ECLI:NL:RBNHO:2022:1961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
C/15/321154 / HA ZA 21-543
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot voeging in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 19 januari 2022 een vonnis gewezen in een incident. De eiseres in de hoofdzaak, SPEED COVID TEST B.V. (SCT), heeft een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die niet bij naam is genoemd in het document. SCT vordert in de hoofdzaak een bedrag van € 250.000 van de gedaagde, die ook bestuurder is van SCT en 50% van de aandelen bezit. De gedaagde heeft in het incident een verzoek ingediend om voeging van deze zaak met een andere aanhangige zaak bij de rechtbank, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen.

De rechtbank overweegt dat de feitelijke en juridische geschilpunten tussen de hoofdzaak en de incidentele vordering onvoldoende samenhang vertonen om een voeging te rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de zaken over het veiliggestelde bedrag en de managementvergoeding vorderingen van SCT zijn tegen de gedaagde en een derde partij, terwijl de zaak over de aandelenoverdracht een geschil betreft tussen aandeelhouders onderling, waarbij SCT zelf geen partij is. De rechtbank concludeert dat de vorderingen wezenlijk verschillen en dat er geen noodzaak is voor voeging.

De rechtbank heeft de gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563. De beslissing is openbaar uitgesproken en de zaak zal op 2 maart 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/321154 / HA ZA 21-543
Vonnis in incident van 19 januari 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPEED COVID TEST B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
advocaat: mr. D. Alblas te Barendrecht.
Partijen zullen hierna SCT en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van de zijde van SCT;
  • de preliminaire incidentele conclusie tot voeging ex artikel 222 Rv van de zijde van [gedaagde];
  • de conclusie van antwoord in het voegingsincident ex art. 222 Rv van de zijde van SCT.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
SCT vordert in de hoofdzaak - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 250.000, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Daaraan legt SCT in de hoofdzaak - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is samen met [betrokkene 1] bestuurder van SCT. [gedaagde] houdt 50% van de aandelen in SCT. [betrokkene 1] houdt - via zijn vennootschap [betrokkene 3] Holding B.V. (hierna: [betrokkene 3]) - 25% van de aandelen in SCT. De overige 25% van de aandelen in SCT is in handen van [betrokkene 2].
Volgens SCT heeft [gedaagde] en bedrag van € 250.000 overgemaakt van de bankrekening van SCT naar een bankrekening van [gedaagde], terwijl daarvoor geen rechtsgrond bestond. Deze procedure zal in het navolgende kortheidshalve worden aangeduid als ‘
de zaak over het veiliggestelde bedrag’.
2.3.
[gedaagde] vordert in incident dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/15/322723 21/633 van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] als eisers tegen [gedaagde] (hierna: ‘
de zaak over de aandelenoverdracht’), met veroordeling van SCT in de kosten van het incident.
2.4.
Aan haar vorderingen in het incident legt [gedaagde] ten grondslag dat op dit moment de volgende zaken aanhangig zijn tussen partijen (en aan hun gelieerde personen/vennootschappen) bij deze rechtbank:
  • de zaak over het veiliggestelde bedrag (de hoofdzaak, van SCT tegen [gedaagde]);
  • de zaak over de aandelen (van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] tegen [gedaagde]). In deze zaak vorderen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] dat [gedaagde] haar aandelen in SCT overdraagt overeenkomstig de tussen partijen bereikte overeenstemming, hetgeen [gedaagde] bestrijdt.
  • de zaak met zaaknummer C/15/320830 bij deze rechtbank, van SCT tegen Safesky Warehousing B.V. (hierna: Safe Sky) en [gedaagde]. In deze zaak vordert SCT terugbetaling van een bedrag van € 96.998,82, dat volgens [gedaagde] aan haar dochtervennootschap Safe Sky is betaald in verband met een aan [gedaagde] verschuldigde managementvergoeding en vergoeding voor telefoonkosten (hierna: ‘
Daarnaast is bij de rechtbank Rotterdam aanhangig:
- de zaak met zaaknummer C/10/628781 tussen SCT en [gedaagde]. In die zaak vordert SCT een verklaring voor recht dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de betaling van managementvergoeding en het veiliggestelde bedrag (hierna: ‘
de zaak over de persoonlijke aansprakelijkheid’).
[gedaagde] voert aan dat de zaken over het veiliggestelde bedrag en de aandelenoverdracht (en ook de zaken over de managementvergoeding en de persoonlijke aansprakelijkheid) zijn terug te voeren op het geschil dat is ontstaan tussen de twee bestuurders van SCT ([betrokkene 1] en [gedaagde], vertegenwoordigd door [gedaagde]).
In de zaak over de managementvergoeding heeft [gedaagde] in incident gevorderd dat die zaak wordt gevoegd met de onderhavige zaak over het veiliggestelde bedrag. In de zaak over de persoonlijke aansprakelijkheid heeft [gedaagde] in incident gevorderd dat die zaak wordt verwezen naar deze rechtbank.
2.5.
SCT voert verweer in het incident. Zij betoogt dat de zaak over de aandelenoverdracht een geheel andere feitelijke en juridische grondslag heeft dan de zaken over het veiliggestelde bedrag en de managementvergoeding en ook de eisende partijen anders zijn. Voeging van de zaken over de aandelenoverdracht en het veiliggestelde bedrag leidt feitelijk ook tot voeging met de zaak over de managementvergoeding (omdat [gedaagde] en Safe Sky in de procedure over de managementvergoeding vorderen dat de zaken over de managementvergoeding en het veiliggestelde bedrag worden gevoegd). Voeging zou daarnaast leiden tot vertraging in de relatief eenvoudige zaak over de managementvergoeding, waarmee de proceseconomie niet is gediend. Bovendien zou dat de liquiditeitspositie en daarmee de continuïteit van SCT in gevaar brengen, aldus nog steeds SCT
2.6.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.7.
In geval voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, kan daarvan de voeging worden gevorderd. Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
2.8.
Vooropgesteld wordt dat de zaak over de persoonlijke aansprakelijkheid aanhangig is bij de rechtbank Rotterdam (en over de vordering tot verwijzing naar deze rechtbank is nog niet beslist), zodat die procedure in dit incident buiten beschouwing zal blijven.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat de procespartijen in de zaak over het veiliggestelde bedrag en de zaak over de aandelenoverdracht niet dezelfde zijn. De rechtbank is van oordeel dat voorts de feitelijke en juridische geschilpunten onvoldoende samenhang vertonen om een voeging van de zaken wegens verknochtheid te rechtvaardigen, ook gelet op de vertraging die daardoor zou optreden in de zaken over het veiliggestelde bedrag en de managementvergoeding. De zaak over het veiliggestelde bedrag en de zaak over de managementvergoeding betreffen vorderingen van SCT (tegen [gedaagde] en Safe Sky) uit hoofde van onverschuldigde betaling, terwijl de zaak over de aandelenoverdracht een procedure betreft tussen (twee van) de aandeelhouders van SCT onderling, waarbij SCT zelf geen partij is. De zaken over het veiliggestelde bedrag en de managementvergoeding gaan over de vraag of onttrokken bedragen aan SCT moeten worden terugbetaald, terwijl de zaak over de aandelenoverdracht van geheel andere aard is. [gedaagde] heeft de dagvaarding in die laatstgenoemde zaak niet overgelegd, maar uit de door partijen gegeven samenvatting begrijpt de rechtbank dat in die zaak een beroep wordt gedaan op nakoming van een (betwiste) overeenkomst tot verkoop van de aandelen van [gedaagde] in SCT aan [betrokkene 3]/[betrokkene 1]. De ingestelde vorderingen verschillen derhalve wezenlijk. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de zaak over het veiliggestelde bedrag (en de zaak over de managementvergoeding) dusdanig samenhangt met de zaak over de aandelenoverdracht, dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Dat het wenselijk is dat de processtukken in alle zaken worden uitgewisseld, zoals [gedaagde] betoogt, maakt dit niet anders. Daartoe is immers geen voeging vereist.
2.10.
De rechtbank zal de incidentele vordering daarom afwijzen.
2.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, die aan de zijde van SCT worden begroot op € 563 (1 punt x tarief II).

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van SCT tot op heden begroot op € 563;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 maart 2022voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde];
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538