ECLI:NL:RBNHO:2022:1832

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
9546498 \ WM VERZ 21-1135
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boete voor te hard rijden op autosnelweg buiten bebouwde kom

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene voor het te hard rijden op een autosnelweg buiten de bebouwde kom. Betrokkene was beschuldigd van het rijden van 26 km per uur boven de toegestane snelheid, zoals vastgesteld door een verbalisant. De procedure begon toen betrokkene tegen de opgelegde boete in beroep ging bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 7 januari 2022 heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. [gemachtigde], de gronden van het beroep toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de meting van de snelheid niet op de juiste wijze was uitgevoerd. De verbalisant had verklaard dat de meting was gedaan over een afstand van 200 meter, maar er was twijfel over de juistheid van deze meting, omdat het voertuig van betrokkene het voertuig van de verbalisant inhaalde en er geen duidelijke meetresultaten waren gepresenteerd. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging niet vaststond en dat de boete ten onrechte was opgelegd.

De uitspraak van de kantonrechter was dat het beroep gegrond werd verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd, werden vernietigd. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van betrokkene, vastgesteld op € 1.300,00. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. I. de Greef, kantonrechter, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknummer : 9546498 \ WM VERZ 21-1135
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 21 januari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
naam : [betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [postcode] [woonplaats] (hierna te noemen: betrokkene)
gemachtigde : mr. [gemachtigde] .

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 januari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Namens gemachtigde is mr. [gemachtigde] verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: 26 km per uur harder rijden dan mag op een autosnelweg buiten de bebouwde kom (verkeersbord A1).
Gemachtigde heeft ter zitting bevestigd dat betrokkene het niet eens is met de beslissing van de officier van justitie. Hierna zijn kort de door gemachtigde namens betrokkene aangevoerde gronden doorgenomen. In het beroepschrift is – kort weergegeven – aangevoerd:
 dat de meting is gedaan met een te grote tussenafstand (200 meter). Een voertuig is dan nauwelijks zichtbaar;
 dat de afstand waarover de meting is uitgevoerd, te kort is geweest. Hierdoor kan er geen duidelijk meetresultaat uit voortgekomen zijn en kan de gedraging niet worden vastgesteld.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
Uit het aanvullend proces-verbaal, door de verbalisant opgemaakt en ondertekend op 6 januari 2022, is onder meer het volgende opgenomen over de gang van zaken rond de meting:
“Wanneer ik een meting start, zet ik over de gehele meetafstand, de boordsnelheidsmeter altijd vast middels de cruisecontrol om zeker te zijn van een blijkblijvende snelheid met het dienstvoertuig tijdens de meting.
Ik zag in mijn binnenspiegel dat genoemd voertuig een tijdje met mij mee reed en vervolgens duidelijk sneller reed dan mijn (dienst)voertuig met geijkte boordsnelheidsmeter en op mijn voertuig inliep. Ik zag namelijk duidelijk dat betrokken voertuig meer dan 1 hectometerpaal achter mij verwijderd was en dat het merkbaar dichterbij kwam en mij vervolgens inhaalde.
Ik zag dat het betrokken voertuig (JT-246-S) vervolgens voor mijn voertuig, op de rijstrook links van waar ik reed, verder op mij uitliep. Vervolgens zag ik dat genoemd voertuig voor mij vertraagde, op een afstand van tenminste 100 meter voor mij (meer dan 1 hectometerpaal), waarop ik de meting afsloot.
De totale meetafstand is dus 200 meter, waarvan minimaal 100 meter inlopend (bij goed zicht) van achter mijn voertuig en vervolgens direct aansluitend minimaal 100 meter uitlopend voor mijn voertuig.”
De kantonrechter maakt uit deze verklaring op, dat betrokkene eerst 100 meter achter de verbalisant reed en inliep op verbalisant, daarna aan de verbalisant voorbij kwam, en vervolgens 100 meter lang op verbalisant uitliep. Uit de verklaring blijkt echter niet over welke meetafstand en met welke tussenafstand er gemeten is met
gelijkblijvende snelheid. Alleen dán kan immers worden vastgesteld hoe hard een bestuurder over een bepaalde meetafstand heeft gereden. Nu blijkt alleen van inlopen en uitlopen op verbalisant. Gezien de huidige stand in de procedure ziet de kantonrechter geen aanleiding om de officier van justitie op dit punt om opheldering te laten vragen bij de verbalisant.
Nu de gedraging niet vaststaat, is de boete ten onrechte opgelegd. Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van officier van justitie zullen worden vernietigd.
De kantonrechter ziet aanleiding om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift bij de officier van justitie en bij de kantonrechter ingediend, is door de officier van justitie gehoord en aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling van de zaak door de kantonrechter. Per proceshandeling wordt 1 punt toegekend. De kantonrechter is bekend met het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het toekennen van een 0,5 punt in plaats van 1 punt voor het bijwonen van de telefonische hoorzitting door gemachtigde. De kantonrechter ziet hier echter geen reden toe. Dat sprake is van een telefonische hoorzitting betreft naar het oordeel van de kantonrechter geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2 lid 3 van het Bpb, reeds omdat een telefonische hoorzitting inmiddels gangbare praktijk is in zaken als deze. In totaal zal er voor de proceskosten aldus rekening worden gehouden met (beroepschrift aan de officier van justitie, telefonische hoorzitting, beroepschrift aan de kantonrechter en de verschijning ter terechtzitting) 4 punten. Aangezien de aard van de administratieve procedure licht was, zal daarvoor een wegingsfactor 0,5 worden toegepast.
Conform de bijlage bij het Bpb zal per punt voor de fase bij de officier van justitie een bedrag ad € 541,00 worden toegekend, en voor de fase bij de kantonrechter een bedrag ad € 759,00.
Derhalve komt de kantonrechter tot de slotsom dat de proceskostenvergoeding moet worden vastgesteld op een bedrag van ((2 X € 541,00) + (2 X € 759,00) = € 2.600,00 X 0,5 =) € 1.300,00.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het betalen van de proceskosten, vastgesteld op € 1.300,00
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: