ECLI:NL:RBNHO:2022:1946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
C/15/323375 / KG ZA 21-661
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot meewerken aan verkoop van onroerend goed na echtscheiding met betrekking tot hoofdelijke aansprakelijkheid

In deze zaak vordert de man dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van afspraken omtrent de verkoop van onroerend goed na hun echtscheiding. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en zijn op 9 maart 2016 gescheiden. De vrouw woont met hun minderjarige dochter in de woning die onderwerp van geschil is. De man stelt dat de vrouw haar verplichtingen niet nakomt en dat hij zo snel mogelijk uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheken moet worden ontslagen. De vrouw voert aan dat zij in staat is om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar dat de man zijn medewerking weigert. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is voor de man om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen, en dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om dit te realiseren. De vordering van de man in conventie wordt afgewezen, terwijl de vordering van de vrouw in reconventie wordt toegewezen. De man wordt veroordeeld om binnen zeven dagen zijn medewerking te verlenen aan het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de levering van de panden aan de vrouw. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/323375 / KG ZA 21-661
Vonnis in kort geding van 1 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. L.W. Castelijns te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 januari 2022 met 5 producties,
  • de aanvullende producties 6 tot en met 12,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie,
  • de producties 1 tot en met 35 van de zijde van de vrouw,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022,
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Bij beschikking van
9 maart 2016 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 26 mei 2016 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
2.2.
Partijen hebben samengewoond in de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De vrouw woont in de woning met de minderjarige dochter van partijen.
2.3.
In de ontbonden gemeenschap bevinden zich naast de woning nog vier panden, te weten aan de [adres 2] , de [adres 3] , [adres 4] en de [adres 5] te [plaats 2] .
Bij beschikking van 22 maart 2017 heeft deze rechtbank ten aanzien van deze panden bepaald dat deze verkocht en geleverd moesten worden aan een derde en dat overwaarde bij helfte tussen partijen moest worden verdeeld.
2.4.
De vrouw is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan, waarna partijen met elkaar in overleg zijn gegaan. Naar aanleiding van gemaakte afspraken tussen partijen in juli 2017 heeft de vrouw het hoger beroep ingetrokken.
2.5.
Partijen zijn overeengekomen dat bij de levering van het eigendomsaandeel van de man in de panden aan de vrouw, de vrouw aan de man een bedrag van € 15.000,- zou betalen, mits de man zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de panden rustende hypotheken.
2.6.
Bij brief van 22 februari 2018 heeft de ING bank (hierna: de bank) partijen bericht het verzoek tot ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid en de gelijktijdige herfinanciering van de drie hypotheken niet te zullen honoreren.
2.7.
Partijen hebben vervolgens op 10 juli 2018 aanvullende afspraken gemaakt, met als doel dat de man uiterlijk binnen zes jaar wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarbij is afgesproken dat een convenant zou worden opgemaakt.
2.8.
Op verzoek van de vrouw is op 14 juni 2019 door een notaris een conceptakte van verdeling opgesteld. De man is met de inhoud daarvan niet akkoord gegaan, waarna de vrouw een kort geding procedure is gestart.
2.9.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 oktober 2019 overwoog de voorzieningenrechter dat voldoende aannemelijk was geworden dat partijen hadden afgesproken dat de man afstand zou doen van de panden tegen een betaling van
€ 23.500,- in termijnen door de vrouw te voldoen, en dat de man zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
De voorzieningenrechter overwoog verder dat het op de weg van de man had gelegen om de bank te informeren overeenkomstig de door partijen op 10 juli 2018 gemaakte afspraken.
Omdat de vordering van de vrouw meeromvattend was, is deze vervolgens afgewezen.
2.10.
Bij brief van 20 september 2021 heeft de bank partijen bericht dat zij niet bereid is om het verzoek tot het ontslaan van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor het krediet opnieuw te bekijken. De bank heeft zich bereid verklaard de Rentevastlening te handhaven tot uiterlijk 1 maart 2022. Na de ontvangst van deze brief heeft de vrouw de man verzocht om mee te werken aan de totstandkoming van een convenant bij de notaris.
2.11.
De man heeft de vrouw bij brief van 8 november 2021 geschreven dat er sprake is van een blijvende tekortkoming aan haar zijde in de nakoming van de overeenkomsten tussen partijen en dat deze ontbonden moeten worden.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert samengevat - de vrouw te veroordelen tot nakoming van punt 8.8 (de voorzieningenrechter begrijpt: 8.1) van de hiervoor onder 2.3 genoemde beschikking van 22 maart 2017, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans dat de voorzieningenrechter vervangende toestemming aan de man verleent om de vijf panden die partijen gezamenlijk in eigendom hebben te verkopen en te leveren, althans een zodanige beslissing te nemen teneinde de resthypotheek van € 403.500,- vóór 1 maart 2022 in te lossen en om vervangende toestemming te verlenen om na de verkoop en levering van de panden de netto verkoopopbrengst aan te wenden tot een bedrag van € 403.500,- voor delging van de hypotheekschuld, waarbij een surplus/overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
3.2.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat door de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomsten de eerder overeengekomen termijn van zes jaar voor de toedeling van de panden aan de vrouw niet meer ter sprake is en dat moet worden teruggevallen op de beschikking van 22 maart 2017, waarbij vervangende toestemming tot verkoop van de panden is verleend. Het is in het belang van de man om zo snel mogelijk uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek van de panden te worden ontslagen. Hiervoor is noodzakelijke dat de uitstaande hypotheekschuld door verkoop van (een deel van) de panden wordt voldaan en de man vóór 1 maart 2022 alsnog uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen. De vrouw heeft, met uitzondering van een eenmalige betaling van € 4.000,-, aan geen enkel essentieel onderdeel uitvoering gegeven van de overeenkomst zoals die door de voorzieningenrechter is aangenomen. Een verzoek om herfinanciering heeft de bank bij herhaling afgewezen en de vrouw is niet in staat om de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan. Het geduld van de bank is op en om te voorkomen dat de man een BKR registratie op zijn naam krijgt en mede kan worden uitgewonnen voor de ingetrokken financiering, heeft de man een spoedeisend belang bij de verkoop van (een deel van) de panden.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert samengevat - de man te veroordelen om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de aan de panden verbonden hypothecaire geldlening en aan de levering van de vijf panden aan de vrouw en te bepalen dat indien de man daarmee in gebreke mocht blijven, het vonnis in de plaats zal treden van die delen van de notariële akten waarvoor de medewerking van de man noodzakelijk is, een en ander onder veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat zij zes jaar de tijd zou hebben om het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te realiseren voor de hypothecaire geldleningen die aan de panden zijn verbonden en dat partijen daarbij geen rekening hadden gehouden met het feit dat de bank het zakelijke kredietdeel ineens zou opzeggen.
Nu dit het geval is gebleken, heeft de vrouw haar financiële mogelijkheden onderzocht.
Zij is in staat om zelfs alle leningen bij de bank over te sluiten en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan. De vrouw heeft dit aan de man inzichtelijk gemaakt, maar desondanks heeft de man geen conceptakte van verdeling willen ondertekenen.
De man weigert de gesloten overeenkomsten na te komen en handhaaft ten onrechte de vorderingen in conventie. De man maakt daarmee misbruik maakt van recht, omdat hij zo op oneigenlijke wijze (via de kapstok van buitengerechtelijke ontbinding) probeert om de inmiddels ontstane overwaarde verdeeld te krijgen. Om te voorkomen dat de vrouw de hypotheken per 1 maart 2022 alsnog niet kan oversluiten of het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man niet kan realiseren, is het noodzakelijk dat de man wordt veroordeeld om daaraan zijn medewerking te verlenen.
4.3.
De man voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
5.2.
De vorderingen in kort geding kunnen alleen worden toegewezen als partijen daarbij een spoedeisend belang hebben. In haar brief van 20 september 2021 schrijft de bank dat zij de kredietverlening voor het zakelijke leningdeel zal beëindigen en dat zij niet bereid is om het verzoek voor het ontslaan van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor het krediet opnieuw te bekijken. De bank schrijft ook dat als de gehele schuld niet wordt betaald, zij dit zal melden bij het Bureau Krediet Registratie (BKR).
Als mede-eigenaar van de woning loopt de man het risico dat de bank over gaat tot uitwinning. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang daarom aanwezig.
5.3.
Niet in geschil tussen partijen is dat zij na de uitspraak van de rechtbank andere afspraken hebben gemaakt. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van die afspraken aan de zijde van de vrouw en of nakoming blijvend onmogelijk is gebleken, zoals de man stelt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in een bodemprocedure aan de hand van nadere bewijswaardering zal kunnen worden beoordeeld of de door de man gestelde buitengerechtelijke ontbinding stand houdt en wat de rechtsgevolgen daarvan zouden moeten zijn. Het onderhavige kort geding leent zich niet voor het verrichten van nader feitenonderzoek. Zoals hierna wordt overwogen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het verweer van de vrouw in een bodemprocedure zal slagen.
5.4.
De stelling van de man, dat toedeling van de panden aan de vrouw niet meer mogelijk is, heeft de vrouw gemotiveerd betwist. Ook heeft zij ter zitting gemotiveerd aangevoerd dat zij in staat is om alle hypotheken bij de bank over te sluiten, maar in ieder geval het door de bank opgezegde hypotheekdeel (het zakelijke krediet). De vrouw heeft een schrijven van de bank van 12 januari jl. overgelegd waarin de bank schrijft dat zij er gelet op de ontwikkelingen die de vrouw heeft geschetst van uit gaat dat de Rentevastlening inderdaad uiterlijk 1 maart 2022 volledig zal worden afgelost en dat de bank haar standpunt met betrekking tot het vervolgtraject nader zal bepalen als dit anders wordt.
5.5.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat partijen steeds voor ogen hebben gehad dat de vrouw een periode van zes jaar de tijd had om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening die is verbonden aan de panden die partijen nog in gezamenlijk eigendom hebben. De man legt aan de buitengerechtelijke ontbinding ten grondslag dat de vrouw hierin niet zal slagen vóór de door de bank genoemde datum 1 maart 2022. De man verwijst in dat verband naar eerdere afwijzingen van herfinanciering en het feit dat de vrouw geen partner of externe financier bereid heeft gevonden om de hypotheek over te nemen.
De vrouw heeft echter recente stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij alle benodigde stukken voor de door haar beoogde herfinanciering heeft aangeleverd en dat de bank de laatste ontwikkelingen daarin afwacht. In tegenstelling tot wat de man stelt, heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat zij in staat is om oversluiting op relatief korte termijn te realiseren en dat zij in staat zal zijn om de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
5.6.
De vrouw stelt terecht dat de medewerking van de man daarvoor noodzakelijk is en dat het op zijn weg ligt om datgene te doen wat nodig is om uitvoering te geven aan hetgeen partijen zijn overeengekomen. De vrouw heeft de man hieromtrent bij herhaling tevergeefs aangeschreven. Om die reden zal de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw in reconventie toewijzen en de man veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen ten aanzien van de buitengerechtelijke ontbinding zullen de vorderingen in conventie worden afgewezen.
5.7.
De voorzieningenrechter ziet in onderhavig kort geding geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd indien partijen ex-echtgenoten zijn en het geschil tussen hen daaruit voortkomt. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
6.3.
veroordeelt de man om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening verbonden aan de panden [adres] te [plaats] , [adres 2] te [plaats 2] , [adres 3] te [plaats 2] , [adres 4] te [plaats 2] en [adres 5] te [plaats 2] , en aan de levering van die panden aan de vrouw;
6.4.
bepaalt dat indien de man in gebreke blijft aan de hiervoor onder 6.3. genoemde veroordeling te voldoen, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden voor die delen van de notariële akten waarvoor de medewerking van de man noodzakelijk is;
6.5.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier L. Kliffen op 1 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.LK/BV