ECLI:NL:RBNHO:2022:1876

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
21/2287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Opiumwet en de Algemene plaatselijke verordening gemeente Velsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de burgemeester van de gemeente Velsen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, waarin hem een last onder dwangsom was opgelegd. Deze last hield in dat eiser zich niet op een openbare plaats in de gemeente Velsen mocht ophouden met het kennelijke doel om softdrugs al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven. De aanleiding voor deze last was een incident op 31 maart 2020, waarbij de politie een voertuig staande hield waarin eiser als bijrijder zat. In het voertuig werden aanzienlijke hoeveelheden harddrugs aangetroffen, en de bestuurder had antecedenten op het gebied van verdovende middelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van de feiten en omstandigheden, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de politie, terecht heeft geoordeeld dat eiser artikel 2:37, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Velsen 2019 heeft overtreden. Eiser betoogde dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en dat de strafzaak tegen hem was geseponeerd. De rechtbank oordeelde echter dat de bestuursrechtelijke procedure losstaat van de strafrechtelijke procedure en dat de burgemeester op basis van het proces-verbaal een zelfstandige beoordeling mocht maken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Meijer),
en

de burgemeester van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.J. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 8 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 31 maart 2020 heeft de politie een voertuig waarin eiser als bijrijder zat staande gehouden wegens een verkeersovertreding. Omdat op dat moment geen verdenking bestond tegen eiser en hij geen bestuurder was van het voertuig, mocht hij kort na de staande houding vertrekken. Eiser verklaarde wel huurder te zijn van het voertuig. Vervolgens is gebleken dat de bestuurder van de auto veel contant geld op zak had, hij meerdere prepaid telefoons had en de bestuurder antecedenten had op het bezit van dan wel de handel in verdovende middelen. Het voertuig had met zeer hoge snelheid gereden, namelijk 140 kilometer per uur waar een snelheid van 80 kilometer per uur was toegestaan. Op het politiebureau is het voertuig doorzocht op verdovende middelen en zijn 23 bruine bolletjes heroïne, 17 witte bolletjes cocaïne, 2 grote zakjes heroïne en 1 sealbag met hasj aangetroffen.
2. Verweerder heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat hij zich niet (langer of opnieuw) op een openbare plaats in de gemeente Velsen mag ophouden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 3 (softdrugs) van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Indien eiser niet aan de last voldoet en er wederom een overtreding van artikel 2:37, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Velsen 2019 (APV) plaatsvindt, verbeurt eiser een dwangsom van € 2.500,- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 10.000,-.
3. Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Op grond van het derde lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Op grond van artikel 2:37, eerste lid, van de APV is het onverminderd het bepaalde in de Opiumwet verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder dwangsom op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
4.1
Eiser betoogt dat uit het proces-verbaal van de politie van 31 maart 2020 niet blijkt dat hij artikel 2:37, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Eiser was bijrijder van het voertuig en hij had geen wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De verdovende middelen waren ook niet van hem. Bovendien is de strafzaak tegen eiser wegens onvoldoende bewijs geseponeerd.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van de politie. Eiser heeft de feiten en omstandigheden zoals die zijn beschreven in het proces-verbaal niet gemotiveerd en onderbouwd weersproken. Verweerder acht het aannemelijk dat eiser wetenschap heeft gehad van de in het door hem gehuurde voertuig aangetroffen goederen. Uit de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie kan worden afgeleid dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs een handelshoeveelheid betrof. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat voor dit soort delicten vaak huurauto’s worden gebruikt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs die de gebruikershoeveelheid overstijgt, is het in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de in het proces-verbaal genoemde omstandigheden, namelijk dat het gaat om een huurauto op naam van eiser, er in die huurauto veel contant geld, meerdere prepaid telefoons en een handelshoeveelheid drugs zijn aangetroffen en de bestuurder van de huurauto antecedenten op zijn naam had op het bezit van dan wel het handelen in verdovende middelen, het aannemelijk heeft mogen achten dat eiser artikel 2:37, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Dat de strafzaak tegen eiser is geseponeerd doet hieraan niets af, omdat de strafrechtelijke procedure losstaat van de bestuursrechtelijke procedure en in deze bestuursrechtelijke procedure andere normen, doelen en bewijsregels gelden. Verweerder kan op grond van het proces-verbaal van de politie een eigen, zelfstandige beoordeling maken. Eisers betoog slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.