In deze zaak vordert de man dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van afspraken omtrent de verkoop van onroerend goed na hun echtscheiding. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en zijn op 9 maart 2016 gescheiden. De vrouw woont met hun minderjarige dochter in de woning die onderwerp van geschil is. De man stelt dat de vrouw haar verplichtingen niet nakomt en dat hij zo snel mogelijk uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheken moet worden ontslagen. De vrouw voert aan dat zij in staat is om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar dat de man zijn medewerking weigert. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is voor de man om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen, en dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om dit te realiseren. De vordering van de man in conventie wordt afgewezen, terwijl de vordering van de vrouw in reconventie wordt toegewezen. De man wordt veroordeeld om binnen zeven dagen zijn medewerking te verlenen aan het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de levering van de panden aan de vrouw. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.