ECLI:NL:RBNHO:2022:2017

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
9504317
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over leningen van erflater aan erfgenamen

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee erfgenamen, [eiseres] en [gedaagde], naar aanleiding van de nalatenschap van hun overleden vader, [erflater]. De erflater overleed op 20 augustus 2018 zonder testament, en beide partijen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. [Eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.188,50 en dat er voor recht wordt verklaard dat er leningen van de erflater aan [gedaagde] tot de nalatenschap behoren. De leningen bedragen in totaal € 15.000,-, waarvan € 5.000,- in privé en € 10.000,- zakelijk via de eenmanszaak van [gedaagde].

Tijdens de zitting op 11 januari 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [Eiseres] stelt dat [gedaagde] de leningen niet heeft opgenomen in de verdeling van de nalatenschap, terwijl hij wel heeft toegezegd dat [eiseres] een bedrag van € 3.188,50 uit de nalatenschap zou ontvangen. [Gedaagde] betwist de vordering en stelt dat de uitstaande leningen deels zijn terugbetaald en dat er een kwijtschelding heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad leningen zijn verstrekt door de erflater aan [gedaagde], maar dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over terugbetalingen en kwijtscheldingen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] voor het bedrag van € 3.188,50 toewijsbaar is, en dat de verklaring voor recht met betrekking tot de leningen zal worden afgegeven. De vordering van [eiseres] met betrekking tot de afrekening van de Nuon werd afgewezen, evenals de vordering tot benoeming van een onzijdig persoon voor de afwikkeling van de nalatenschap. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen, gezien de familierelatie en het feit dat beide partijen op punten in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9504317 \ CV EXPL 21-5272 (rvk)
Uitspraakdatum: 16 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres], als (mede)erfgenaam en als deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap van de nalatenschap van de op 20 augustus 2018 te [plaats] overleden [erflater]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M.J. Meijer, advocaat te Haarlem
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
in persoon procederend.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 1 juli 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord en dit antwoord schriftelijk aangevuld.
1.2.
De kantonrechter van de sectie kanton van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de zaak bij vonnis van 13 oktober 2021 verwezen naar de sectie kanton van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar.
1.3.
Op 11 januari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. [eiseres] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Op 20 augustus 2018 is te [plaats] overleden de heer [erflater] (erflater). Erflater was op het moment van zijn overlijden niet gehuwd.
2.2.
Erflater heeft geen testament opgemaakt.
2.3.
[eiseres] en [gedaagde] zijn de kinderen en enige erfgenamen van erflater.
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter:
I. [gedaagde] veroordeelt om uit de nalatenschap van erflater te betalen een bedrag van € 3.188,50;
II. voor recht verklaart dat mede tot de nalatenschap van erflater behoort per 20 augustus 2018 een geldvordering ten titel van lening op [gedaagde] in privé groot € 5.000,- en op [gedaagde] zakelijk via zijn eenmanszaak [bedrijfsnaam] groot € 10.000,-;
III. voor recht verklaart dat mede tot de nalatenschap van erflater behoort het positief saldo voortkomende uit de eindafrekening 2018 van Nuon groot € 500,-;
IV. op grond van art 3:181 BW een onzijdig persoon benoemt die namens partijen de verdeling/afwikkeling van de nalatenschap van erflater afwikkelt;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, met nakosten en de kosten van betekening.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiseres] en [gedaagde] als enig erfgenamen ieder recht hebben op een gelijk deel van de nalatenschap. [gedaagde] heeft de afwikkeling van de nalatenschap ter hand genomen, maar hij heeft de leningen die erflater per sterfdatum had uitstaan op [gedaagde] (€ 5000,- en € 10.000,-) niet opgenomen in de verdeling. Ook de eindafrekening van de Nuon die een teruggave van € 1.000,- betreft, ontbreekt in de verdeling. [gedaagde] is dus bij de verdeling van de nalatenschap overbedeeld. [gedaagde] heeft toegezegd dat [eiseres] een bedrag van € 3.188,50, uit de nalatenschap zou ontvangen, maar hij heeft dit bedrag nog niet aan [eiseres] uitgekeerd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering gedeeltelijk. Hij voert aan – samengevat – dat de uitstaande leningen deels zijn terugbetaald en voor de rest een paar maanden voor het overlijden van erflater door erflater zijn kwijtgescholden. In totaal heeft [eiseres] nog recht op een bedrag van € 3.823,50. Dit bedrag is opgebouwd uit de helft van de volgende bedragen: een teruggave van de Nuon van € 126,57; meerdere keren na het overlijden van erflater gepinde bedragen van € 500,-; een op 16 september 2018 per ongeluk opgenomen bedrag van € 269,95 en een lening op 21 oktober 2018 van € 1.000,-.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter merkt op dat in het petitum van de dagvaarding onder punt 2 (ook) gevraagd wordt [gedaagde] te veroordelen ‘tot betaling van de helft van de bedragen die als geldvordering ten titel van lening van erflater aan [gedaagde] tot de nalatenschap behoren’. Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] echter aangegeven dat hij ten aanzien van de leningen nog geen bedragen vordert, maar alleen een verklaring voor recht
datdeze tot de nalatenschap behoren. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] dan ook zo opvatten. De vordering, zoals hiervoor onder II weergegeven, is hierop aangepast.
5.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn de enig erfgenamen van erflater. Erflater heeft geen testament opgemaakt. [eiseres] en [gedaagde] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en zij erven voor gelijke delen.
5.3.
Het voornaamste punt van geschil in deze zaak is de vraag of er nog sprake is van uitstaande leningen van erflater aan [gedaagde] die tot de nalatenschap moeten worden gerekend, en zo ja, hoe groot.
5.4.
Uit de overgelegde productie 3 blijkt dat erflater aan [gedaagde] bedragen heeft uitgeleend. Ook op de zitting heeft [gedaagde] desgevraagd geantwoord dat er sprake was van leningen van erflater aan hem, maar hij heeft daarvan gezegd dat deze bijna allemaal zijn kwijtgescholden of terugbetaald. Uitgangspunt is dus dat er sprake was van leningen. De vraag is hoe hoog deze leningen waren, wat er eventueel is afgelost en of er sprake is van kwijtschelding. [eiseres] heeft bij gebrek aan informatie van [gedaagde] op grond van de haar beschikbare gegevens een schatting gemaakt van de uitgeleende bedragen. Deze schattingen komen de kantonrechter niet bovenmatig voor. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat uit de overgelegde rekeningafschriften blijkt dat in een periode van een half jaar alleen al een bedrag van ongeveer € 4.000,- ten titel van lening naar [gedaagde] is gegaan. Hiertegenover heeft [gedaagde] op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt hoe hoog de leningen waren, welke bedragen zijn terugbetaald en welke bedragen zijn kwijtgescholden. [gedaagde] heeft gesteld dat de leningen ongeveer in juni 2018 zijn kwijtgescholden. Hij heeft niet toegelicht op welke wijze deze kwijtschelding heeft plaatsgevonden. De kantonrechter constateert dat na juni 2018 nog bedragen zijn overgemaakt van de rekening die gevoed werd door erflater aan [gedaagde] met de omschrijving lening. Hoe dat zich verhoudt tot de kwijtschelding van daarvoor en hoe hoog een eventuele nieuwe lening was, heeft [gedaagde] niet toegelicht. Ook na het overlijden van erflater zijn grote bedragen overgeboekt naar de rekening van [gedaagde] . Op 8 september 2018 was dit een bedrag van € 4.250,-. Ook is er na het overlijden een bedrag van € 1.000,- en een bedrag van € 250, - overgemaakt aan [gedaagde] met de omschrijving lening en zijn er diverse pinopnames gedaan van € 500,- per keer. Voor geen van deze transacties heeft [gedaagde] enige duidelijkheid verschaft. Dit had wel op zijn weg gelegen. De in de conclusie van antwoord genoemde bedragen zijn in dat opzicht onvoldoende, alleen al omdat [gedaagde] melding maakt van ‘meerdere opnames van € 500,-’ zonder dat verder te specificeren. Voorts heeft [gedaagde] wisselende stellingen betrokken over de vraag of de leningen aan zijn eenmanszaak nu wel of niet in de boekhouding van die eenmanszaak zijn opgenomen - en dus zijn terug te vinden. Dit betekent dat aan het verweer van [gedaagde] als ongemotiveerd wordt voorbijgegaan en de kantonrechter de schattingen van [eiseres] voor juist houdt. De verklaring voor recht met betrekking tot de leningen zal worden afgegeven.
5.5.
De gevorderde € 3.188,50 zal als onweersproken worden toegewezen. Voor toewijzing van het door [gedaagde] erkende bedrag van € 3.823,50 is geen plaats omdat dat zou leiden tot toewijzing van een hoger bedrag van gevorderd.
5.6.
[eiseres] vraagt ook een verklaring voor recht dat een bedrag van € 500,- met betrekking tot de afrekening van de Nuon tot de nalatenschap behoort. Gelet op de gemotiveerde betwisting zal de gevraagde verklaring voor recht van [eiseres] ten aanzien van dit punt echter niet worden toegewezen.
5.7.
De gevraagde benoeming van een onzijdig persoon is verder niet onderbouwd en zal worden afgewezen.
5.8.
Gelet op de familierelatie tussen partijen en omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vijf dagen na datum van dit vonnis aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 3.188,50;
6.2.
verklaart voor recht dat mede tot de nalatenschap van erflater behoort per 20 augustus 2018 een geldvordering ten titel van lening op [gedaagde] in privé groot € 5.000,- en op [gedaagde] zakelijk via zijn eenmanszaak [bedrijfsnaam] groot € 10.000,-;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter