ECLI:NL:RBNHO:2022:1883

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/15/318828 / FA RK 21-3627
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een minderjarige in het kader van internationaal privaatrecht en verblijfsstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2022 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de minderjarige [de minderjarige 2]. De moeder, die een verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd heeft, heeft verzocht om het ouderschap van de man vast te stellen. De man, die de Eritrese nationaliteit bezit en geen geldige verblijfsstatus heeft, heeft verklaard de verwekker te zijn van [de minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet aan de Eritrese nationaliteit kan worden gehouden, omdat zij recht heeft op Nederlands recht op basis van haar verblijfsstatus. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gemeenschappelijke nationaliteit is tussen de moeder en de man, en dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen, omdat er geen twijfel bestond over de verwekking door de man, en heeft de naam van [de minderjarige 2] vastgesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een termijn van drie maanden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/318828 / FA RK 21-3627
beschikking van 4 maart 2022 betreffende gerechtelijke vaststelling ouderschap
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Kuijs, kantoorhoudende te Heiloo,
in welke zaak belanghebbende is:
[de man],
laatstelijk wonende te [plaats] (in onderzoek),
hierna te noemen: de man.
De minderjarige [de minderjarige 2] wordt vertegenwoordigd door de bijzondere curator [bijzondere curator] .

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 7 juli 2021;
- de beschikking van 17 augustus 2021, waarbij [bijzondere curator] , advocaat te Alkmaar , is benoemd tot bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 5 november 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 februari 2022 in aanwezigheid van mr. S. Kuijs en de bijzondere curator [bijzondere curator] . Tevens is verschenen [tolk] , die ten behoeve van de moeder en de man is opgetreden als tolk in de Tigrinya taal. In verband met de coronamaatregelen zijn de moeder en de man telefonisch gehoord via de tolk.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] geboren de minderjarige dochter:
- [de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ).
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 7 oktober 2020 is het ouderschap van de man vastgesteld betreffende het op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] uit de moeder geboren kind: [de minderjarige 1] . Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 25 januari 2021, waarbij als naam van het kind is vermeld: [de minderjarige 1] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ).
2.3.
[de minderjarige 2] is het tweede kind tot wie de moeder en de man in familierechtelijke betrekking komen te staan.

3.Verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht het ouderschap van de man betreffende [de minderjarige 2] gerechtelijk vast te stellen.
3.2.
De moeder stelt dat de man de verwekker is die heeft ingestemd met een daad die de verwekking van [de minderjarige 2] tot gevolg kan hebben gehad. De man zou [de minderjarige 2] graag erkennen en hij is daartoe naar de gemeente [gemeente] gegaan. De gemeente heeft aangegeven dat dit niet mogelijk is, omdat hij zonder geldige verblijfstitel in Nederland is en geen geboorteakte en verklaring burgerlijke staat uit zijn land van herkomst kan overleggen. Ditzelfde was eerder het geval ten aanzien van [de minderjarige 1] . Om die reden is het ten aanzien van [de minderjarige 1] niet tot erkenning door de man gekomen, maar heeft er gerechtelijke vaststelling van het ouderschap plaatsgevonden. Als een DNA-onderzoek nodig wordt geacht, zal daaraan medewerking worden verleend. De daaraan verbonden kosten vormen wel een probleem, omdat deze door de financiële situatie van de moeder (bijstandsniveau) niet door haar en/of de man kunnen worden gedragen.

4.Verweer

4.1.
De man heeft geen schriftelijk verweer gevoerd. Hij heeft in het gesprek met de bijzondere curator verklaard ervan overtuigd te zijn dat hij de verwekker is van [de minderjarige 2] .

5.Standpunt bijzondere curator

5.1.
De bijzondere curator heeft geconcludeerd dat alle betrokkenen ervan overtuigd zijn dat de man de verwekker is van [de minderjarige 2] en dat zij geen reden heeft om aan de juistheid hiervan te twijfelen. De bijzondere curator heeft ook in de zaak ten aanzien van [de minderjarige 1] eerder verslag uitgebracht. Naar aanleiding van het toen afgenomen DNA-onderzoek en de feitelijke situatie dat partijen als één gezin door het leven gaan, kan DNA-onderzoek dan ook achterwege blijven. Beide partijen willen echter aan DNA-onderzoek meewerken als de rechtbank dat nodig vindt. Zowel de moeder als de man hebben echter geen financiële middelen beschikbaar om de kosten daarvan te betalen en die kosten zullen dan ook ten laste van gemeenschapsgeld moeten komen. De bijzondere curator meent dat het op grond van de eenheid binnen het gezin in het belang van [de minderjarige 2] is dat het verzoek van de moeder wordt toegewezen.

6.Beoordeling

vaststelling ouderschap
6.1.
Door de omstandigheid dat de moeder en de man de Eritrese nationaliteit bezitten, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
6.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 97 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.3.
In artikel 10:97, eerste lid, BW is bepaald dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor de toepassing van het eerste lid is bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek.
6.4.
In artikel 10:97, tweede lid, BW is bepaald dat wanneer de persoon, genoemd in het eerste lid, en de moeder een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, voor de toepassing van het eerste lid als hun gemeenschappelijke nationale recht geldt het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten zij meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
6.5.
De moeder en de man bezitten beiden de Eritrese nationaliteit. De man beschikt niet over een geldige verblijfsstatus. Hij verblijft op wisselende adressen en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank is van oordeel dat de moeder niet aan de Eritrese nationaliteit gehouden dient te worden. In artikel 10:17 BW is immers bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoel in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder een verblijfstitel “asiel onbepaalde tijd” heeft als bedoeld in artikel 10:17 BW. Gelet hierop is op de persoonlijke staat van de moeder Nederlands recht van toepassing.
6.6.
Uit het vorenstaande volgt dat ten tijde van de indiening van het verzoek voor de toepassing van artikel 10:97 BW niet kan worden uitgegaan van een gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man. De moeder en de man beschikken evenmin over een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, zodat zal worden aangesloten bij de gewone verblijfplaats van [de minderjarige 2] ten tijde van de indiening van het verzoek. Daaruit volgt dat
Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
6.7.
In artikel 1:207, eerste lid, sub a, BW is bepaald dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op grond dat deze de verwekker is van het kind of op grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
6.8.
Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:207, derde lid, BW ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek.
6.9.
De rechtbank stelt vast dat de moeder en de man eensluidend hebben verklaard dat de man de verwekker is van [de minderjarige 2] . De bijzondere curator heeft zowel in het verslag als ter zitting aangegeven geen twijfel te hebben aan deze verklaring van de moeder en de man.
6.10.
Op grond van de verklaringen van de moeder en de man, alsmede het standpunt van de bijzondere curator, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat de man de verwekker is van [de minderjarige 2] . Gelet op het vorenstaande en hetgeen in de procedure over [de minderjarige 1] is komen vast te staan, ziet de rechtbank geen aanleiding om in de zaak over [de minderjarige 2] een DNA-onderzoek te gelasten.
6.11.
Met inachtneming van het vorenstaande zal het verzoek van de moeder tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man als onweersproken worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig is.
naam [de minderjarige 2]
6.13.
De advocaat van de moeder en de bijzondere curator hebben aangegeven dat het belangrijk is dat er sprake is van eenheid in het gezin, in die zin dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] beiden dezelfde (geslachts)naam zullen dragen.
6.14.
[de minderjarige 2] is het tweede kind tot wie de moeder en de man in familierechtelijke betrekking komen te staan. Op grond van het bepaalde in artikel 1:5, achtste lid, BW krijgen alle volgende kinderen van dezelfde ouders dezelfde (geslachts)naam als het eerste kind van deze ouders. Bij de man is echter sprake van een namenreeks en niet van voornamen en een geslachtsnaam. [de minderjarige 2] zal op grond hiervan na te melden naam dragen.

7.Beslissing:

De rechtbank:
7.1.
stelt vast het ouderschap van
[de man], geboren op [geboortedatum] te Eritrea, betreffende het kind:
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
7.2.
stelt vast dat de naam van [de minderjarige 2] zal zijn: [naam] ;
7.3.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.