ECLI:NL:RBNHO:2022:207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
9195740 \ CV EXPL 21-2276 /MdV
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de totstandkoming van een huurovereenkomst voor een opslagcontainer

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, staat de vraag centraal of er een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen de eiseres, een vennootschap onder firma, en de gedaagde, die de opslagcontainer huurde. De eiseres vordert betaling van huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij ten onrechte als contractspartij wordt beschouwd, omdat de opdracht door een derde is gegeven en hij geen eigenaar is van de opgeslagen inboedel.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde wel degelijk als contractspartij kan worden beschouwd. De rechter oordeelt dat de omstandigheden en verklaringen van beide partijen erop wijzen dat de gedaagde de overeenkomst in eigen naam heeft gesloten. De kantonrechter wijst erop dat de gedaagde nooit heeft aangegeven dat hij niet als contractspartij wilde optreden en dat hij ook na ontvangst van de facturen geen bezwaar heeft gemaakt.

De vordering van de eiseres tot betaling van de huurachterstand en de lopende huur wordt toegewezen. De kantonrechter ontbindt de huurovereenkomst en verplicht de gedaagde om de opslagcontainer binnen veertien dagen te ontruimen. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente over de huurachterstand. De rechter wijst de vordering tot ontruimingskosten af, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9195740 \ CV EXPL 21-2276 /MdV
Uitspraakdatum: 12 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap onder firma
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
De zaak in het kort
Deze zaak gaat om de vraag of er tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan de huurder verplicht is de huur voor een opslagcontainer te voldoen. De huurder voert aan dat de verhuurder hem ten onrechte als contractspartij beschouwt en dat hij daarom de vordering niet hoeft te betalen. De kantonrechter oordeelt dat de verhuurder de huurder wel als haar contractspartij mocht beschouwen. De vordering tot betaling van de huurachterstand en de lopende huur wordt daarom toegewezen. Ook beëindigt de kantonrechter de overeenkomst en verplicht zij de huurder om de opslagcontainer leeg aan de verhuurder op te leveren.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 21 april 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 november 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 29 oktober 2021 nog stukken toegezonden. [gedaagde] heeft de rechtbank op 8 november 2021, kort voor de zitting, laten weten dat hij vanwege corona gerelateerde klachten niet bij de zitting aanwezig kan zijn. [eiseres] heeft vervolgens op de zitting mondeling gereageerd op het verweer van [gedaagde] . De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt en er is een proces-verbaal van de zitting opgemaakt. [gedaagde] heeft vervolgens op 15 december 2021 mondeling gereageerd op de in het proces-verbaal weergegeven reactie van [eiseres] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 9 mei 2018 een e-mail ontvangen afkomstig van het e-mailadres [e-mailadres] In deze e-mail staat achter Naam: “
[gedaagde]” en verder:
“naar aanleiding van ons telefonisch contact betreffende de inboedel verhuizen van de [adres] [plaats] , 2 hoog. stuur ik u hierbij de bevestiging. afgesproken is dat de inboedel op vrijdag 11 mei om 10 uur opgehaald zou worden. de inboedel zal dan in opslag bij jullie komen. graag per maand.
kunt u mij een tegenbevestiging geven met een prijs indicatie van opslag en het verhuizen?
bij voorbaat dank,[gedaagde] ”
2.2.
[eiseres] heeft de inboedel opgehaald en deze ligt sinds die tijd opgeslagen in een opslagcontainer van [eiseres] .
2.3.
[eiseres] heeft voor het ophalen van de inboedel € 300,00 in rekening gebracht en voor de huur van de opslagcontainer voor de maand mei 2018 € 70,00 en vervolgens € 100,00 per maand, met uitzondering van de maanden juli 2018 en mei 2019 waarvoor € 50,00 per maand gefactureerd is.
2.4.
De facturen staan op naam van “
Fam. [achternaam gedaagde]” en zijn in eerste instantie per e-mail aan [gedaagde] toegestuurd. Later zijn deze per post naar het woonadres van [gedaagde] verstuurd.
2.5.
Op 24 juli 2018 heeft [eiseres] een bedrag van € 370,00 op haar bankrekening ontvangen. Bij deze betaling staat als omschrijving “faktuur 20180414 en 20180472”. Dat zijn de facturen voor het ophalen van de inboedel en de opslagkosten van mei 2018 (€ 300,00 + € 70,00). Op 21 september 2018 heeft [eiseres] een betaling van € 150,00 op haar rekening ontvangen. Bij deze betaling staat als omschrijving “faktuur 20180566 en 20180658”. Dit zijn de facturen voor de opslagkosten voor de maanden juni en juli 2018 (€ 100,00 + € 50,00). De betalingen zijn afkomstig van een bankrekening die op naam staat van [naam]
2.6.
Vanwege het uitblijven van verdere betalingen heeft [eiseres] haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde.
2.7.
Op 1 september 2020 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiseres] laten weten dat de opgeslagen inboedel uit een nalatenschap komt waarvan hij geen erfgenaam is en waarover hij niet mag beslissen. In zijn brief verzoekt [gedaagde] om uitstel, zodat hij de kwestie kan bespreken en een passende oplossing kan aandragen. Een verdere reactie van [gedaagde] is, ondanks herhaald verzoek daartoe van [eiseres] , uitgebleven.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.250,00 aan huurachterstand tot en met april 2021, de lopende huur vanaf mei 2021, buitengerechtelijke incassokosten van € 337,50 en vervallen rente van € 58,50. Verder vordert [eiseres] dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde] wordt veroordeeld het gehuurde te ontruimen.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst voor de huur van een opslagcontainer iedere maand huur (€ 100,00) aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde] heeft dit nagelaten, zodat een huurachterstand is ontstaan. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt volgens [eiseres] ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij door [eiseres] ten onrechte als opdrachtgever wordt beschouwd. De opdracht is gegeven door een derde. [gedaagde] is geen eigenaar van de opgeslagen inboedel en heeft geen opdrachtbevestiging getekend. Hij is ook niet tekenbevoegd. Zijn e-mailadres en telefoonnummer zijn gebruikt voor het bellen en het sturen van de opdrachtbevestiging. De vrouw van [gedaagde] is erfgenaam en zijn schoonvader heeft de vier facturen van [eiseres] betaald.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure moet de vraag beantwoord worden of [gedaagde] de contractspartij van [eiseres] is en daarmee of [gedaagde] de vordering van [eiseres] moet betalen.
4.2.
De beantwoording van de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als contractspartij - is opgetreden, hangt af van wat betrokkenen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mogen afleiden. Daarbij spelen ook de omstandigheden die plaatsvinden na de totstandkoming van de overeenkomst een rol.
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat alle relevante omstandigheden erop wijzen dat [gedaagde] de contractspartij van [eiseres] is. [eiseres] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij nooit contact heeft gehad met iemand anders dan [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Ook heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat [gedaagde] haar telefonisch heeft benaderd over het leeghalen van de woning en het opslaan van de goederen. Naar aanleiding van dit contact is op 9 mei 2018 een e-mail gestuurd naar [eiseres] (zie 2.1). De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] uit deze e-mail heeft mogen afleiden dat [gedaagde] - in eigen naam - opdracht heeft gegeven voor het ophalen en opslaan van de inboedel. Hierbij is van belang dat de e-mail is verzonden vanaf het e-mailadres van [gedaagde] en in de e-mail zijn naam als afzender staat vermeld en daarbij niet is vermeld dat [gedaagde] ten behoeve en voor rekening van een ander handelt.
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zijn e-mailadres en telefoonnummer zijn gebruikt door anderen, maar onderbouwt dat niet. Bovendien maakt dat niet dat hij daardoor niet als contractspartij kan worden beschouwd. Als hier al sprake van is geweest, komt dit voor zijn rekening en risico en kan dit niet aan [eiseres] worden tegengeworpen, omdat zijn e-mail daar niets over vermeldt en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dit aan [eiseres] heeft meegedeeld. Bij dit oordeel betrekt de kantonrechter dat het telefonisch contact over de huur van de opslagcontainer steeds is geweest met [gedaagde] en dat [gedaagde] na ontvangst van de facturen op naam van “Fam’. [achternaam gedaagde] ” vanaf mei 2018 nooit contact met [eiseres] heeft opgenomen om aan te geven dat hij de opdracht niet heeft gegeven, wat wel van hem mocht worden verwacht. Niet weersproken is dat hij maandelijks facturen heeft ontvangen en dat hij, pas toen de vordering door [eiseres] uit handen was gegeven, voor het eerst heeft gereageerd. Uit die reactie (de in 2.7 vermelde e-mail van 1 september 2020) blijkt niet dat [gedaagde] stelt dat [eiseres] hem ten onrechte als contractspartij beschouwt. Daarna heeft [gedaagde] niets meer van zich laten horen en pas in deze procedure voert hij aan dat de opdracht door een derde is gegeven.
4.5.
Ook het verweer van [gedaagde] dat hij geen opdrachtbevestiging heeft getekend en hij om die reden niet als opdrachtgever kan worden beschouwd, faalt. Een overeenkomst komt, kort gezegd, tot stand door wilsovereenstemming van partijen en is vormvrij. Het tekenen van een opdrachtbevestiging is dan ook geen vereiste voor de totstandkoming van een overeenkomst. De omstandigheid dat [gedaagde] geen eigenaar is van de inboedel brengt ook niet met zich mee dat [gedaagde] niet als contractspartij kan worden beschouwd. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat [eiseres] daarvan op de hoogte was en, zo ja, waarom zij daaruit moest afleiden dat [gedaagde] niet in eigen naam handelde. Hierbij speelt mee dat het niet vereist is dat degene die een huurovereenkomst voor een opslagcontainer sluit, eigenaar is van de spullen die daarin opgeslagen worden.
4.6.
Tot slot leidt de omstandigheid dat de betalingen die [eiseres] heeft ontvangen zijn verricht door de schoonvader van [gedaagde] niet tot de conclusie dat [gedaagde] om die reden niet als contractspartij kan worden beschouwd. Artikel 6:30 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een verbintenis door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen, tenzij haar inhoud of strekking zich daartegen verzet. Dat er door een ander is betaald, brengt dus niet - zonder meer - met zich dat die ander daardoor de contractspartij van [eiseres] is of dat [eiseres] daardoor had moeten begrijpen dat zij [gedaagde] ten onrechte als haar contractspartij beschouwde. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om anders te oordelen.
4.7.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] als contractspartij van [eiseres] heeft te gelden.
4.8.
Dit betekent dat [gedaagde] de gevorderde huurachterstand en de lopende huurtermijnen moet betalen. De kantonrechter zal de gevorderde huurachterstand en de vordering tot betaling van € 100,00 per maand aan huur dan wel gebruiksvergoeding, als overigens niet betwist, daarom toewijzen.
4.9.
De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde zullen, gelet op de ernst van de tekortkoming, worden toegewezen met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. De gevorderde ontruimingskosten zullen worden afgewezen, omdat de met de ontruiming gemoeide kosten alleen toewijsbaar zijn als zij in redelijkheid zijn gemaakt, wat niet op voorhand kan worden beoordeeld. De gevorderde machtiging tot gedwongen ontruiming is niet toewijsbaar. Als noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, kan de deurwaarder met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder toestemming van de gebruiker het betreffende pand betreden en ontruimen.
4.10.
[gedaagde] heeft geen apart verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] in verzuim is met betaling van de huur, zal de wettelijke rente worden toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, omdat [eiseres] [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het toepasselijke Besluit bepaalde tarief.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. [gedaagde] wordt ook veroordeeld tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de opslagcontainer, gelabeld met zijn naam, te [plaats 2] aan het adres [adres 2] , te verlaten en te ontruimen met al de zijnen/haren en al het zijne/hare, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 3.646,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.250,00 vanaf 21 april 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 100,00 per maand met ingang van 1 mei 2021 tot aan de dag van de ontruiming;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 89,28
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 436,00 ;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover [gedaagde] daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter