ECLI:NL:RBNHO:2022:2004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
C/15/316013 / HA ZA 21-251
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over recht van overpad, erfgrens en privacy-inbreuk door camera's

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over een aantal geschilpunten die verband houden met het recht van overpad, de erfgrens en de aanwezigheid van camera's. De eiser, eigenaar van een perceel aan [adres 1], stelt dat de gedaagden, die aan de andere kant van de erfgrens wonen, inbreuk maken op zijn eigendomsrechten door onder andere een poort, ladder en buxushaag te plaatsen die de doorgang belemmeren. De gedaagden betwisten deze inbreuken en stellen dat de eiser zelf inbreuk maakt op hun privacy door camera's te plaatsen die gericht zijn op hun perceel.

De rechtbank heeft op 9 maart 2022 geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatige inbreuken op elkaars rechten. De vorderingen van de eiser om de gedaagden te veroordelen tot het verwijderen van de poort, ladder, buxushaag en ventilatieroosters zijn afgewezen, onder andere omdat deze vorderingen verjaard zijn. Ook de vordering van de gedaagden om de camera's van de eiser te verwijderen werd afgewezen, omdat niet is aangetoond dat deze camera's inbreuk maken op hun privacy.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/316013 / HA ZA 21-251
Vonnis van 9 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Overweel te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.J. van de Leur te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak is een burengeschil. [gedaagde 1] c.s. hebben een recht van overpad langs de zijkant en de achterkant van de woning van [eiser] (de doorgang). Volgens [eiser] hebben [gedaagde 1] c.s. een niet toegestane inbreuk gemaakt op zijn (eigendoms)rechten. Het gaat om een in de doorgang achter de woning van [eiser] geplaatste poort en ladder, een geplante buxushaag aan de voorkant van hun woningen, ventilatieroosters in de zijkant van de uitbouw van [gedaagde 1] c.s. en om een overhangende overkapping in de achtertuin van [gedaagde 1] c.s.. Volgens [eiser] moeten [gedaagde 1] c.s. de genoemde zaken verwijderen. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat zij inbreuk hebben gemaakt op de rechten van [eiser]. Zij vinden juist dat [eiser] een niet toegestane inbreuk maakt op hun rechten met zijn camera’s die volgens hen op hun perceel staan gericht. [eiser] moet die camera’s verwijderen, vinden zij. De rechtbank wijst de vorderingen van beide partijen af. Er is namelijk (gedeeltelijk vanwege verjaring) geen sprake van niet toegestane inbreuken op elkaars rechten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 december 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [eiser] met bijlage 1, alsmede bijlagen 15 tot en met 17 bij dagvaarding
  • de aanvullende productie 15 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.
  • de mondelinge behandeling van 3 februari 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden. Mr. Van de Leur heeft gebruik gemaakt pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn elkaars directe buren. [eiser] is eigenaar van het perceel grond met woning en verdere aanhorigheden aan de [adres 1] te [plaats]. Hij woont daar sinds 2016. [gedaagde 1] c.s. zijn eigenaar van het perceel grond met woning en verdere aanhorigheden aan de [adres 2] te [plaats]. Zij wonen daar langer dan twintig jaar.
3.2.
[gedaagde 1] c.s. hebben een recht van overpad om over het pad langs de woning en aan de achterzijde van de tuin van [eiser] naar en van hun achtertuin te komen en te gaan.
In de eigendomsakten van de woningen van partijen is deze erfdienstbaarheid vastgelegd.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde 1] c.s. om:
1. Binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de thans op de erfgrens van de beider voortuinen geplaatste erfafscheiding te verwijderen cq. te verplaatsen en verwijderd cq. verplaatst te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde 1] c.s. nalaten hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,-.
2. Binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de poort(deur), de ladder, de ophangbeugels van de ladder en verder al hetgeen [gedaagde 1] c.s. aan/in/op de doorgang en/of de schuur heeft bevestigd te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde 1] c.s. nalaten hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
3. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de ventilatieroosters die uitkomen op het perceel van [eiser], te verwijderen cq. te verplaatsen en verwijderd cq. verplaatst te houden van op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde 1] nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
4. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de overkapping, voor zover het overbouwende deel ervan, te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde 1] c.s. nalaten hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
5. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de onderzoekskosten van het Kadaster van € 485,- aan [eiser] te betalen;
6. binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te betalen over het onder 5. gevorderde bedrag van € 485,-, te berekenen vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
7. de kosten van deze procedure te betalen.
4.2.
[eiser] legt - samengevat - aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig inbreuk maken op het eigendomsrecht van [eiser].
4.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde 1] c.s. vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-veroordeling van [eiser] om binnen 24 uur na dagtekening of betekening van het vonnis de twee camera’s te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede [eiser] te verbieden een camera te plaatsen zodanig dat daarmee opnames kunnen worden gemaakt van (een deel van) het perceel of ramen of opstallen van [gedaagde 1] c.s., alsmede van hen of gezinsleden op de openbare weg;
-te bepalen dat [eiser] bij niet nakoming van één van deze verplichtingen of verboden ten gunste van [gedaagde 1] c.s. een dwangsom verschuldigd zal worden van € 1000,- per dag voor ieder incident of deel een dag dat [eiser] daarmee in strijd zal handelen met een maximum van € 100.000,-.
-veroordeling van [eiser] in de (buitengerechtelijke) kosten, waaronder de nakosten.
4.6.
[gedaagde 1] c.s. leggen - samengevat - aan hun vorderingen ten grondslag dat [eiser] een onrechtmatige inbreuk maakt op hun persoonlijke levenssfeer.
4.7.
[eiser] voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
Partijen zijn verdeeld over een aantal zaken die verband houden met het recht van overpad dat [gedaagde 1] c.s. hebben aan de achterkant van de achtertuin van [eiser] (de doorgang) en de erfgrens tussen hun percelen. Het gaat om de door [gedaagde 1] c.s. geplaatste buxushaag aan de voorkant van hun woningen, een aan de muur van [eiser] bevestigde poortdeur en ladder met beugels in de doorgang, om ventilatieroosters in de zijkant van de uitbouw van [gedaagde 1] c.s. en ten slotte om een overkapping in de achtertuin van [gedaagde 1] c.s.
Volgens [eiser] maken [gedaagde 1] c.s. met het voorgaande onrechtmatige inbreuken op zijn (eigendoms)recht en moeten [gedaagde 1] c.s. een en ander daarom verwijderen dan wel verplaatsen. De rechtbank zal deze punten hierna afzonderlijk bespreken.
Verwijdering erfafscheiding
5.2.
[eiser] voert aan dat [gedaagde 1] c.s. zonder voorafgaand overleg met [eiser] de mandelige erfafscheiding aan voorzijde van hun woningen heeft vervangen door een nieuwe buxushaag en vordert dat [gedaagde 1] c.s. deze verwijderen c.q. verplaatsen.
5.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren aan dat wat zij verwijderd hebben een (door de rechtsvoorganger van [gedaagde 1] c.s. geplant) door de buxusmot aangetast buxushaagje van circa 20 cm hoog betreft, waarvan het hart zich in de tuin van [gedaagde 1] c.s. bevond. Dit haagje hebben zij op precies dezelfde plek vervangen door een nieuw buxushaagje. [gedaagde 1] c.s. betwisten daarmee dat deze afscheiding mandelig is. Daarnaast stellen [gedaagde 1] c.s. dat [eiser] geen belang heeft bij de vordering, voor zover deze al niet is verjaard, en maakt [eiser] in hun ogen misbruik van bevoegdheid. De vordering moet volgens [gedaagde 1] c.s., kortom, worden afgewezen.
5.4.
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat [eiser], in het licht van de met foto’s gedocumenteerde betwisting, onvoldoende heeft onderbouwd dat het buxushaagje een mandelige erfafscheiding betreft. [eiser] heeft ook geen grensreconstructie door het Kadaster laten uitvoeren, zoals hij aan de achterkant van zijn perceel wel heeft laten doen. Dat met de plaatsing van het (vervangende) buxushaagje sprake is van inbreuk op rechten van [eiser] volgt de rechtbank daarom niet. De vordering tot verwijdering dan wel verplaatsing moet daarom worden afgewezen. Overigens is door [eiser] niet weersproken dat [gedaagde 1] c.s. om verdere discussie te voorkomen hebben aangeboden het buxushaagje een paar centimeter te willen verplaatsen richting hun eigen huis.
Poortdeur en ladder met ophangbeugels
5.5.
[eiser] vordert verwijdering van de poort(deur) en van de ladder en de ophangbeugels van de ladder uit de doorgang. Hij legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. op die plaats wel recht van overpad hebben, maar, door het plaatsen van de poortdeur en de ladder met ophangbeugels, het perceel van [eiser] in strijd daarmee - en dus met artikel 5:75 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) - als eigenaar gebruiken. Een en ander is een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] ex artikel 5:1 BW. Op grond van artikel 6:162 BW, in verbinding met 5:1 BW, moeten [gedaagde 1] c.s. de doorgang ter vrije beschikking aan [eiser] laten, behoudens het recht van overpad, stelt [eiser].
5.6.
[gedaagde 1] c.s. betwisten de stellingen van [eiser] en voeren aan dat [eiser] geen belang bij zijn vordering heeft omdat [eiser] geen gebruik maakt van de achterom en geen reden heeft om de achterom te gebruiken. Daarnaast is de vordering verjaard. De poortdeur bestaat al meer dan twintig jaar en is mede op verzoek van de rechtsvoorganger van [eiser] in verband met de veiligheid geplaatst. Ook de ladder, die ook door de hele buurt wordt gebruikt, is al meer dan twintig jaar middels ophangbeugels aan de achterzijde van de schuur van [eiser] bevestigd. Omdat [eiser] geen redelijk belang heeft bij deze vordering, maakt hij hiermee misbruik van bevoegdheid, aldus [gedaagde 1] c.s.
5.7.
Het verjaringsverweer slaagt. [gedaagde 1] c.s. hebben ter onderbouwing van dit verweer twee verklaringen (productie 4 en 5 bij dagvaarding) overgelegd van buurtgenoten (één daarvan betreft de aannemer die de poort heeft geplaatst), waarin staat vermeld dat de poortdeur al in het jaar 2000 is geplaatst, mede op verzoek van rechtsvoorganger van [eiser] (de toenmalige bewoonster van de [adres 1]), in verband met de veiligheid. Uit een van de verklaringen blijkt ook dat de ladder met de ophangbeugels rond het jaar 2000 op die plek is bevestigd. [eiser] heeft voormelde verklaringen en/of de stelling van [gedaagde 1] c.s. dat de poortdeur en de ladder met de ophangbeugels al sinds het jaar 2000 aldaar aanwezig zijn niet weersproken. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] binnen 20 jaar nadien de rechtsvordering tot verwijdering heeft ingesteld dan wel de verjaring ervan rechtsgeldig heeft gestuit. Dat betekent dat de vordering tot verwijdering verjaard is. Deze moet alleen al hierom worden afgewezen.
5.8.
Voor zover [eiser] betoogt dat hij toch verwijdering van de poortdeur en de ladder met de ophangbeugels kan vorderen, omdat deze door nattrekking zijn eigendom zijn geworden, heeft hij dit betoog onvoldoende onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat de poortdeur en de ladder met ophangbeugels naar verkeersopvatting onderdeel van de muur zijn gaan uitmaken en hiervan aldus een bestanddeel vormen (artikel 3:4 lid 1 BW). De zaken zijn namelijk niet in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd, omdat bij het ontbreken van de poortdeur en de ladder met ophangbeugels niet gezegd kan worden dat de muur als incompleet of onvoltooid moet worden beschouwd. Evenmin kan worden gezegd dat de poortdeur en de ladder met ophangbeugels niet van de muur kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van deze zaken (artikel 3:4 lid 2 BW). Deze zaken zijn ook niet duurzaam met de grond van [eiser] verenigd (artikel 5:20 lid 1 onder e BW). [eiser] kan derhalve niet als eigenaar van de poortdeur en de ladder met ophangbeugels worden aangemerkt.
Ventilatieroosters
5.9.
[eiser] vordert met een beroep op de artikelen 6:162 BW en 5:50 BW verwijdering van de ventilatieroosters aan de zijkant van een in 2006 gerealiseerde uitbouw van [gedaagde 1] c.s. Door deze roosters, die zich binnen twee meter afstand van zijn perceel bevinden, kan hij in de toekomst niet uitbouwen zonder dat deze roosters volledig worden geblokkeerd, aldus [eiser].
5.10.
[gedaagde 1] c.s. betwisten de vordering van [eiser]. Zij voeren aan dat de (middels een omgevingsvergunning goedgekeurde) uitbouw, waaronder de ventilatieroosters die bedoeld zijn om de kruipruimte te ventileren, reeds tien jaar bestond voordat [eiser] op de [adres 1] kwam wonen en is gerealiseerd met toestemming van de toenmalige buren, waaronder de rechtsvoorganger van [eiser]. Daarnaast betwisten [gedaagde 1] c.s. dat [eiser] op enige wijze wordt beperkt om een eigen uitbouw te realiseren. Ten slotte voeren [gedaagde 1] c.s. aan dat artikel 5:50 BW niet van toepassing is.
[eiser] heeft dit verweer verder niet weersproken.
5.11.
Met [gedaagde 1] c.s. is de rechtbank van oordeel dat artikel 5:50 BW, dat [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, toepassing mist. Dit artikel strekt immers tot het beschermen van de nabuur tegen de mogelijkheid dat er inbreuk op zijn privacy wordt gemaakt. Schending van de privacy van [eiser] is met de ventilatieroosters, die zich aan de onderzijde van de spouwmuur bevinden, niet aan de orde. Van een muuropening die uitzicht geeft op het perceel van [eiser] is namelijk geen sprake. Reeds hierom dient de vordering tot verwijdering van de ventilatieroosters te worden afgewezen. Daar komt bij dat, als artikel 5:50 BW wel van toepassing zou zijn, [eiser] aan dit artikel geen rechten kan ontlenen, nu [gedaagde 1] c.s. onweersproken en met een verklaring onderbouwd heeft gesteld dat hun (toenmalige) buren, waaronder de rechtsvoorganger van [eiser], toestemming hebben gegeven voor de bouw van de uitbouw met de ventilatieroosters. Overigens is ook niet gebleken is dat [eiser] door de ventilatieroosters op enige wijze zal worden beperkt in een eventueel door hem in de toekomst te realiseren uitbouw. De vordering tot verwijdering van de ventilatieroosters wordt derhalve afgewezen.
Overkapping
5.12.
[eiser] vordert ten slotte verwijdering van de overkapping in de tuin van [gedaagde 1] c.s., omdat een van de steunpilaren ervan deels op het perceel van [eiser] is geplaatst en de overkapping deels over zijn perceel hangt. Een en ander levert een inbreuk op het eigendomsrecht op van [eiser] ex artikel 5:1 BW. Op grond van art. 6:162 BW moeten [gedaagde 1] c.s. de overbouw ongedaan te maken. Daarnaast moeten [gedaagde 1] c.s. op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW de kosten van de door het Kadaster uitgevoerde grensreconstructie van € 485,- vergoeden, volgens [eiser].
5.13.
[gedaagde 1] c.s. betwisten de vordering van [eiser] en voeren aan dat de vordering is verjaard. Daarnaast gaat het - blijkens de grensreconstructie van het Kadaster - bij de achterste pilaar van de overkapping om een overschrijding van de erfgrens van 1 cm en bij een boeideel van 2 cm. Hier ondervindt [eiser] geen enkel nadeel van, zodat hij geen belang heeft bij de vordering. Door afbraak of verplaatsing van de overkapping zouden [gedaagde 1] c.s. onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan [eiser] bij handhaving van de oude positie. Afdwingen van verwijdering/verplaatsing van de overkapping is daarom misbruik van recht, volgens [gedaagde 1] c.s.
5.14.
Ook hier slaagt het verjaringsverweer. [gedaagde 1] c.s. hebben onweersproken gesteld en onderbouwd met voormelde verklaringen van buurtgenoten (waaronder de aannemer die de overkapping heeft gebouwd) dat de overkapping in het jaar 2000 met toestemming van de rechtsvoorganger van [eiser] en rekening houdende met de feitelijke erfgrens is geplaatst. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] binnen 20 jaar nadien de rechtsvordering tot verwijdering heeft ingesteld dan wel de verjaring ervan rechtsgeldig heeft gestuit. Dat betekent dat de vordering tot verwijdering van (het overhangende deel van) de overkapping is verjaard en hierom al moet worden afgewezen.
in reconventie
5.15.
[gedaagde 1] c.s. vorderen in reconventie verwijdering van de door [eiser] in zijn woning en schuur geplaatste camera’s en een verbod om een camera te plaatsen zodanig dat daarmee opnames kunnen worden gemaakt van (een deel van) het perceel of ramen of opstallen van [gedaagde 1] c.s., alsmede van hen of gezinsleden op de openbare weg. Zij leggen hier aan ten grondslag dat [eiser] in strijd met de AVG en dus onrechtmatig handelt en onrechtmatige inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ex artikel 10 lid van de Grondwet. De in het raam van de bovenste verdieping van de woning van [eiser] geplaatste camera geeft namelijk uitzicht op de tuin van [gedaagde 1] c.s. en de camera in de schuur van [eiser] geeft uitzicht op de achterzijde van het huis van [gedaagde 1] c.s. [eiser] heeft deze camera’s zonder overleg en zonder kennelijke reden geplaatst, volgens [gedaagde 1] c.s.
5.16.
[eiser] betwist niet dat hij twee camera’s heeft geplaatst. Wel betwist hij dat deze camera’s zicht hebben op het perceel en de woning van [gedaagde 1] c.s. en dat hij inbreuk maakt op de privacy van [gedaagde 1] c.s.
5.17.
De enkele aanwezigheid van camera’s op het perceel van [eiser] levert geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en/of onrechtmatig handelen op. De stelling van [gedaagde 1] c.s. dat de camera’s uitzicht geven op hun perceel is, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser], onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn betwisting namelijk screenshots van de camera’s (een vanuit de bovenste verdieping van de woning van [eiser] en een vanuit zijn de schuur) overgelegd, waaruit blijkt dat uitsluitend zijn perceel in beeld is. [eiser] heeft ter gelegenheid van de zitting overigens ook verklaard dat hij zich bewust is van het feit dat de camera’s alleen gericht mogen zijn op zijn eigen perceel en niet op dat van [gedaagde 1] c.s. De vordering tot verwijdering van de camera’s zal dus worden afgewezen, omdat geen sprake is van inbreuk op de privacy van [gedaagde 1] c.s.
Het gevorderde verbod om (in de toekomst) een camera te plaatsen waarmee opnames gemaakt kunnen worden van het perceel van [gedaagde 1] c.s. wordt ook afgewezen. Bij deze vordering hebben [gedaagde 1] c.s. geen belang, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat er aanleiding is voor een dergelijk algemeen - en voor een ieder geldend - verbod. [eiser] maakt immers geen inbreuk op de privacy met de huidige camera’s, is zich bewust van de voor camera’s geldende regels en bovendien is niet gebleken van een voornemen tot aanschaf van meer camera’s. De vordering dient daarom te worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
5.18.
Nu beide partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 299