ECLI:NL:RBNHO:2022:2015

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
9615780
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming en achterstallige huur tussen huurder en verhuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.W.E. Vermeer, en een gedaagde die niet is verschenen. De eiser heeft de gedaagde op 11 januari 2022 gedagvaard en de mondelinge behandeling vond plaats op 26 januari 2022. De gedaagde is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eiser vorderde ontruiming van de gehuurde woonruimte en betaling van achterstallige huur.

De eiser heeft gesteld dat er een huurovereenkomst bestaat tussen hem en de gedaagde, waarbij de gedaagde een maandelijkse huur van € 600,- verschuldigd is. De gedaagde heeft sinds augustus 2021 de huur niet meer betaald, ondanks herhaalde aanmaningen. De eiser heeft aangegeven dat de huurachterstand en de overlast die de gedaagde veroorzaakt, grond vormen voor de ontbinding van de huurovereenkomst.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen, met uitzondering van de gevorderde machtiging tot gedwongen ontruiming. De rechter heeft bepaald dat de gedaagde binnen 48 uur na betekening van het vonnis het gehuurde moet verlaten en dat hij € 3.000,- aan achterstallige huur moet betalen, vermeerderd met een bedrag van € 21,67 per dag dat hij het gehuurde na 1 januari 2022 in gebruik houdt. De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde, die ook veroordeeld is tot betaling van nasalaris.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9615780 \ VV EXPL 22-3 (rvk)
Uitspraakdatum: 9 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H.W.E. Vermeer, advocaat te Zaandam
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 11 januari 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tegen [gedaagde] is verstek verleend.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiser] ter toelichting van zijn standpunt naar voren heeft gebracht. Op de zitting heeft [eiser] zijn eis verminderd.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] vordert, dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt om de gehuurde woonruimte binnen 48 uur na betekening van het vonnis te ontruimen. Ook vordert [eiser] , na vermindering van eis, dat [gedaagde] veroordeelt wordt om aan [eiser] een bedrag van € 3.000,- te betalen aan achterstallige huur. Tot slot vordert [eiser] betaling van een bedrag van € 21,67 per etmaal dat [gedaagde] het gehuurde na 1 januari 2022 in gebruik houdt.
2.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen [eiser] en [gedaagde] een huurovereenkomst bestaat met betrekking tot de woonruimte (kamer 4 op de eerste verdieping bovenaan de trap rechtsaf en dan de linker deur) die deel uitmaakt van de woning aan de [adres] te [plaats] en dat [gedaagde] op grond van die huurovereenkomst gehouden is een bedrag van € 600,- per maand aan huur te betalen. Sinds augustus 2022 betaalt [gedaagde] ondanks aanmaningen de huur niet meer. De huurbetalingen zijn een bron van inkomsten voor [eiser] . Ook veroorzaakt [gedaagde] overlast. De huurachterstand en de overlast rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst.
2.3.
[eiser] heeft een spoedeisend belang om, vooruitlopend op een bodemprocedure gericht op de ontbinding van de huurovereenkomst, via de weg van dit kort geding ontruiming van de woning en betaling van een bedrag van € 3.000,- aan achterstallige huur over de maanden augustus 2021 tot en met december 2021 te vorderen.
2.4.
De kantonrechter zal de vordering toewijzen, nu deze naar haar aard spoedeisend is en niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, met dien verstande dat de gevorderde machtiging tot gedwongen ontruiming niet zal worden toegewezen. Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, kan de deurwaarder met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder toestemming van de bewoner / gebruiker (het betreffende gedeelte van) het pand betreden en ontruimen.
2.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.
Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 124,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde met al het zijne en (voor zoveel aan de orde) al de zijnen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te verlaten;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.000,- te vermeerderen met een bedrag van € 21,67 per etmaal of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na 1 januari 2022 nog niet door [gedaagde] ontruimd zal zijn;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 107,22
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 498,00
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 124,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst de gevorderde voorziening voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter