ECLI:NL:RBNHO:2022:2020

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
C/15/312885 / HA ZA 21-67
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en tekortkomingen in de uitvoering van bouwwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoogendijk Bouw B.V. en een gedaagde, die een aannemingsovereenkomst had gesloten voor de bouw van een aanbouw aan zijn woning. De eiser, Hoogendijk, vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl de gedaagde verweer voerde en schadevergoeding eiste wegens tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat Hoogendijk niet alle werkzaamheden naar behoren had uitgevoerd, wat leidde tot toerekenbare tekortkomingen. De rechtbank wees de vorderingen van de gedaagde in reconventie gedeeltelijk toe, waaronder schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden en kosten van deskundigen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde ook recht had op terugbetaling van een deel van de kosten voor de levering en plaatsing van kozijnen, omdat deze overeenkomst ontbonden werd. De rechtbank legde de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten ten laste van Hoogendijk. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij het uitvoeren van bouwprojecten en de gevolgen van tekortkomingen in de uitvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/312885 / HA ZA 21-67
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGENDIJK BOUW B.V.,
gevestigd te Obdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.P. Klaver te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.A. Bekretaoui te Naarden.
Partijen zullen hierna “Hoogendijk” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.
De zaak in het kort
Hoogendijk is een bouwbedrijf en heeft met [gedaagde] een overeenkomst gesloten om een aanbouw aan de woning van [gedaagde] te bouwen. [gedaagde] is ontevreden over het werk van Hoogendijk en weigert daarom de laatste facturen van Hoogendijk te betalen. Hoogendijk vordert betaling van deze facturen. Op zijn beurt vordert [gedaagde] dat de rechtbank vaststelt dat Hoogendijk haar werk niet goed heeft uitgevoerd. [gedaagde] vordert ook schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat Hoogendijk niet alle bouwwerkzaamheden goed heeft uitgevoerd. Er is sprake van tekortkomingen. De rechtbank is ook van oordeel dat deze tekortkomingen aan Hoogendijk kunnen worden toegerekend. Hoogendijk moet dus de schade van [gedaagde] betalen. De rechtbank is van oordeel dat niet alle door [gedaagde] gevorderde schade door Hoogendijk moet worden vergoed omdat niet vaststaat dat al deze schade door Hoogendijk is veroorzaakt. De rechtbank is ook van oordeel dat [gedaagde] de resterende facturen van Hoogendijk moet betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 19),
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie (met producties SA1 tot en met SA33),
  • het tussenvonnis van 21 april 2021,
  • de conclusie van antwoord in reconventie (met producties 20 tot en met 24),
  • de akte uitlating en eiswijziging in reconventie (met producties SA34 tot en met SA45),
  • de brief van [gedaagde] van 18 november 2021 (met producties SA46 tot en met SA51),
  • de brief van [gedaagde] van 19 november 2021 (met producties SA52 en SA53),
  • de brief van Hoogendijk van 19 november 2021 (met productie 25),
  • de mondelinge behandeling op 30 november 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruikt gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is de behandeling van de zaak aangehouden om mr. Klaver in de gelegenheid te stellen een akte te nemen naar aanleiding van de akte uitlating en eiswijziging in reconventie. Mr. Klaver heeft bij antwoordakte van 15 december 2021 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3.
Mr. Bekretaoui heeft bij bericht van 3 december 2021 een aanvullende productie SA54 aan de rechtbank gezonden. Na het terecht geoordeelde bezwaar van mr. Klaver is deze productie aan mr. Bekretaoui teruggezonden, zonder dat de rechtbank daarvan kennis heeft genomen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Hoogendijk is een bouwbedrijf.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning), waarin hij samenwoont met zijn vriendin [vriendin gedaagde] en hun op 25 juni 2019 geboren zoon. De woning, die is gebouwd in 1985, wordt gedeeltelijk gebruikt als kantoor.
2.3.
Partijen hebben in maart 2019 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. De opdracht bestond onder meer uit het realiseren van een aanbouw met bijbehorende staalconstructies, gevelbekleding en het realiseren van een luifel met de bijbehorende (staal)constructie. De aanneemsom bedroeg € 103.271,26 inclusief 21% btw. Dit bedrag diende in vijf termijnen te worden voldaan, waarvan de laatste 5% bij oplevering. [gedaagde] heeft aan Hoogendijk ook meerwerkopdrachten MM01 tot en met MM09 verstrekt. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden (hierna: AV) van Hoogendijk van toepassing verklaard.
2.4.
PAN Architects (hierna: de architect) heeft in opdracht van [gedaagde] het ontwerp en de ontwerptekeningen van de verbouwing gemaakt.
2.5.
De constructieve berekeningen zijn uitgevoerd door [rrr] B.V. adviesbureau voor draagconstructies (hierna: [rrr] ).
2.6.
Op basis van deze tekeningen en berekeningen heeft de gemeente [gemeente] op 19 maart 2019 een omgevingsvergunning aan [gedaagde] verleend.
2.7.
Tijdens de werkzaamheden zijn lekkages ontstaan.
2.8.
Bij e-mailbericht van 28 november 2019 heeft Hoogendijk voorgesteld het werk op te leveren in de daaropvolgende week.
2.9.
Op 3 december 2019 heeft [gedaagde] Hoogendijk verzocht de sleutel van zijn woning terug te geven. Hoogendijk heeft dezelfde dag aan dat verzoek voldaan.
2.10.
Bij brief van 4 februari 2020 heeft een medewerker van ARAG Rechtsbijstand namens [gedaagde] Hoogendijk in gebreke gesteld en een termijn gegeven om de door [gedaagde] geconstateerde gebreken te herstellen. Ook is aanspraak gemaakt op gevolgschade.
2.11.
Op verzoek van [gedaagde] heeft [rrr] de werkzaamheden aan de staalconstructie beoordeeld. [rrr] heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden niet conform de tekening zijn uitgevoerd.
2.12.
Op 1 april 2020 heeft in overleg met en met medewerking van Hoogendijk een schade-inspectie in de woning plaatsgevonden door EXP Schadebegeleiding (hierna: EXP). EXP heeft een conceptrapportage gedateerd 4 mei 2020 opgesteld.
2.13.
Op advies van KOSBAT B.V. (hierna: Kosbat) heeft [gedaagde] Mistras Group B.V. (hierna: Mistras) gevraagd om het laswerk van Hoogendijk te beoordelen. Mistras heeft op
1 mei 2020 rapport uitgebracht.
2.14.
WFO Bouwadvies (hierna: WFO) is door [gedaagde] ingeschakeld om de berekeningen van Hoogendijk te beoordelen. WFO heeft op 6 juli 2020 onderzoek gedaan en hierover op 9 juli 2020 gerapporteerd.
2.15. [gedaagde] heeft TOP Expertise gevraagd om onderzoek te doen naar de door hem geconstateerde gebreken met betrekking tot onder meer de constructie. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020. Op 18 augustus 2020 heeft TOP Expertise hierover gerapporteerd.
2.16.
Bij e-mailbericht van 23 september 2020 heeft een medewerker van de gemeente aan [gedaagde] medegedeeld dat de bouwwerkzaamheden niet aan de voorwaarden van de vergunning voldoen en dat het pand formeel niet in gebruik mag worden genomen. Vanwege de aangebrachte stempels zal er op ingebruikneming van de woning echter niet worden gehandhaafd.
2.17.
Mr. Klaver heeft BBTH Bouwkundig Adviesbureau opgedragen onderzoek te doen naar de door Hoogendijk uitgevoerde werkzaamheden. BBTH heeft op 29 september 2020 rapport uitgebracht.
2.18.
Tussen partijen heeft een kort geding procedure plaatsgevonden. De mondelinge behandeling heeft deels plaatsgevonden in de woning van [gedaagde] . Tijdens deze mondelinge behandeling was ook aanwezig een neutrale deskundige, de heer J. Struik (hierna: Struik) van Bouw Advies Centrum, BV, vestiging West. Alle vorderingen van partijen in conventie en in reconventie zijn bij vonnis van 5 januari 2021 afgewezen.
2.19.
Struik heeft op verzoek van [gedaagde] op 18 maart 2021 een rapport opgesteld. Hij is daarbij ingegaan op de geschilpunten tussen partijen, heeft de bouwkundige werkzaamheden beoordeeld aan de hand van de vraag of deze goed en deugdelijk zijn verricht en heeft een hersteladvies met kostenraming gegeven.
2.20.
Bij brief van 22 juli 2021 heeft de gemeente [gemeente] aangegeven het voornemen te hebben om handhavend op te treden.
2.21.
Bij brief van 13 augustus 2021 heeft [gedaagde] de overeenkomst met Hoogendijk (gedeeltelijk) ontbonden en vervangende schadevergoeding gevorderd.
2.22.
BBTH heeft op verzoek van Hoogendijk opnieuw een rapport uitgebracht op 14 oktober 2021.
2.23.
[gedaagde] heeft de eerste drie reguliere bouwtermijnen betaald en een aantal meerwerkposten, waaronder de helft van de aanneemsom voor de kozijnen. De overige facturen van Hoogendijk zijn door hem niet voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Hoogendijk vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
  • € 61.097,27, vermeerderd met rente vanaf de vervaldata van de facturen en vermeerderd met 2 procentpunten na verloop van 14 dagen na de betreffende vervaldata;
  • € 840,- exclusief BTW als vergoeding voor de door Hoogendijk ingeschakelde deskundige, en
  • de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Hoogendijk dat de gehele aanneemsom inclusief de opleveringstermijn opeisbaar is. In totaal staat er nog een bedrag open van € 61.097,27, waarvan € 35.279,45 betrekking heeft op het meerwerk. Er zijn geen (toerekenbare) tekortkomingen aan de kant van Hoogendijk.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert samengevat en na eiswijziging -:
I. voor recht te verklaren dat Hoogendijk schadeplichtig is jegens [gedaagde] wegens het niet nakomen van de overeenkomst van aanneming van werk (hierna: de overeenkomst), door af te wijken van de bouwtekening en daarmee onrechtmatig te handelen, dan wel zonder toestemming van [gedaagde] een eigen constructie te bedenken en te maken;
II. de koopovereenkomst voor levering en plaatsing van de kozijnen/ puien primair te vernietigen of subsidiair deze koopovereenkomst te ontbinden en zowel primair als subsidair – naar de rechtbank begrijpt – Hoogendijk te gebieden het al betaalde gedeelte naar aanleiding van deze overeenkomst terug te storten onder verbeurte van een dwangsom;
en Hoogendijk te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van
III. € 37.705,42 in verband met herstelkosten door KOSBAT en [ttt] ;
IV. € 6.822,74 in verband met kosten van deskundigen;
V. € 20.320,- in verband met te late oplevering, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. € 24.483,29 in verband met onjuiste meer- en minderwerkposten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. € 15.350,- in verband met herstelwerkzaamheden door TOP Expertise;
VIII. een voorschot van € 100.000,- in verband met toekomstige schade;
IX. € 1.845,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
X. de (na)kosten van de procedure;
XI. de kosten van Struik, Laskracht en DeMoel Bouw en Installatie, en
XII. de integrale advocaatkosten, inkomstenderving, gederfd woongenot en alle overige schade door te late oplevering en toekomstige schade, op te maken bij staat.
3.6.
Ter onderbouwing van deze vorderingen brengt [gedaagde] het volgende naar voren. Hoogendijk heeft de werkzaamheden gebrekkig uitgevoerd, waardoor [gedaagde] schade heeft geleden en nog steeds schade lijdt. [gedaagde] heeft besloten om de overeenkomst tot levering en plaatsing van de kozijnen door Hoogendijk te vernietigen op grond van misleiding. [gedaagde] vordert terugbetaling van het in verband hiermee reeds door hem betaalde bedrag en een creditnota voor het nog niet betaalde gedeelte.
3.7.
Hoogendijk voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

Inleiding
4.1.
[gedaagde] heeft Hoogendijk ingeschakeld voor (ver)bouwingswerkzaamheden aan zijn woning. Er is sprake van een aannemingsovereenkomst. Partijen verschillen van mening of de werkzaamheden die Hoogendijk aan de woning van [gedaagde] heeft verricht goed zijn uitgevoerd. De rechtbank zal daar een oordeel over moeten geven.
4.2.
Vordering I van Hoogendijk in conventie ziet op betaling door [gedaagde] van de resterende facturen voor de door Hoogendijk verrichte bouwwerkzaamheden. Deze facturen worden door [gedaagde] betwist. Daarnaast stelt [gedaagde] in zijn verweer dat Hoogendijk ondeugdelijk werk heeft afgeleverd. Daar zien de vorderingen van [gedaagde] in reconventie op. In reconventie vordert [gedaagde] – onder meer – de kosten terug die hij door het ondeugdelijke werk van Hoogendijk heeft moeten maken. De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op de vorderingen in reconventie en zal daarna de vorderingen in conventie behandelen. Vordering VI in reconventie ziet op betaling door Hoogendijk van onjuiste meer- en minderwerkposten. Deze posten worden ook aan de orde gesteld in vordering I in conventie. De rechtbank zal deze vorderingen daarom gezamenlijk behandelen. Tot slot zal de rechtbank de door partijen gevorderde kosten in conventie en in reconventie apart behandelen.
In reconventie
Vorderingen in reconventie I, VII en VIII: verklaring voor recht, herstelwerkzaamheden € 15.350,- en voorschot toekomstige schade
4.3.
De vorderingen in reconventie I, VII en VIII behandelt de rechtbank gezamenlijk omdat deze vorderingen betrekking hebben op de stelling van [gedaagde] dat Hoogendijk schadeplichtig is jegens hem vanwege het niet nakomen van de overeenkomst van aanneming van werk. Naar de mening van [gedaagde] is Hoogendijk wat betreft de staalconstructie van de aanbouw, het zinkwerk en de balustrade afgeweken van de overeenkomst.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat Hoogendijk schadeplichtig is jegens [gedaagde] omdat de door Hoogendijk gerealiseerde staalconstructie en het zinkwerk niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen en dit Hoogendijk kan worden toegerekend. De verzochte verklaring voor recht onder vordering I in reconventie wordt in zoverre dan ook toegewezen. Deze vordering wordt afgewezen voor zover daarin wordt gesteld dat Hoogendijk onrechtmatig heeft gehandeld door af te wijken van de bouwtekening omdat het afwijken van een bouwtekening niet kan worden gezien als onrechtmatig handelen jegens een contractuele wederpartij. De vorderingen VII en VIII in reconventie zullen wat betreft de kosten die samenhangen met het herstelwerk voor de staalconstructie en het zinkwerk ook worden toegewezen. De rechtbank wijst deze vorderingen af wat betreft de balustrade. De volgende overwegingen liggen ten grondslag aan de beslissing van de rechtbank.
Staalconstructie
4.5.
Tussen partijen staat vast dat Hoogendijk een andere staalconstructie heeft aangebracht dan partijen in de overeenkomst hadden afgesproken. Hoogendijk stelt dat zij hiertoe gedwongen werd omdat de werkelijke situatie in de woning afweek van de bouwtekeningen die zij voorafgaand aan het opstellen van haar offerte van de architect en [rrr] had gekregen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Hoogendijk erkend dat voordat haar werknemers een alternatieve constructie bedachten en uitvoerden, zij eerst een melding (waarschuwing) hadden moeten doen aan de architect en de hoofdconstructeur. Volgens Hoogendijk is dit ook gebeurd omdat er een telefonische melding is gedaan aan de architect. De architect kan naar de mening van Hoogendijk worden gezien als een hulppersoon op grond van artikel 6:76 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) waardoor Hoogendijk voldaan heeft aan haar meldingsplicht op grond van artikel 7:754 BW. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:754 BW is de aannemer bij het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht. Daaronder worden begrepen fouten in de door de opdrachtgever verstrekte tekeningen. De waarschuwingsplicht is ook opgenomen in artikel 4 lid 5 van de AV. De waarschuwing kan worden gedaan aan een hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW. Uit niets is gebleken is dat de architect op het moment van de melding kon worden beschouwd als “een persoon van wiens hulp gebruik is gemaakt bij de uitvoering van de verbintenis ten aanzien waarvan de aansprakelijkheid in het geding is”. Hoogendijk heeft gesteld dat de architect toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden. Deze stelling is echter door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Het feit dat de architect de tekeningen heeft gemaakt en op een later moment door [gedaagde] is ingeschakeld om de staalconstructie te bekijken, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De melding aan de architect kan dan ook niet worden gezien als een melding aan een hulppersoon. Hoogendijk is met deze melding dus niet haar waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW nagekomen. Bovendien is Hoogendijk er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de haar in eerste instantie ter beschikking gestelde tekeningen door de gemeente waren goedgekeurd, zodat een eigenmachtige aanpassing van de constructie ook om die reden niet toelaatbaar was.
4.7.
Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de alternatieve staalconstructie die door Hoogendijk is bedacht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dit blijkt onder meer uit de rapporten van:
Top Expertise genoemd onder 2.15 (hierna: het rapport van Top);
Mistras Group B.V. genoemd onder 2.13;
Bouwadvies WFO genoemd onder 2.14;
Bouwadvies centrum genoemd onder 2.19 (hierna: het rapport van Struik), en
BBTH bouwkundig adviesbureau genoemd onder 2.22. De heer [sss] (hierna: [sss] ) sluit zich, zo begrijpt de rechtbank, onder 5.1 van dit rapport aan bij het aanvullend rapport van Constructie en Adviesbureau [rrr] van 20 maart 2021. In dit laatste rapport wordt aangegeven dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat de toegepaste constructie voldoet en wordt een alternatieve lasconstructie voorgesteld. Deze alternatieve constructie is aan de gemeente [gemeente] voorgelegd en door haar goedgekeurd (dit blijkt uit productie 20 van Hoogendijk waarvan de brief van de gemeente [gemeente] van 12 april 2021 deel uitmaakt). Daaruit volgt dat [sss] (en de gemeente [gemeente] ) ook van mening is dat de aanvankelijk toegepaste staalconstructie niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed.
4.8.
Uit het voorgaande blijkt dat niet alleen de deskundigen die door [gedaagde] zijn benaderd, maar ook de door Hoogendijk ingeschakelde deskundige de alternatieve staalconstructie als ondeugdelijk beschouwen of in ieder geval niet als zodanig stevig dat die ongewijzigd gehandhaafd kan blijven. De rechtbank is van oordeel dat aldus voldoende vast staat dat er sprake is van een tekortkoming van Hoogendijk.
Zinkwerk
4.9.
[gedaagde] verwijst voor zijn kritiek op het zinkwerk naar de rapporten van Top en Struik, genoemd in a) en d) onder 4.7. Deze kritiek is door Hoogendijk niet gemotiveerd betwist. Daar komt bij dat Hoogendijk zowel in de dagvaarding, als ook in de pleitnota heeft aangegeven bereid te zijn de zinken gevel opnieuw aan te brengen. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat ook ten aanzien van het zinkwerk sprake is van ondeugdelijk werk, anders zou Hoogendijk haar aanbod immers niet hebben gedaan. De rechtbank stelt daarom vast dat er ook ten aanzien van het zinkwerk sprake is van een tekortkoming voor de gevolgen waarvan Hoogendijk aansprakelijk is.
Balustrade
4.10.
In het rapport van Top wordt in de opsomming van de totale door Top begrote schade van € 15.350,- ook een bedrag van € 4.950,- opgenomen in verband met een nieuwe balustrade. In het rapport zelf is onder het kopje “
zinken afdekkappen” aangegeven dat de balustrade niet is gemaakt zoals op de tekening is aangegeven. [gedaagde] heeft in haar stukken geen verdere onderbouwing gegeven. Hoogendijk heeft zich reeds in de dagvaarding op het standpunt gesteld dat de balustrade op verzoek van [gedaagde] afwijkend van de tekening is gemonteerd om extra ruimte te creëren. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn stelling op dit punt, gelet ook op de betwisting daarvan door Hoogendijk, onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering van [gedaagde] wordt voor zover deze ziet op de balustrade dan ook afgewezen.
Toerekenbare tekortkoming
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis wat betreft de staalconstructie en het zinkwerk. Beoordeeld moet worden of deze tekortkoming aan Hoogendijk kan worden toegerekend. Alleen dan dient Hoogendijk op grond van artikel 6:74 BW de schade die [gedaagde] door de tekortkoming lijdt te vergoeden. Bij brief van 4 februari 2020 is Hoogendijk namens [gedaagde] in gebreke gesteld voor onder andere de staalconstructie en het zinkwerk. Aan Hoogendijk is een termijn gegeven om binnen twee weken aansprakelijkheid te erkennen, te bevestigen dat zij bereid is de gebreken alsnog te herstellen en de gevolgschade voor haar rekening te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Hoogendijk erkend niet op deze ingebrekestelling te hebben gereageerd. Hoogendijk is daardoor in verzuim komen te verkeren en is dus aansprakelijk voor de schade die [gedaagde] lijdt. Dit wordt niet anders doordat partijen op 1 april 2020 aanwezig waren bij een schade-inspectie. Op dat moment verkeerde Hoogendijk immers al in verzuim. Ook het feit dat Hoogendijk in de periode van 13 april 2021 tot en met 7 mei 2021 twee keer heeft aangeboden de constructie alsnog aan te passen maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit de e-mails die in de betreffende periode tussen partijen zijn gewisseld, blijkt immers dat Hoogendijk geen aansprakelijkheid voor de gebreken wilde erkennen. Door deze houding van Hoogendijk (die erop neerkwam dat Hoogendijk slechts zeer ten dele aan de sommatie van 4 februari 2020 wilde voldoen) acht de rechtbank het niet redelijk om van [gedaagde] te vergen dat zij Hoogendijk alsnog in de gelegenheid zou stellen om de gebreken te herstellen.
4.12.
Hoogendijk stelt dat [gedaagde] eerst in verzuim is komen te verkeren omdat hij de facturen van Hoogendijk niet betaalde. Deze stelling treft geen doel en wel om de volgende redenen.
4.13.
Hoogendijk voert aan dat [gedaagde] haar facturen diende te betalen omdat het werk was opgeleverd. Hoogendijk heeft op 28 november 2019 aangegeven dat het werk in de daarop volgende week door haar kon worden opgeleverd. [gedaagde] heeft vervolgens Hoogendijk op 3 december 2019 verzocht de sleutel van de woning terug te geven. Hoogendijk heeft dat dezelfde dag gedaan. Op 9 december 2019 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd met de gebreken die naar zijn mening aan het werk kleefden. Deze e-mail stond niet op zichzelf. Al in oktober 2019 had [gedaagde] geklaagd over lekkage in de woning. En op 25 november 2019 heeft [gedaagde] aangegeven dat de factuur “voor wind en waterdicht” (factuur nummer 4) te vroeg was gestuurd. Partijen zijn na de e-mail van 9 december 2019 in discussie geraakt en dit heeft onder andere erin geresulteerd dat namens [gedaagde] op 4 februari 2020 een ingebrekestelling aan Hoogendijk is gestuurd. Onder deze omstandigheden mocht Hoogendijk er naar het oordeel van de rechtbank niet vanuit gaan dat het werk als opgeleverd kon worden beschouwd. Hoogendijk heeft aangevoerd dat de resterende klachten opleverpunten van geringe omvang waren die aan oplevering niet in de weg stonden, maar dit wordt door [gedaagde] betwist. Daarbij komt dat de gemeente het werk later heeft afgekeurd zodat van geringe opleverpunten geen sprake was. De rechtbank gaat voorbij aan artikel 9 lid 2 van de AV. In dit artikel wordt bepaald dat het werk als opgeleverd moet worden beschouwd als de opdrachtgever niet binnen acht dagen na de mededeling van oplevering van de aannemer daarop heeft gereageerd. Aan deze termijn heeft [gedaagde] niet voldaan. De e-mail van 9 december 2019 van [gedaagde] bevat echter dezelfde klachten als de Whatsapp berichten die blijkens de producties SA10 en SA11 in november 2019 aan Hoogendijk zijn gestuurd. Hoogendijk was dus op de hoogte dat [gedaagde] een aantal klachten had over het werk die aan oplevering in de weg stonden.
4.14.
Daar komt bij dat Hoogendijk in de e-mails die zij in de periode tussen 9 december 2019 en 4 februari 2020 aan [gedaagde] heeft gestuurd weliswaar is ingegaan op de betalingsverplichting van [gedaagde] , maar dat deze e-mails niet zijn te beschouwen als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW. In de e-mails wordt [gedaagde] wel verzocht alsnog de facturen te betalen maar stelt Hoogendijk ook voor dat de facturen slechts gedeeltelijk worden betaald in afwachting van uitkomsten van nader onderzoek. Op grond van artikel 11 lid 2 van de AV diende Hoogendijk [gedaagde] een schriftelijke (of elektronische) aanmaning te versturen om alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Deze schriftelijke aanmaning heeft Hoogendijk (pas) op 2 december 2020 aan [gedaagde] gestuurd. Tot slot was [gedaagde] op grond van artikel 13 van de AV gerechtigd zijn betalingen op te schorten indien het uitgevoerde werk niet voldeed aan de overeenkomst. Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat van deze laatste situatie sprake is. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet eerder dan Hoogendijk in verzuim was. Vordering I in reconventie zal dan ook worden toegewezen als na te melden.
Herstelwerkzaamheden € 15.350,-
4.15.
In het rapport van Top is de volgende schadeopstelling opgenomen:
  • Zinken gevel, rechtzetten en reinigen € 1.600,00
  • Zinken afdekkers 40 m1 geheel opnieuw € 4.840,00
  • Deels in combinatie met nieuwe balustrade € 4.950,00
  • Houten kozijn inkorten en aanwerken € 790,00
  • Balkonafvoer verbeteren € 290,00
  • Ventilatiepijpen verwijderen en dak aanhelen € 300,00
  • Metselwerk schilderen € 180,00
  • Staalconstructies
Totaal (exclusief btw)
bruto€ 15.350,00
4.16.
De hoogte van deze schadeopstelling is door Hoogendijk niet inhoudelijk betwist. Dat deze schade maar een klein deel vertegenwoordigt van de totale aanneemsom, zoals Hoogendijk stelt, maakt niet dat de schade om die reden niet door haar zou moeten worden vergoed. Omdat niet duidelijk is geworden in hoeverre het bedrag van € 4.950,- ziet op herstelwerk van het zink dan wel herstelwerk van de balustrade, wijst de rechtbank de vordering voor dit bedrag af. Vordering VII zal dus worden toegewezen tot een bedrag van (€ 15.350,- -/- € 4.950,- =) € 10.400,-.
Toekomstige schade
4.17.
[gedaagde] vordert aan toekomstige schade een bedrag van € 100.000,-. De hoogte van deze vordering heeft [gedaagde] niet onderbouwd. Bij wijze van voorschot is dit bedrag dan ook niet toewijsbaar. Omdat op grond van de overwegingen onder 4.5 tot en met 4.16 wel aannemelijk is dat [gedaagde] schade lijdt en ook aannemelijk is dat deze schade niet beperkt zal blijven tot het bedrag genoemd onder 4.16, zal de rechtbank bepalen dat deze schadevergoeding dient te worden opgemaakt bij staat.
Vordering III: (herstel)kosten Kosbat en [ttt] € 37.705,42
4.18.
Tussen partijen staat vast dat vanaf oktober 2019, tijdens de bouwwerkzaamheden, sprake was van schimmelvorming en later ook van lekkage nabij de plekken in de woning waar de bouwwerkzaamheden plaatsvonden. Medio november 2019 constateerde [gedaagde] een verzakking in het dak. Hoogendijk heeft een stempel onder deze verzakking geplaatst. Vordering III ziet enerzijds op de kosten van [ttt] voor het beëindigen van de lekkage aan het dak en anderzijds op de kosten van Kosbat voor het verstevigen van het dak. [gedaagde] heeft deze kosten voor zijn rekening genomen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering III in reconventie wat betreft de kosten voor het verhelpen van de lekkage moet worden afgewezen en voor het overige moet worden toegewezen. De rechtbank baseert zich daarbij op het volgende.
Lekkage
4.20.
[gedaagde] stelt dat de werkzaamheden door Hoogendijk niet voortvarend genoeg zijn uitgevoerd waardoor er lekkages hebben kunnen optreden. Volgens [gedaagde] heeft Hoogendijk geen pogingen ondernomen om de oorzaak van de lekkages te achterhalen en de lekkages te verhelpen, terwijl [gedaagde] Hoogendijk daarom wel heeft verzocht. [ttt] heeft deze onderzoeken wel verricht en de lekkages definitief verholpen.
Hoogendijk stelt dat de lekkage geen verband hield met haar werkzaamheden. Zij heeft aangeboden een onderzoek via lekdetectie te laten verrichten maar [gedaagde] heeft geweigerd daaraan medewerking te verlenen.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de lekkages het gevolg zijn van de werkzaamheden van Hoogendijk. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden heeft [gedaagde] niet alleen Hoogendijk ingeschakeld maar ook diverse andere aannemers. De werkzaamheden van Hoogendijk en deze aannemers sloten daarbij op elkaar aan. Zo zou [ttt] een groot deel van het bestaande platte dak voor ongeveer tweederde deel voorzien van isolatie en nieuw bitumen. Vervolgens zou Hoogendijk onder andere een luifel plaatsen die direct aansluit op het platte dak. Afgesproken is dat Hoogendijk het laatste deel van het platte dak zou isoleren en plakken.
4.22.
Tussen partijen staat vast dat geen onderzoek is verricht naar de oorzaak van de lekkages. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat zij het niet eens zijn wat de oorzaak is van de lekkages. Zo is in het rapport van Top opgenomen: “
de vochtplekken zijn een rechtstreeks gevolg van een “open” ruwbouw en het niet tijdelijk afdekken ervan in combinatie met een aantal buien”. In het rapport van EXP, productie 20 bij de conclusie van antwoord in conventie, van ing. [uuu] is echter opgenomen dat de exacte oorzaak van de lekkage onduidelijk is. Volgens EXP moet er sprake zijn van een lekkage
nabijde aansluiting van het dak van de woning en het platte dak. Een onderzoek door middel van lekdetectie wordt geadviseerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat een onderzoek naar de (oorzaak van de) lekkage nu nog kan worden uitgevoerd.
4.23.
Gelet op het feit dat [gedaagde] meerdere aannemers heeft ingeschakeld, de geraadpleegde deskundigen het niet met elkaar eens zijn over de oorzaak van de lekkage en er geen (nader) onderzoek is verricht naar de oorzaak van de lekkage en [gedaagde] heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een door Hoogendijk aangeboden onderzoek via lekdetectie, dient de vordering van [gedaagde] voor zover deze ziet op de kosten van [ttt] naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen.
Verstevigen dak
4.24.
Op de facturen die Kosbat aan [gedaagde] heeft gestuurd in de periode van 25 januari 2020 t/m 8 maart 2020 is aangegeven dat het ging om “werkzaamheden dak verstevigen i.v.m. instortingsgevaar”. Uit het rapport van Struik van 18 maart 2021 blijkt (onder 5.1) dat het instortingsgevaar te maken heeft met de onjuist uitgevoerde staalconstructie. Dit is in het rapport van BBTH van 14 oktober 2021 niet weersproken. Om die reden treft het verweer van Hoogendijk dat het verstevigen van het dak niet tot haar werkzaamheden behoorde geen doel. Omdat er ten aanzien van de staalconstructie sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Hoogendijk, dient Hoogendijk ook de kosten van Kosbat ter voorkoming van het instortingsgevaar aan [gedaagde] te betalen. In totaal betreft het een bedrag van € 35.695,23. De rechtbank zal vordering III tot dit bedrag toewijzen.
Vordering II: kozijnen/puien
4.25.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de rechtbank voorop dat de primaire vordering, de koopovereenkomst te vernietigen dan wel de vernietiging door [gedaagde] te bekrachtigen, moet worden afgewezen. Aan deze vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat hij is misleid. Misleiding is geen wilsgebrek in de zin van de wet, zodat op grond daarvan de overeenkomst niet kan worden vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat de subsidiaire vordering, ontbinding van de overeenkomst, wel dient te worden toegewezen. De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende overwegingen.
4.26.
Met zijn subsidiaire vordering beoogt [gedaagde] de koopovereenkomst voor de levering en plaatsing van de kozijnen/ puien – naar de rechtbank begrijpt – te ontbinden. Als grondslag voor deze vordering voert [gedaagde] aan dat er sprake is van diverse gebreken aan de kozijnen/puien.
Hoogendijk betwist dat van gebreken sprake is. Zij stelt dat bij recent geplaatste kozijnen niet ongewoon is dat deze aanlopen of klemmen. Het verhelpen van deze problemen is een normaal onderdeel van de nazorg tijdens de onderhoudstermijn na oplevering. Deze werkzaamheden heeft Hoogendijk echter opgeschort omdat [gedaagde] de facturen van Hoogendijk niet betaalde.
4.27.
In de ingebrekestelling van 4 februari 2020 is namens [gedaagde] uitdrukkelijk ingegaan op de problemen die [gedaagde] ervaarde met de kozijnen. Zoals uit overweging 4.11 blijkt is Hoogendijk door geen gevolg te geven aan deze ingebrekestelling in verzuim komen te verkeren. De stelling van [gedaagde] dat de kozijnen niet goed zijn geplaatst waardoor deuren aanlopen, rubbers loslaten en deuren niet goed sluiten, is door Hoogendijk niet betwist. Hoogendijk heeft weliswaar gesteld dat zij haar werkzaamheden heeft opgeschort omdat [gedaagde] haar facturen niet betaalde, maar uit de overwegingen 4.12 tot en met 4.14 blijkt dat dit verweer geen doel treft.
4.28.
Uit de e-mail van 9 februari 2021 van [gedaagde] aan Hoogendijk blijkt dat de kozijnen op 31 oktober 2019 zijn geplaatst en dat [gedaagde] 9 februari 2021 nog steeds kampte met deuren die niet sloten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] daarmee voldoende aangetoond dat er sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Door niet te reageren op de ingebrekestelling van 4 februari 2020 kwam Hoogendijk in verzuim te verkeren en is [gedaagde] ook bevoegd de ontbinding te vorderen. Deze ontbinding brengt met zich dat over en weer ongedaanmakingsverbintenissen tussen partijen ontstaan. Hoogendijk dient aan [gedaagde] terug te betalen wat [gedaagde] haar voor de kozijnen heeft betaald. Dit betreft blijkens de factuur MM06 (meerwerk 6) een bedrag van € 12.980,-. De juistheid van de stelling van [gedaagde] dat het factuurbedrag ten aanzien van de kozijnen € 40.262,75 bedroeg en dat hij de helft daarvan zou hebben voldaan blijkt uit niets, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] de gevorderde dwangsom ingetrokken. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen afspraken met elkaar maken over de wijze en het moment waarop de kozijnen zullen worden verwijderd. [gedaagde] heeft op dat punt geen vordering ingesteld, zodat de rechtbank daar ook geen beslissing op kan nemen.
Vordering IV en XI: Kosten deskundigen
4.29.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn standpunten meerdere deskundigen ingeschakeld. [gedaagde] vordert Hoogendijk te veroordelen in de kosten van deze deskundigen van in totaal € 6.822,74. Dit betreft de deskundigen Top Expertise, [ttt] , [rrr] , WFO Bouw Advies en het Bouw Advies Centrum. Daarnaast vordert [gedaagde] de kosten van Struik, Laskracht en DeMoel Bouw en Installatie.
Hoogendijk stelt dat de deskundigen door [gedaagde] zijn ingeschakeld in een fase waarin zij nog de gelegenheid diende te krijgen om haar werkzaamheden in de zin van opleverpunten af te ronden. Die gelegenheid heeft zij niet gehad. Uit de e-mail van 28 november 2019 van Hoogendijk aan [gedaagde] blijkt dat het werk wat Hoogendijk betreft opleveringsgereed was. Omdat [gedaagde] echter niet alle facturen had betaald was Hoogendijk gerechtigd haar werkzaamheden op te schorten. Daar komt bij dat [gedaagde] er zelf voor heeft gekozen om onnodig veel experts in te schakelen en hij dient dan ook zelf de kosten van deze experts te dragen. [gedaagde] had naar mening van Hoogendijk kunnen volstaan met het rapport van Top Expertise die door zijn verzekeraar was benaderd.
4.30.
De rechtbank wijst deze vordering toe tot een (in deze zaak) redelijk te achten bedrag van € 4.500,-. De rechtbank baseert zich daarbij op het volgende.
4.31.
De rechtbank stelt voorop dat uit eerdere overwegingen in dit vonnis blijkt dat Hoogendijk haar werkzaamheden met betrekking tot de staalconstructie en het zinkwerk niet goed heeft uitgevoerd. Hoewel [gedaagde] Hoogendijk op de gebreken heeft gewezen, heeft Hoogendijk deze steeds ontkend en geen aansprakelijkheid erkend. In een dergelijke situatie stond het [gedaagde] vrij om (een) deskundige(n) te benaderen om zijn standpunt nader te onderbouwen. In dit verband is van belang dat de ingebrekestelling dateert van 4 februari 2020, terwijl de rapporten van de deskundigen van [gedaagde] allemaal dateren van na 4 februari 2020. De stelling van Hoogendijk dat zij gerechtigd was haar werkzaamheden op te schorten treft geen doel. De rechtbank verwijst in dat verband naar de overwegingen onder 4.11.
4.32.
In de akte uitlating en eiswijziging in reconventie stelt [gedaagde] dat meer schade is geleden dan in de conclusie van antwoord is gevorderd. Om die reden vordert [gedaagde] ook de kosten van Struik, Laskracht en DeMoel Bouw. De kosten van Struik zijn door [gedaagde] echter al gevorderd in reconventie en begrepen in de kosten van deskundigen van in totaal € 6.822,74. Daarin is immers rekening gehouden met het rapport Bouw Advies Centrum van de heer Struik d.d. 18 maart 2021 ad € 3.234,33. [gedaagde] heeft niet gesteld dat Struik nog een volgend rapport heeft opgesteld. Met deze kosten dient dan ook geen rekening te worden gehouden.
4.33.
Uit de rapporten blijkt dat verschillende deskundigen zich over dezelfde gestelde gebreken hebben gebogen, zoals bijvoorbeeld de staalconstructie, zie daarvoor ook overweging 4.7. [gedaagde] heeft niet onderbouwd waarom hij niet kon volstaan met het benaderen van één deskundige voor de verschillende gestelde gebreken. De rechtbank is van oordeel dat om deze reden niet alle kosten van de deskundigen door Hoogendijk aan [gedaagde] vergoed hoeven te worden. De rechtbank gaat anderzijds voorbij aan de stelling van Hoogendijk dat [gedaagde] had kunnen volstaan met alleen het rapport van Top Expertise. Uit het rapport van Top Expertise blijkt namelijk dat daarin wordt aangesloten bij het rapport van Mistras Groep B.V. De stelling van Hoogendijk is dus niet juist.
Vordering V en (deels) XII: Te late oplevering
4.34.
In verband met een naar de mening van [gedaagde] te late oplevering van het werk vordert [gedaagde] een bedrag van € 20.320,-. [gedaagde] stelt dat partijen een opleveringsdatum van 1 november 2019 zijn overeengekomen, zoals blijkt uit de planning van 11 juli 2019. Het gevorderde schadebedrag is gebaseerd op het bedrag van € 40,- per werkdag genoemd in artikel 10.3 van de AV van Hoogendijk.
Hoogendijk betwist dat partijen een opleveringsdatum of een vaste periode van werkbare dagen waarbinnen het werk afgerond diende te worden zijn overeengekomen zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 AV.
4.35.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van Hoogendijk slaagt. Uit het dossier blijkt dat er door Hoogendijk steeds een werkplanning is afgegeven, zie producties SA7 tot en met SA9 bij de cva in conventie. Een dergelijke werkplanning dient, zoals het woord planning al aangeeft, eerder te worden beschouwd als een (goed) voornemen dan als een harde opleveringsdatum. Uit de opdrachtbevestiging/offerte blijkt niet dat er een vaste opleveringsdatum tussen partijen is overeengekomen. Daarbij komt dat [gedaagde] een aantal opdrachten heeft gegeven tot meerwerk, zoals bijvoorbeeld tot het plaatsen van de kozijnen. Uit de aard der zaak brachten deze opdrachten extra werkzaamheden voor Hoogendijk met zich waardoor de oorspronkelijk planning niet meer gehaald kon worden. Deze door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding wijst de rechtbank dan ook af.
Vordering XII: inkomstenderving en gederfd woongenot
4.36.
[gedaagde] vordert schadevergoeding van Hoogendijk in verband met inkomstenderving door niet thuis te kunnen werken en gederfd woongenot. Deze vordering wordt door Hoogendijk betwist. De rechtbank zal de vordering afwijzen aangezien [gedaagde] deze vordering op geen enkele wijze heeft gemotiveerd of onderbouwd.
In conventie en in reconventie
Vordering I in conventie en vordering VI in reconventie: oorspronkelijke opdracht en meer- en minderwerk
Oorspronkelijke opdracht
4.37.
Het door Hoogendijk onder vordering I in conventie gevorderde bedrag ziet enerzijds op de niet betaalde facturen van de oorspronkelijke overeenkomst en anderzijds op de facturen voor het meerwerk. Deze laatste facturen betreffen een bedrag van € 35.279,45. Voor de facturen van de oorspronkelijke overeenkomst gaat het dus om een bedrag van (€ 61.097,27 -/- € 35.279,45 =) € 25.817,82. Het betreft de vierde en vijfde termijn van de oorspronkelijke aanneemsom.
4.38.
Als grondslag voor betaling van de facturen van de oorspronkelijke opdrachtbevestiging stelt Hoogendijk dat het werk in december 2019 als opgeleverd beschouwd kon worden. Hoogendijk stelt bovendien dat de door [gedaagde] gestelde gebreken van ondergeschikte betekenis waren zodat die aan oplevering niet in de weg stonden. Onder 4.13 heeft de rechtbank al overwogen dat van oplevering geen sprake is geweest. Van ondergeschikte gebreken is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake omdat in ieder geval de gebreken aan de staalconstructie dermate ernstig zijn dat zij aan ingebruikneming van het werk in de weg stonden. [gedaagde] heeft bij brief van 13 augustus 2021 de overeenkomst met Hoogendijk (gedeeltelijk) ontbonden en (vervangende) schadevergoeding gevorderd. De consequentie van deze ontbindingsvordering zou zijn dat de stalen draagconstructie en het zink- en laswerk c.a. verwijderd zouden moeten worden, maar deze -vergaande- consequentie heeft [gedaagde] kennelijk niet willen trekken. Vordering I in conventie dient voor zover deze ziet op de oorspronkelijke opdracht dan ook te worden toegewezen. De door [gedaagde] in reconventie ingestelde schadevergoedingsvorderingen worden elders in dit vonnis besproken.
4.39.
Vordering VI in reconventie betreft een bedrag van € 24.483,29 terzake van onjuiste meer- en minderwerkposten. Uit productie SA23 blijkt dat dit bedrag voor een bedrag van (€ 3.804,- + € 1.803,- + € 166,- + € 10.216,51 + € 782,05 + € 5.680,69 + € 566,- =) € 23.018,25 aan posten bestaat die ten opzichte van de oorspronkelijke vordering teveel in rekening zijn gebracht. Naar aanleiding van de gemotiveerde betwisting door Hoogendijk heeft [gedaagde] zijn stellingen op dit punt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de onderbouwing van [gedaagde] onder de nummers 2.83 tot en met 2.88 van de cva in conventie afwijkt van wat in productie SA23 is opgenomen. Onder deze omstandigheden dient dit deel van de vordering VI in reconventie te worden afgewezen.
Meer- en minderwerk
4.40.
Hoogendijk vordert onder I in conventie een bedrag van € 35.279,45 aan meerwerk. In productie 5 bij dagvaarding heeft Hoogendijk de meerwerkopdrachten overgelegd genummerd MM01 tot en met MM09. Uit de toelichting die Hoogendijk heeft gegeven, blijkt dat de meerwerkopdrachten MM01, MM02 en MM04 (en de helft van MM09) door [gedaagde] zijn betaald. Partijen verschillen over de overige meerwerkposten dus van mening. De rechtbank is van oordeel dat de vordering I in conventie voor zover deze ziet op het meerwerk moet worden toegewezen en vordering VI in reconventie die ziet op minderwerk moet worden afgewezen. De rechtbank baseert zich daarbij op het volgende.
4.41.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat de vordering van Hoogendijk met een bedrag van € 400,- moet worden verminderd in verband met minderwerk voor onderdeel MM06 omdat in plaats van glasroosters staalroosters zijn aangebracht.
4.42.
Hoogendijk stelt dat uit de overgelegde e-mails van [gedaagde] in productie 5 blijkt dat [gedaagde] de meerwerkopdrachten allemaal heeft goedgekeurd. Deze stelling is door [gedaagde] niet betwist. Onder de punten 2.89 tot en met 2.96 van de cva in conventie gaat [gedaagde] in op de door Hoogendijk gefactureerde meerwerkposten. [gedaagde] levert hier kritiek op MM01, MM02, MM06 en MM10. Uit de factuur van 9 juli 2019 blijkt dat [gedaagde] de kosten voor de meerwerkopdrachten MM01 en MM02 reeds heeft betaald. Het verweer van [gedaagde] tegen deze facturen treft dan ook geen doel. Uit rechtsoverweging 4.28 blijkt dat de factuur met MM06 wordt verminderd zodat dit verweer hier verder niet door de rechtbank besproken zal worden. Dan blijft over het verweer van [gedaagde] tegen MM10. Hoogendijk betwist echter dat deze meerwerkopdracht daadwerkelijk is verstrekt of dat daarvoor kosten in rekening zijn gebracht. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat Hoogendijk kosten voor MM10 bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd
4.43.
In productie SA23 gaat [gedaagde] ook in op de gevorderde meerwerkkosten. In deze productie stelt [gedaagde] dat MM07 met een bedrag van € 239,58 dient te worden verminderd. Deze factuur zag ondermeer op “herstel dakpannen/vorsten bestaand dak en plaatsen stempel in woonkamer 19-11-2019”. [gedaagde] stelt dat Hoogendijk de stempel in de woonkamer als service heeft geplaatst. Deze stelling is door Hoogendijk niet betwist. Het verweer van [gedaagde] tegen deze vordering slaagt dus. De rechtbank zal dan ook vordering I in conventie, voor zover deze ziet op de meerwerkopdrachten ad € 35.279,45, verminderen met een bedrag van (€ 400,- + € 239,58 =) € 639,58. De rechtbank wijst de vordering in conventie onder I met betrekking tot het meerwerk dan ook toe tot een bedrag van (€ 35.279,45 -/- € 639,58 =) € 34.639,87. Zoals hiervoor als is overwogen dient vordering VI in reconventie te worden afgewezen.
Gevorderde rente 2%
4.44.
Hoogendijk vordert dat het door haar gevorderde bedrag onder I in conventie wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de betreffende facturen en tevens met 2 procentpunten na verloop van veertien dagen na de betreffende vervaldata.
4.45.
Als ingangsdatum van de door [gedaagde] te betalen rente gaat de rechtbank uit van veertien dagen gelegen na 13 augustus 2021, te weten 28 augustus 2021. Op 13 augustus 2021 heeft [gedaagde] immers de overeenkomst met Hoogendijk ontbonden en werd hij de resterende facturen verschuldigd. De verhoging van de wettelijke rente met 2% is gebaseerd op artikel 11 lid 1 van de AV en gaat in op 11 september 2021. Tegen deze vordering is geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank deze zal toewijzen.
In conventie
Vordering in conventie II: kosten deskundige
4.46.
Hoogendijk vordert in conventie onder II vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige van € 840,- exclusief BTW. Dit betreft deskundige [sss] . Tegen deze vordering heeft [gedaagde] geen gemotiveerd verweer gevoerd. Daar komt bij dat ook in deze procedure gebruik is gemaakt van het rapport van de heer [sss] . De rechtbank zal deze vordering van Hoogendijk dan ook toewijzen.
Vordering in conventie III: proceskosten en nakosten
4.47.
Gelet op de uitkomst van de procedure in conventie zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Hoogendijk op:
- dagvaarding € 87,61
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
2.785,00(2,5 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.948,61
4.48.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Reconventie
Vordering in reconventie IX: buitengerechtelijke incassokosten
4.49.
[gedaagde] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.845,25. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief.
Vordering in reconventie X en (deels) XII: proces- en nakosten
4.50.
Gelet op de uitkomst van de procedure zal Hoogendijk in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op basis van het toegewezen bedrag op:
- salaris advocaat €
2.228,00(2 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 2.228,00
[gedaagde] heeft niet onderbouwd om welke reden Hoogendijk de integrale advocaatkosten van [gedaagde] dient te betalen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.51.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hoogendijk te betalen een bedrag van € 60.457,69 (zestigduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en negenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 28 augustus 2021 en vervolgens vermeerderd met twee procentpunten met ingang van 11 september 2021tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hoogendijk te betalen een bedrag van € 840,- exclusief btw wegens kosten deskundige,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Hoogendijk tot op heden begroot op € 4.948,61,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat Hoogendijk schadeplichtig is jegens [gedaagde] wegens het niet nakomen van de overeenkomst van aanneming van werk wat betreft de staalconstructie en het zinkwerk,
5.8.
ontbindt de koopovereenkomst voor de levering en plaatsing van de kozijnen/puien en gebiedt Hoogendijk het betaalde deel ad € 12.980,00 terug te storten op de bankrekening van [gedaagde] ,
5.9.
veroordeelt Hoogendijk om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 35.695,23 wegens kosten Kosbat,
5.10.
veroordeelt Hoogendijk om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 4.500,00 wegens kosten deskundigen,
5.11.
veroordeelt Hoogendijk om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 10.400,00 in verband met kosten van herstelwerkzaamheden,
5.12.
veroordeelt Hoogendijk tot vergoeding van de door [gedaagde] geleden en nog te lijden schade, zoals vermeld onder 4.17 van dit vonnis, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.13.
veroordeelt Hoogendijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.228,00,
5.14.
veroordeelt Hoogendijk in de buitengerechtelijke incassokosten aan de zijde van [gedaagde] ten bedrage van € 1.410,78,
5.15.
veroordeelt Hoogendijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hoogendijk niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.16.
verklaart dit vonnis in reconventie, met uitzondering van de beslissingen onder 5.7 en 5.12, tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.17.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MKG