ECLI:NL:RBNHO:2022:1874

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/15/317687 / FA RK 21-3074
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging erkenning van een minderjarige op grond van dwaling afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de man. De moeder van de minderjarige heeft het verzoek ingediend op basis van een wilsgebrek, namelijk dwaling. De bijzondere curator heeft echter geconcludeerd dat er geen sprake is van een wilsgebrek en dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat een beroep op dwaling niet zo ruim kan worden opgevat dat het ook de rechtsgevolgen van de erkenning omvat. Dit is in strijd met het uitgangspunt dat met de aantasting van de erkenning terughoudend moet worden omgegaan, gezien het belang van het erkende kind. De moeder heeft niet kunnen aantonen wanneer zij de dwaling heeft ontdekt, waardoor de rechtbank niet in staat is om te beoordelen of het verzoek tijdig is ingediend. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning af, evenals de andere verzoeken die zij heeft gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/317687 / FA RK 21-3074
beschikking van 4 maart 2022 betreffende vernietiging erkenning
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.C. Smit, kantoorhoudende te Utrecht,
--tegen--
[de man] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man.
De minderjarige [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door de bijzondere curator [bijzondere curator] .

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 22 juni 2021;
  • de beschikking van 30 augustus 2021, waarbij mr. M.L. Molenaar, advocaat te Noord-Scharwoude, is benoemd tot bijzondere curator;
  • de brief van mr. M.L. Molenaar dat het haar niet vrij staat om als bijzondere curator op te treden, ingekomen op 1 september 2021;
  • de beschikking van 24 september 2021, waarbij [bijzondere curator] , advocaat te Westbeemster, is benoemd tot bijzondere curator;
  • het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 11 november 2021.
1.2.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. P.C. Smit, de man en de bijzondere curator [bijzondere curator] .
1.3.
Op 8 februari 2022 heeft mr. Smit op verzoek van de rechtbank nog een aantal uitspraken van het gerechtshof Amsterdam betreffende [de minderjarige] in het geding gebracht.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De moeder en de man zijn al sinds jaar en dag goed bevriend.
2.2.
De moeder en [de vader] (hierna te noemen: [de vader] ) hebben tot november 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.3.
Uit de relatie van de moeder en [de vader] is op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] geboren de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
[de vader] is de verwekker van [de minderjarige] . [de minderjarige] is op [datum] erkend door de man. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.4.
Deze rechtbank, locatie Alkmaar, heeft bij beschikking van 11 november 2015:
- aan [de vader] vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] ;
- het verzoek van [de vader] dat hij mede wordt belast met het gezag over [de minderjarige] afgewezen;
- uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de volgende omgangsregeling tussen [de vader] en [de minderjarige] zal gelden: een zaterdag in de maand van 9.00 uur tot 11.00 uur bij de vader van de moeder thuis.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 7 oktober 2020 is het verzoek van de moeder afgewezen te bepalen dat [de vader] aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen van € 486,-- per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoek, zijnde 25 maart 2020.
2.6.
[de minderjarige] heeft onder toezicht gestaan van De Jeugd- en Gezinsbeschermers van 17 december 2012 tot 17 december 2014 en van 15 juli 2019 tot 25 februari 2020.

3.Verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de erkenning van [de minderjarige] door de man te vernietigen;
b.
subsidiair: een bijzondere curator te benoemen over [de minderjarige] ;
c.
meer subsidiair: de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) te vragen rapport en advies uit te brengen hoe te beslissen in deze.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder het volgende aangevoerd. De relatie tussen de moeder en [de vader] werd met name gekenmerkt door geweld. De moeder heeft langdurige traumatherapie doorlopen om dit een plekje te geven en te verwerken. Tussen de moeder en [de vader] is geprocedeerd tot aan het gerechtshof in Amsterdam. [de vader] heeft de handdoek in de ring gegooid, nu hij een andere beleving heeft bij het verloop van de relatie van partijen en er stellig van overtuigd is dat de moeder borderline patiënt is met wie geen afspraken te maken zijn. [de vader] heeft geen gebruik gemaakt van de verkregen vervangende toestemming tot erkenning. Vervolgens heeft de moeder de man [de minderjarige] laten erkennen. Dit heeft zij gedaan vanuit een hevige emotie [de minderjarige] te willen beschermen tegen mogelijk geweld vanuit [de vader] en haar diepe wens [de minderjarige] een vaderfiguur te geven. De man onderhoudt wel contact met [de minderjarige] , maar is niet zijn vader. [de minderjarige] weet dit ook en heeft in het kader van de procedures tussen de moeder en [de vader] wel statusvoorlichting gekregen van de moeder. [de minderjarige] weet dat [de vader] zijn echte vader is. Voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] is het niet goed geweest dat de moeder [de minderjarige] heeft laten erkennen door een andere man dan de vader van [de minderjarige] . Ook is de erkenning door de man voor [de vader] mogelijk aanleiding aan de moeder betaalde kinderalimentatie terug te eisen. De rechtbank heeft in de beschikking van 7 oktober 2020 overwogen dat [de vader] per datum erkenning van [de minderjarige] door de man niet meer onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige] . Deze overweging van de rechtbank raakt [de minderjarige] , nu het eenoudergezin van de moeder en [de minderjarige] met deze beslissing mogelijk in de financiële problemen zal raken.
De moeder meent dat de erkenning van [de minderjarige] vernietigd kan worden omdat zij heeft gedwaald in haar beslissing om de man toestemming te verlenen [de minderjarige] te erkennen. De moeder bevond zich toen in een zeer emotioneel instabiele periode en zij had feitelijk geen idee wat zij op dat moment deed. De moeder meent dat de belangen van [de minderjarige] zijn gediend bij vernietiging van de door de man gedane erkenning van [de minderjarige] . Als de rechtbank meent dat de moeder onvoldoende kan stellen/onderbouwen om aan de vereisten van artikel 205, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) te voldoen, is het raadzaam een bijzondere curator te benoemen. Deze kan de mogelijkheden bezien het verzoek van de moeder te ondersteunen dan wel namens [de minderjarige] een verzoek tot vernietiging van de erkenning indienen.

4.Verweer

4.1.
De man heeft geen schriftelijk verweer gevoerd. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat het de man niet uitmaakt of de door hem gedane erkenning wordt vernietigd of niet. Hij zal er altijd zijn voor [de minderjarige] en wil wat voor de moeder goed is.
Standpunt bijzondere curator
4.2.
De bijzondere curator komt in het verslag tot de conclusie dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen. Voorts meent de bijzondere curator dat het thans niet in het belang is van [de minderjarige] om namens hem een verzoek tot vernietiging erkenning in te dienen.
4.3.
Ter onderbouwing van het advies heeft de bijzondere curator het volgende aangegeven. De moeder en de man hebben destijds gedacht dat de gevolgen van de erkenning ongedaan gemaakt konden worden zodra [de minderjarige] twaalf jaar is. Het doel van de erkenning op dat moment was om [de vader] niet alsnog een ingang te geven in het leven van [de minderjarige] . De moeder en de man hadden destijds informatie moeten en kunnen inwinnen over de erkenning en de rechtsgevolgen daarvan. Door dit niet te doen hebben zij de door hen gestelde verkeerde voorstelling van zaken vooral aan zichzelf te wijten. Het op de vernietiging van de erkenning betrekking hebbende wilsgebrek van de moeder is uitsluitend gekoppeld aan haar wettelijke bevoegdheid om in te stemmen met de erkenning door de man. De vraag is of de toestemming van de moeder aan de man voor de erkenning op zichzelf onder invloed van een wilsgebrek is ontstaan. Als de moeder onder invloed van een blijvende of geestelijke stoornis heeft gehandeld kan een met de verklaring overeenstemmende wil geacht worden te ontbreken, wanneer de stoornis een redelijke waarneming van de bij de handeling betrokken belangen belette. Hoewel de moeder zich in de periode voorafgaand aan de erkenning onzeker en onveilig heeft gevoeld, neemt dit niet weg dat zij in die periode functioneerde als moeder van [de minderjarige] , dat er geen sprake was van een geestelijke stoornis en zij samen met de man de beslissing heeft genomen tot erkenning van [de minderjarige] . Daarmee is de door de moeder en de man gewenste rust voor [de minderjarige] gecreëerd. Hoewel de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] , is hij wel een stabiele en beschikbare figuur voor hem. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een wilsgebrek, nog los van het feit dat gesteld noch gebleken is wanneer de dwaling is ontdekt, een en ander in verband met de termijn van artikel 1:205, derde lid, BW.
De bijzondere curator ziet geen aanleiding om namens [de minderjarige] een verzoek in te dienen tot vernietiging van de erkenning. Het enige doel van de moeder bij vernietiging van de erkenning is om haar nieuwe partner de mogelijkheid te geven om [de minderjarige] te erkennen. De moeder is zwanger van zijn kind en zij kunnen op die manier straks één gezin vormen. De moeder en haar huidige partner kennen elkaar sinds februari 2021. De partner is 25 jaar en nog thuiswonend. Een deel van de week wordt samen doorgebracht. Er is sprake van een nog prille relatie, in ieder geval niet van een jarenlang stabiel gezinsverband waarbinnen [de minderjarige] opgroeit. De bijzondere curator acht het niet in het belang van [de minderjarige] om de erkenning van de man te vernietigen en de weg vrij te maken voor erkenning door de huidige partner van de moeder. Daarmee zou de ene niet-biologische ouder worden ingewisseld voor een andere niet-biologische ouder. Bij continuering van de huidige situatie is er geen vrees voor problemen in de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] , zoals de moeder stelt, mede omdat de man een stabiele factor is in het leven van [de minderjarige] en [de minderjarige] weet dat de man niet zijn biologische vader is. Dit wordt ook bevestigd door de hulpverleenster van Koel en Co, [hulpverleenster] , die al jarenlang bij de moeder en [de minderjarige] betrokken is.

5.Beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:205, eerste lid, sub c, BW kan de moeder een verzoek tot vernietiging van de erkenning indienen op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden, bewogen is hiervoor toestemming te geven.
5.2.
Bij een procedure tot vernietiging van de erkenning gaat het om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. Het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning wordt gekoppeld aan haar toestemming tot die erkenning. Zij is aan de toestemming gebonden, tenzij de toestemming heeft plaatsgevonden onder invloed van een wilsgebrek.
5.3.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat in geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden, het verzoek door de moeder niet later wordt ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de moeder het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
5.4.
De moeder heeft aan haar verzoek tot vernietiging van de erkenning het wilsgebrek
dwaling ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat er bij haar eigenlijk geen sprake is van een wilsgebrek, maar dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat de feitelijke werkelijkheid niet overeenstemt met de juridische werkelijkheid. Dit zou voor [de minderjarige] in de toekomst problemen kunnen opleveren, bijvoorbeeld in die zin dat hij de man als juridisch vader zou kunnen aanspreken voor financiële ondersteuning in het kader van de Wet Studie Financiering.
De man heeft aangegeven dat het hem niet uitmaakt of de door hem gedane erkenning wordt vernietigd of niet.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van dwaling nu de moeder en de man het aan zichzelf te wijten hebben dat zij op het moment van de erkenning een verkeerde voorstelling van zaken hadden over de rechtsgevolgen van de erkenning. Ter zitting heeft de bijzondere curator gepersisteerd bij dit standpunt.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op dwaling niet zo ruim kan worden opgevat dat daaronder ook zou vallen een beroep op dwaling over de aan de erkenning verbonden rechtsgevolgen. Dit zou niet stroken met het uitgangspunt dat met de aantasting van de erkenning terughoudend dient te worden omgegaan, gelet op het belang van de staat van het erkende kind. Het beroep op dwaling dient dan ook te worden afgewezen, nog daargelaten dat de moeder niet heeft aangegeven wanneer de dwaling is ontdekt. Daardoor is de rechtbank door de moeder niet in staat gesteld om te beoordelen of het verzoek van de moeder is ingediend binnen een jaar nadat zij de dwaling heeft ontdekt, een en ander zoals genoemd in artikel 1:205, derde lid, BW.
5.6.
De bijzondere curator heeft geen aanleiding gezien namens [de minderjarige] een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen. De rechtbank stelt aan de hand van het advies van de bijzondere curator vast dat zij een zorgvuldig onderzoek heeft verricht, waarbij alle betrokkenen zijn gehoord. De bijzondere curator heeft vervolgens een standpunt ingenomen dat deugdelijk is gemotiveerd en waarbij alle relevante beoordelingsaspecten zijn betrokken. Ter zitting heeft de bijzondere curator haar advies gehandhaafd en nader toegelicht.
5.6.
In de stellingen van de moeder ter zitting ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat het advies van de bijzondere curator op een onjuiste afweging berust. De rechtbank zal dan ook geen andere bijzondere curator benoemen, zoals de moeder ter zitting heeft verzocht. In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de Raad te vragen rapport en advies uit te brengen. Deze verzoeken van de moeder zullen dan ook worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek van de moeder tot vernietiging van de door [de man] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , op 4 november 2016 voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] , thans gemeente [gemeente] gedane erkenning van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
6.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.