In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, staat de vraag centraal of er een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen de eiseres, een vennootschap onder firma, en de gedaagde, die de opslagcontainer huurde. De eiseres vordert betaling van huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij ten onrechte als contractspartij wordt beschouwd, omdat de opdracht door een derde is gegeven en hij geen eigenaar is van de opgeslagen inboedel.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde wel degelijk als contractspartij kan worden beschouwd. De rechter oordeelt dat de omstandigheden en verklaringen van beide partijen erop wijzen dat de gedaagde de overeenkomst in eigen naam heeft gesloten. De kantonrechter wijst erop dat de gedaagde nooit heeft aangegeven dat hij niet als contractspartij wilde optreden en dat hij ook na ontvangst van de facturen geen bezwaar heeft gemaakt.
De vordering van de eiseres tot betaling van de huurachterstand en de lopende huur wordt toegewezen. De kantonrechter ontbindt de huurovereenkomst en verplicht de gedaagde om de opslagcontainer binnen veertien dagen te ontruimen. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente over de huurachterstand. De rechter wijst de vordering tot ontruimingskosten af, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.