onverlet. Het primaire verweer faalt.
4.17.
[gedaagde 1] heeft niet weersproken dat zij de aan haar gestuurde facturen voor de kosten van het snoeiafval over de jaren over de jaren 2019 tot en met 2021 niet heeft betaald. Voor haar subsidiaire verrekeningsverweer heeft [gedaagde 1] het bestaan van de eerder onder 4.4 beschreven vordering genoemd. Zoals hiervoor is overwogen, kan dit verweer niet slagen.
Daarmee is ook de door [eiseressen] gevorderde (en door [gedaagde 1] niet betwiste) hoofdsom van € 5.391,36 toewijsbaar. Ook voor deze vordering geldt (zie 4.12) dat [gedaagde 1] de hoofdsom moet betalen aan [eiseres 1] .
4.18.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom is niet toewijsbaar. Van een vastlegging van een uit een handelsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting in een vaststellingsovereenkomst is geen sprake. Aan de onderliggende vordering van [eiseres 1] ligt immers het vergoeden van schade op grond van wanprestatie ten grondslag. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar 4.13. Toewijsbaar is aldus de (subsidiair gevorderde) wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen van 15 april 2020, 12 mei 2020, 9 februari 2021, 25 februari 2021 en 26 maart 2021, zijnde telkens veertien dagen na de betreffende factuurdata.
De onverdeelde aandelen in de [adres] en voorkeursrechten van koop
4.19.
[eiseressen] vordert verder, kort gezegd, om [gedaagde 1] te veroordelen tot levering van 1) alle aan [gedaagde 1] in eigendom toebehorende onverdeelde aandelen in de [adres] , 2) alle aan [gedaagde 1] verleende en/of ten behoeve van [gedaagde 1] gevestigde (voorkeurs)rechten van koop van onverdeelde aandelen in de [adres] en 3) alle (voorkeurs)rechten van koop van onverdeelde aandelen in de [adres] , die [gedaagde 1] in de toekomst in eigendom mocht verkrijgen of aan [gedaagde 1] worden verleend. Daarnaast vordert [eiseressen] om [gedaagde 1] te verbieden gebruik te maken van aan haar verleende of nog aan haar te verlenen volmachten om de voor de uitoefening van rechten van koop van onverdeelde aandelen in de [adres] benodigde handelingen te verrichten, ook met zichzelf als wederpartij.
4.20.
[gedaagde 1] voert als verweer onder meer dat er geen grondslag is voor deze vorderingen van [eiseressen]
4.21.
Bij de beoordeling kan het volgende als uitgangspunt worden genomen.
- Eén van de wegen die door het park loopt is de [adres] . In 1983 heeft een aantal kopers (boeren) de gezamenlijke onverdeelde eigendom verkregen van deze weg. Hun aandeel in de onverdeelde eigendom van de [adres] is, kort gezegd, gerelateerd aan de hoeveelheid grond die de betreffende eigenaar heeft naast/bij de [adres] . Sindsdien geldt een kettingbeding; bij vervreemding van een perceel grond wordt naar rato het bijbehorende onverdeelde aandeel in de [adres] overgedragen.
- [gedaagde 1] heeft destijds voor de oprichting van het park een aantal percelen grond van boeren gekocht en daarmee tevens een aantal onverdeelde aandelen gekregen in de [adres] .
- In 1993 heeft [gedaagde 1] de onverdeelde aandelen overgedragen aan De Vlietlanden.
- Op haar beurt heeft De Vlietlanden de onverdeelde aandelen bij de verkoop van de bouwgrond voor de recreatiewoningen op grond van het kettingbeding overgedragen aan de betreffende kopers. In de betreffende akten van levering is naast het kettingbeding een eerste recht van koop opgenomen ten behoeve van De Vlietlanden. Hiervoor is tevens door de koper een volmacht aan De Vlietlanden verleend, op grond waarvan De Vlietlanden gemachtigd is tot het verrichten van de voor die verkoop en levering benodigde handelingen, ook met zichzelf als wederpartij.
- Op 22 oktober 1997 zijn alle ten behoeve van De Vlietlanden gevestigde voorkeursrechten van koop ten aanzien van de [adres] gecedeerd aan [gedaagde 1] .
4.22.
[eiseressen] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] op grond van de grondovereenkomst verplicht is tot levering van de onder 4.19 genoemde onverdeelde aandelen en gevestigde (voorkeurs)rechten van koop.
[gedaagde 1] betwist dit. Zij voert daartoe aan dat de grondovereenkomst geen verplichting inhoudt om de betreffende rechten aan [eiseres 1] over te dragen. Behoudens een aandeel in de [adres] dat is verbonden aan de recreatiewoning van [gedaagde 1] , heeft [gedaagde 1] geen aandeel in de eigendom van de [adres] .
4.23.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Vast staat dat [gedaagde 1] slechts een aandeel in de [adres] heeft dat verband houdt met haar eigendom van recreatiewoning [nummer woning 2] . Partijen zijn het met elkaar eens dat de vordering van [eiseressen] daar geen betrekking op heeft. Dat [gedaagde 1] een groter aandeel in de eigendom van de weg heeft, blijkt niet uit hetgeen [eiseressen] heeft aangevoerd. Wel heeft [gedaagde 1] bij eigenaren van recreatiewoningen een recht van eerste koop van het aan die woning verbonden aandeel in de weg bedongen en een volmacht om de koop en levering te realiseren. Volgens de grondovereenkomst diende [gedaagde 1] de haar in eigendom toebehorende ondergrond van het park aan [eiseres 1] te leveren. Daaruit blijkt geen verplichting voor [gedaagde 1] om afstand te doen van of over te dragen aan [eiseres 1] het (voorkeurs)recht van koop.
4.24.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding [gedaagde 1] te verbieden gebruik te maken van de door de woningeigenaren verleende volmachten. Op grond van het kettingbeding moeten de onverdeelde aandelen bij verkoop automatisch worden meegegeven aan de opvolgende eigenaar van de recreatiewoning. Ook voor de voorkeursrechten van koop geldt dat deze niet los kunnen worden gezien van de recreatiewoningen en bijbehorende onverdeelde aandelen in de weg van derden, die een stuk eigen grond op het park hebben. [gedaagde 1] onderkent dat ook en heeft tot op heden van die volmachten geen gebruik gemaakt. In dat licht bezien heeft [eiseressen] onvoldoende onderbouwd dat hij belang heeft bij dit verbod.
4.25.
De vorderingen van [eiseressen] onder VIII liggen daarom voor afwijzing gereed.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.26.
[eiseressen] vordert met betrekking tot de inning van de facturen in verband met de beheervergoeding, de pachtkosten en het kosten van het snoeiafval een bedrag van respectievelijk € 692,11, € 415,40 en € 644,57 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.27.
De rechtbank stelt vast dat zich niet één van de situaties voordoet waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.28.
Uit wat [eiseressen] - onweersproken - heeft aangevoerd en aan herinneringen en sommaties in het geding heeft gebracht blijkt voldoende dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Conform de aanbevelingen uit het rapport BGK-integraal zal de rechtbank ter zake van de omvang van de toe te wijzen kosten aansluiting zoeken bij de staffel zoals die is opgenomen in het Besluit. Daarbij volgt de rechtbank [eiseressen] om voor de inning van de openstaande facturen per onderwerp (beheervergoeding, pachtkosten en kosten snoeiafval) een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toe te kennen. Gebleken is dat voor elk onderwerp afzonderlijke herinneringen en sommaties zijn verzonden.
Uit praktisch oogpunt beschouwt de rechtbank [eiseres 1] en De Vlietlanden als één schuldeiser. De diverse vorderingen en de discussie daarover loopt immers zodanig door elkaar heen dat niet of nauwelijks onderscheid is te maken. Het door [eiseressen] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 692,11 is (iets) hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De twee andere gevorderde bedragen van € 415,40 en € 644,57 zijn in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit. De rechtbank zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over de toe te wijzen hoofdsommen. Dit betekent dat in totaal een bedrag zal worden toegewezen van (€ 658,56 + € 415,40 + € 644,57 =) € 1.718,53 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Overige vorderingen
4.29.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de vorderingen IV, V, VI en VIII aan in afwachting van het partijberaad daarover.

5.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van de onder 3.1 vermelde vorderingen I, II, III en VII
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan De Vlietlanden te betalen een bedrag van € 5.671,12 in verband met de beheervergoeding voor woning [nummer woning 2] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen van 24 november 2017, 29 november 2018, 28 november 2019 en 30 november 2020, zijnde telkens de eerste januari van het kalenderjaar waarop de beheervergoeding betrekking heeft, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 2.904,00 in verband met de pachtkosten van Staatsbosbeheer, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen van 15 juli 2016, 9 augustus 2019, 30 december 2019 en 23 april 2021, zijnde telkens veertien dagen na de betreffende factuurdata, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 5.391,36 in verband met de kosten van het afvoeren van het snoeiafval, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen van 15 april 2020, 12 mei 2020, 9 februari 2021, 25 februari 2021 en 26 maart 2021, zijnde telkens veertien dagen na de betreffende factuurdata, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseressen] te betalen een bedrag van
€ 1.718,53 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van de onder 3.1 vermelde vorderingen IV, V, VI en VIII
5.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 maart 2022voor het nemen van een akte uitlating voortzetting procedure door beide partijen met betrekking tot de vorderingen IV, V, VI en VIII,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: ST