ECLI:NL:RBNHO:2022:1865

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/15/278151 / FA RK 18-4769
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve omgangsregeling met begeleiding en opbouw vastgesteld na langdurige juridische strijd

In deze zaak, die al vijfeneenhalf jaar loopt, heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 februari 2022 een definitieve omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft geconstateerd dat de standpunten van beide partijen helder zijn en dat verdere aanhouding van de zaak niet zal leiden tot nieuwe inzichten, maar enkel meer onduidelijkheid en onzekerheid voor alle betrokkenen met zich meebrengt. De rechtbank heeft de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige en heeft bepaald dat partijen zich dienen te melden bij 'Praktijk Irene Heim' voor begeleide omgangscontacten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de omgang langzaam op te bouwen, te beginnen met begeleide omgang van eenmaal per twee weken. De rechtbank heeft dit advies gevolgd, maar heeft besloten om een definitieve regeling vast te stellen in plaats van een tijdelijke. De ouders dienen zich binnen een week na de uitspraak te melden bij de hulpverlening en de rechtbank verwacht dat zij hun medewerking verlenen aan de voorgestelde omgangsafspraken. De moeder is verplicht om de vader eenmaal per maand schriftelijk te informeren over belangrijke zaken die de minderjarige betreffen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/278151 / FA RK 18-4769
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 8 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Yandere, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.M. van Blokland, kantoorhoudende te Amsterdam,
--betreffende—
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna mede te noemen: het kind.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 10 april 2019 en van 6 januari 2021 en de daarin genoemde stukken;
- het emailbericht van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 mei 2021;
- de brief van de gemeente Amsterdam van 4 juni 2021, betreffende inschrijving beschikking;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 november 2021, ingekomen op 25 november 2021;
- de brieven met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 november 2021 en 14 december 2021;
- het F-formulier, van de advocaat van de man van 10 december 2021;
- het F-formulier, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen op 15 december 2021.
1.2.
Een verdere behandeling van de zaak op de zitting heeft niet plaatsgevonden, omdat de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht om op basis van de stukken een oordeel te geven.

2.De feiten

2.1.
In de beschikkingen van 10 april 2019 en 6 januari 2021 heeft de rechtbank feiten en omstandigheden vastgesteld, waarnaar hier kortheidshalve wordt verwezen.
2.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 januari 2021 aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] . Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat partijen zich dienen te melden bij het Omgangshuis, ter bevordering van hun onderlinge verstandhouding en ter bevordering van begeleide omgangscontacten tussen de vader en minderjarige [naam] . Ook dienen partijen zich te houden aan de door het Omgangshuis te geven aanwijzingen. De beslissing over de omgangsregeling is aangehouden tot 7 juli 2021 PRO FORMA, waarbij is bepaald dat het aanvullende rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) uiterlijk op 30 juni 2021 door de rechtbank ontvangen dient te zijn.
2.3.
De Raad heeft op 18 mei 2021 aan de rechtbank bericht dat de aanmelding bij het Omgangshuis niet naar wens is verlopen. Omdat nog onduidelijk was wanneer het Omgangshuis kon gaan starten met het traject en daarom nog niet gerapporteerd kan worden, heeft de rechtbank, op verzoek van de Raad, uitstel verleend tot 6 december 2021.
2.4.
De Gemeente Amsterdam heeft op 4 juni 2021 bericht dat de beschikking met nummer C/15/278151 / FA RK 18-4769 betreffende vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van Amsterdam.
2.5.
De Raad heeft op 23 november 2021 rapport uitgebracht. Op 25 november 2021 heeft de Raad een bijlage nagezonden en op 14 december 2021 heeft de Raad de reactie van de moeder op het raadsrapport naar de rechtbank gestuurd.

3.Het advies van de Raad

3.1.
De Raad is van mening dat eerst statusvoorlichting dient plaats te vinden en dat daarna de begeleide omgang langzaam opgebouwd moet worden. De Raad heeft met de ouders afgesproken dat zij zich aanmelden bij ‘Praktijk Irene Heim’. Hier kan de statusvoorlichting, individuele gesprekken met ouders en begeleide omgang plaatsvinden. Voorts stelt de Raad dat de moeder de wettelijke plicht heeft om vader te informeren over [de minderjarige] . Op dit moment gebeurt dat niet. De Raad vindt het belangrijk dat de vader door de moeder wordt geïnformeerd over [de minderjarige] , zodat hij de kans krijgt haar enigszins te leren kennen. Dit zal vader helpen om tijdens de omgang beter te kunnen aansluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige] , waardoor zij veiligheid kan ervaren en de omgang soepeler kan verlopen. Daarnaast zal de vader ook zelf moeten laten zien dat hij wil investeren in de relatie tussen hem en [de minderjarige] en zal hij de moeder vertrouwen moeten geven door zijn afspraken na te komen en begrip te hebben voor de gevolgen bij de moeder van hun geschiedenis samen. De Raad acht het niet in het belang van [de minderjarige] wanneer het opnieuw lang duurt voordat er volgende stappen gezet kunnen worden. Om de hulpverlening en begeleide omgang te laten slagen is het belangrijk dat de ouders enig vertrouwen hebben in de stappen en acties die de hulpverleners aandragen en dat beide ouders de hulp dan ook daadwerkelijk aangaan.
3.2.
De Raad adviseert om het verzoek van de vader toe te wijzen, bij wijze van tijdelijke regeling, met een zorgvuldige opbouwregeling afgestemd op de behoeften van [de minderjarige] . De Raad adviseert daarbij hulpverlening van ‘Praktijk Irene Heim’, waarbij wordt gestart met begeleide omgang van één keer in de twee weken tussen [de minderjarige] en haar vader. Op indicatie van ‘Praktijk Irene Heim’ en in samenspraak met de ouders, zal worden toegewerkt naar wekelijkse onbegeleide omgang tussen [de minderjarige] en haar vader.
Verder adviseert de Raad de rechtbank om de zaak voor het vaststellen van een definitieve omgangsregeling aan te houden voor de duur van zes maanden, in afwachting van de bevindingen van de hulpverlening in de tussenliggende periode.

4.De standpunten

4.1.
Namens de man is bericht dat hij zich kan vinden in het rapport van de Raad. De man hoopt dat de omgang spoedig op gang zal komen.
4.2.
De moeder heeft in haar reactie op het raadsrapport bericht dat zij een andere visie heeft op de door de man geschetste voorgeschiedenis. Volgens de moeder heeft de man geen specialistische zorg met betrekking tot zijn agressieregulatie ontvangen. Dit is door de rechtbank wel geadviseerd. Ook heeft de man in de periode dat [de minderjarige] een baby was, niet bijgedragen aan de verzorging voor [de minderjarige] .
Nu de man veel in Turkije verblijft en daar zijn rust lijkt te ervaren, brengt dit voor de moeder onveilige gedachten en veel onzekerheid mee. Zij is bang dat de man [de minderjarige] wil ontvoeren. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat zowel [de minderjarige] als zij zelf op een veilige manier onbegeleide omgang kunnen hebben met de man. [de minderjarige] heeft volgens de moeder alle mishandelingen fysiek, metaal en psychologisch meegemaakt.
4.3.
Namens de moeder is voorts bericht dat zij zich inmiddels heeft gewend tot ‘Praktijk Irene Heim’. De moeder heeft de nodige bedenkingen, maar zal niettemin meewerken aan het traject. Zij gaat akkoord met aanhouding voor zes maanden.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Ter beoordeling door de rechtbank ligt nog voor het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige. De man heeft verzocht om (mogelijk na een periode van begeleide omgang) wekelijks op een zaterdag of een zondag omgang te hebben met [de minderjarige] .
5.2.
De rechtbank constateert dat het eerste verzoek van de man tot vervangende toestemming erkenning dateert van juli 2016. Het tweede verzoek van de man tot vervangende toestemming erkenning en tot omgang dateert van augustus 2018. De periode vanaf het eerstgenoemde verzoekschrift tot heden bestrijkt vijfeneenhalf jaar. In die tijd heeft de rechtbank tweemaal een bijzondere curator benoemd; heeft de Raad tweemaal uitgebreid schriftelijk gerapporteerd en geadviseerd; is de zaak diverse malen (pro forma) aangehouden; hebben drie zittingen plaatsgevonden en heeft de rechtbank viermaal een inhoudelijke beslissing gegeven. Het huidige advies van de Raad om de zaak opnieuw voor een periode van zes maanden aan te houden zal de rechtbank niet overnemen.
5.3.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Gedurende de afgelopen vijfeneenhalf jaar is de moeder standvastig gebleken in haar houding en standpunt ten opzichte van (de verzoeken van) de man. De angst van de moeder voor de man lijkt weliswaar verminderd, maar is nog altijd aanwezig. Ook is de moeder consistent in haar mening dat de psychologische hulp die de man heeft ontvangen, onvoldoende is geweest.
De man toont zich op zijn beurt consistent in zijn wens om contact en omgang te krijgen met [de minderjarige] . Hij heeft cognitieve gedragstherapie ontvangen, onder andere gericht op het beter leren omgaan met frustraties. De gestelde doelen zijn daarbij behaald. De man heeft [de minderjarige] inmiddels, met vervangende toestemming, erkend.
Naar het oordeel van de rechtbank zal het (opnieuw) aanhouden van de zaak niet leiden tot nieuwe inzichten. Het zal enkel nog een nog langere periode van onduidelijkheid en onzekerheid voor alle betrokkenen met zich meebrengen. De standpunten van partijen zijn helder, het belang van [de minderjarige] is duidelijk en de rechtbank acht zich voldoende ingelicht om een (eind)beslissing aangaande de omgang te nemen.
5.4.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5.
De rechtbank zal de Raad volgen in haar advies en zal het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarige [de minderjarige] toewijzen, nu naar haar oordeel geen van de in artikel 1:377a, derde lid van het BW genoemde ontzeggingsgronden van toepassing is. Anders dan het advies van de Raad en gelet op hetgeen hierboven onder 5.3. is overwogen, zal de rechtbank echter geen tijdelijke maar definitieve regeling vaststellen, die wordt opgebouwd in een periode van zes maanden.
Zowel de man als de moeder hebben aangegeven mee te willen werken aan het traject. Dit is een positieve ontwikkeling, waarmee ouders laten zien dat zij het belang van [de minderjarige] voorop stellen. De moeder heeft zich al gewend tot ‘Praktijk Irene Heim’. De rechtbank verwacht van de man dat ook hij dit al heeft gedaan of op zeer korte termijn zal doen. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] na te melden regeling vast te stellen.
5.6.
De man en de moeder dienen zich (voor zover dit nog niet is gebeurd) binnen één week na dagtekening van deze beslissing te melden bij ‘Praktijk Irene Heim’ (hierna: Irene Heim). In samenspraak met Irene Heim zal gestart worden met de statusvoorlichting van [de minderjarige] en de begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] , éénmaal per twee weken. Dit zal geheel plaatsvinden afgestemd op de behoefte van [de minderjarige] en in zorgvuldig overleg met de hulpverlening. Op indicatie van Irene Heim en zodra de hulpverlening dit in het belang van [de minderjarige] acht, zal worden toegewerkt naar onbegeleide omgang van eenmaal per week, met dien verstande dat deze onbegeleide omgang van eenmaal per week op de zaterdag of de zondag, van 10.00 uur tot 17.00 uur, op een door de ouders overeen te komen plek, in een termijn van uiterlijk 6 maanden dient te zijn gerealiseerd. De beide ouders dienen derhalve zonder vertraging en belemmeringen hun medewerking te verlenen aan de door Irene Heim voorgestelde (omgangs)afspraken. Dit betekent concreet dat de man in Nederland verblijft en beschikbaar/ bereikbaar is voor de hulpverlening. Ook de moeder dient haar (toegezegde) medewerking onverkort aan de hulpverlening te verlenen.
informatie- en consultatieregeling
5.7.
Met betrekking tot de informatie- en consultatieregeling overweegt de rechtbank als volgt. De Raad merkt in de rapportage op dat de moeder de wettelijke plicht heeft om de vader te informeren over [de minderjarige] , en dat het in het belang is van [de minderjarige] dat hier afspraken over komen. De Raad heeft daartoe naar voren gebracht dat het belangrijk is dat de vader door de moeder wordt geïnformeerd over [de minderjarige] , zodat hij de kans krijgt haar enigszins te leren kennen. Dit zal vader helpen om tijdens de omgang beter te kunnen aansluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige] , waardoor zij veiligheid kan ervaren en de omgang soepeler kan verlopen, aldus de Raad. In het belang van [de minderjarige] , zoals hiervoor is aangegeven, zal de rechtbank bepalen dat de moeder de vader eenmaal per maand schriftelijk informeert over belangrijke zaken en ontwikkelingen die [de minderjarige] betreffen en daarbij een recente foto van [de minderjarige] meestuurt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
Stelt, met inachtneming van hetgeen in 5.6 is overwogen, de volgende
opbouwendeomgangsregeling vast:
De minderjarige [geslachtsnaam] :
- [naam] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
heeft in het kader van statusvoorlichting eenmaal per twee weken omgang met de man, welke omgang wordt
begeleiddoor ‘Praktijk Irene Heim’, en geheel plaatsvindt afgestemd op de behoefte van [de minderjarige] en in zorgvuldig overleg met de hulpverlening. De man en de moeder dienen zich daartoe binnen één week na dagtekening van deze beslissing te melden bij ‘Praktijk Irene Heim’ (telefoon: 085-400 0456/ email: info@ireneheim.nl);
6.2.
bepaalt dat, op indicatie van Praktijk Irene Heim en zodra de hulpverlening dit in het belang van [de minderjarige] acht, zal worden toegewerkt naar een definitieve
onbegeleide omgangvan eenmaal per week, op de zaterdag of de zondag, van 10.00 uur tot 17.00 uur, op een door de ouders overeen te komen plek;
6.3.
bepaalt dat de onder 6.2. genoemde omgang in een termijn van uiterlijk 6 maanden na dagtekening van deze beschikking dient te zijn gerealiseerd;
6.4.
bepaalt dat de moeder de vader eenmaal per maand schriftelijk informeert over belangrijke zaken en ontwikkelingen die [de minderjarige] betreffen en daarbij een recente foto van [de minderjarige] meestuurt;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.S. van Lede – Terhaar sive Droste als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.