ECLI:NL:RBNHO:2022:1822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
C/15/317109 / JU RK 21-1067
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

Op 19 januari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 5 november 2021 verblijft in een kleinschalige woonvoorziening, maar dat er ernstige zorgen zijn over haar veiligheid en ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aanvankelijk verzocht om een machtiging voor gesloten jeugdhulp, maar dit verzoek is gewijzigd naar een machtiging tot uithuisplaatsing in de huidige woonvoorziening. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij verschillende belanghebbenden, waaronder de moeder en de bijzondere curator, aanwezig waren.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Er is sprake van complexe problematiek die een specifieke aanpak vereist. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige zich gewenst voelt in de woonvoorziening en dat er voldoende kennis en draagkracht aanwezig is om met haar gedrag om te gaan. Ondanks de veiligheidsrisico's die verbonden zijn aan het verblijf in de open setting, is het de mening van de kinderrechter dat dit de beste optie is voor de minderjarige op dit moment.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 juli 2022 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens is het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen voldoende concreet verzoek is gedaan. De kinderrechter heeft de betrokken partijen aangespoord om te blijven werken aan een eenduidige aanpak en het waarborgen van de continuïteit van de zorg voor de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/317109 / JU RK 21-1067
Datum uitspraak: 19 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing(aangehouden deel)
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 2 november 2021, waarmee [bijzondere curator] ambtshalve als bijzondere curator (BC) voor de minderjarige is benoemd;
- de beschikking van 4 november 2021;
- het bericht met bijlagen van de GI van 7 januari 2022;
- het (aanvullend) rapport van de Raad van 11 januari 2022;
- het verslag van de BC van 12 januari 2022;
- het bericht met bijlage van de GI van 18 januari 2022.
1.2.
Op 19 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- [de minderjarige] , die apart is gehoord;
- [bijzondere curator] , de bijzondere curator voor [de minderjarige] (hierna: de BC);
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
- [gedragsdeskundige] , gedragsdeskundige bij Parlan van kleinschalige woonvoorziening [woonvoorziening] te [plaats] (hierna te noemen: [woonvoorziening] );
- [groepsleider] , groepsleider [woonvoorziening] ;
- [gedragsdeskundige] , gedragsdeskundige gemeente [gemeente] .

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 1 juli 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 1 juli 2022.
2.3.
[de minderjarige] verblijft sinds 5 november 2021 in [woonvoorziening] .

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
In deze zaak heeft de Raad op 9 juni 2021 aanvankelijk verzocht om een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden. De Raad heeft het verzoek tussentijds gewijzigd in een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf van [de minderjarige] in [woonvoorziening] voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling. Op 4 november is dit verzoek toegewezen tot 20 januari 2022, onder aanhouding van het meer verzochte.
3.2.
Nu resteert nog het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing voor voortzetting van het verblijf van [de minderjarige] in [woonvoorziening] in [plaats] van 20 januari 2021 tot 1 juli 2022.
3.3.
De Raad handhaaft het oorspronkelijke verzoek. De Raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat haar verblijf in [woonvoorziening] wordt voortgezet voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling.
3.4.
De Raad heeft daartoe aangevoerd dat [de minderjarige] na een langdurige en intensieve zoektocht op 5 november 2021 uiteindelijk in [woonvoorziening] is geplaatst. De eerste weken ging dat nog redelijk, maar daar is daarna verandering in gekomen. [de minderjarige] lijkt zich sterk te laten beïnvloeden door de andere jongeren op de groep. Sinds de komst van een oud-groepsgenoot uit Horizon is dat nog erger geworden. [de minderjarige] rookt en blowt, heeft lachgas gebruikt en houdt zich niet aan de afspraken. Ze loopt steeds vaker weg (met name ’s nachts) en laat zich niet tot moeilijk aansturen door haar begeleiders. Ook haar persoonlijke verzorging laat te wensen over. Tevens is een grote zorg dat [de minderjarige] geen dagbesteding of school heeft en haar dag- en nachtritme is verstoord. Ze ligt overdag veel in bed en is tot diep in de nacht met groepsgenoten op de kamer of buiten. De Raad maakt zich grote zorgen omdat het gedrag van [de minderjarige] steeds ernstigere vormen aanneemt en grote risico’s voor haar veiligheid geeft. Een gesloten plaatsing is opnieuw overwogen. Hoewel daarmee mogelijk de veiligheidsrisico’s verminderen, heeft een eerdere gesloten plaatsing bij Horizon alleen maar meer schade aan [de minderjarige] toegebracht. Een gesloten plaatsing specifiek voor de leeftijd en de problemen van [de minderjarige] is alleen buiten de regio beschikbaar, maar dan komt [de minderjarige] op grotere afstand van haar moeder, die juist een belangrijk persoon voor [de minderjarige] is. De overplaatsing van [woonvoorziening] naar een gesloten plek en uiteindelijk later ook weer een terugplaatsing binnen de regio betekent bovendien meerdere verlies- en afwijzingservaringen en vraagt van [de minderjarige] om steeds weer nieuwe sociale contacten aan te moeten gaan, hetgeen voor [de minderjarige] juist zo moeilijk is. Dat zou een positieve ontwikkeling weer teniet kunnen doen.
3.5.
De Raad is van mening dat bij de afweging tussen het waarborgen van de (fysieke) veiligheid van [de minderjarige] en het waarborgen van de continuïteit van de specialistisch zorg aan [de minderjarige] , een voortzetting van het verblijf van [de minderjarige] op dit moment de minst slechte optie is. Hoewel de risico’s bij [woonvoorziening] groot zijn, is dit een plek waar [de minderjarige] mag zijn en mag blijven. [de minderjarige] heeft een kleinschalige woonplek nodig waar begeleiders zijn die kennis hebben van haar ingewikkelde gedrag en ook de draagkracht hebben om daar langdurig mee om te gaan. De begeleiding en hulpverlening rondom [de minderjarige] is van goede wil, maar het is een bijzonder moeilijke opgave gebleken om een plek te creëren waar [de minderjarige] de hulp en grenzen krijgt die zij nodig heeft en tegelijkertijd haar veiligheid te waarborgen. Dit vraagt om maatwerk. Een snel positief effect is niet realistisch. Er moet een plan van aanpak komen om de verwachtingen van de diverse betrokken personen en instanties over en weer helder te krijgen en tot consensus en eenduidigheid over het hulpverleningstraject en het perspectief van [de minderjarige] te komen.
3.6.
Een bredere machtiging, die mogelijk maakt dat [de minderjarige] eventueel bij een andere instelling dan [woonvoorziening] geplaatst kan worden, acht de Raad onwenselijk. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat zij ervanuit kan gaan dat zij bij [woonvoorziening] blijft, wat er ook gebeurt. Indien de situatie onverhoopt toch echt onhoudbaar wordt, dient de beslissing om haar elders te plaatsen ter toetsing aan de kinderrechter te worden voorgelegd.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij het in de [woonvoorziening] leuk heeft en dat zij daar het liefst zou willen blijven wonen. Dat neemt niet weg dat zij wel moeite heeft met de soms chaotische toestanden daar, met name in de nacht, en de beperkte mogelijkheden van onbegeleid verlof. Verder geeft [de minderjarige] ook toe soms moeite te hebben met de groepsdruk en het bieden van weerstand tegen de verleidingen om haar heen.
4.2.
Ook de BC acht het in het belang van [de minderjarige] dat er specifiek een machtiging wordt afgegeven voor [woonvoorziening] . Alleen als echt duidelijk wordt dat [woonvoorziening] niet de specialistische en kleinschalige woonvorm kan bieden die men bij aanvang van plaatsing voor ogen had, dient een alternatief maatwerktraject te worden ingezet en is een bredere machtiging nodig. Het stoort de BC dat betrokken partijen aangeven de (veiligheids)risico’s in te calculeren, maar als het om het nemen van de verantwoordelijkheid gaat, naar elkaar wijzen. Een gesloten plaatsing is geen optie. Indien de betrokken instanties er onderling niet uitkomen zou een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv mogelijk uitkomst kunnen bieden. De BC stemt namens [de minderjarige] in met het verzoek van de Raad, maar verzoekt om toewijzing voor drie maanden, onder aanhouding van het meer verzochte, om zo de betrokkenheid en het toezicht op het proces vanuit de Raad en de kinderrechter te waarborgen.
4.3.
De moeder heeft ter zitting toegelicht het verzoek van de Raad te begrijpen, maar zich tegelijkertijd ook ernstige zorgen te maken over de veiligheid van [de minderjarige] . Ook het feit dat de therapie aan [de minderjarige] nog niet (goed) van de grond is gekomen, stoort de moeder.
4.4.
De GI onderschrijft het standpunt van de Raad, met dit verschil dat de GI wel liever zou zien dat er een bredere machtiging komt. Een bredere machtiging geeft de GI de mogelijkheid om de koers tussentijds te wijzigen als de situatie van [de minderjarige] binnen [woonvoorziening] niet langer houdbaar is. Als [de minderjarige] weet dat zij niet zal worden weggestuurd bij [woonvoorziening] , maakt dat het moeilijk om haar te begrenzen. [de minderjarige] voelt die ruimte. Het behandeltraject van [de minderjarige] is er één van de lange adem en met de nodige hobbels. De complexe problematiek van [de minderjarige] maakt dat er veel tijd nodig is om een vertrouwensband te creëren en dat als [de minderjarige] iets niet wil, zij afhaakt en niet meer te motiveren is. Dat geldt ook voor school. Haar schoolgang vormt een voortdurende bron van zorg en ligt formeel ingewikkeld. Het feit dat [de minderjarige] gekoppeld is aan de Spinaker en zij als ‘thuiszitter’ wordt aangemerkt, maakt het bijna onmogelijk om haar elders geplaatst te krijgen. Verschillende opties zijn aan diverse partijen voorgelegd, maar kunnen niet opgepakt worden. [de minderjarige] gaat nu een paar keer per week naar de manege als dagbesteding om haar langs die weg weer terug naar school te kunnen geleiden. De bureaucratie en het feit dat bij diverse instanties het gevoel van urgentie lijkt te ontbreken, maakt het allemaal nog ingewikkelder om regie te voeren in deze zaak.
4.5.
[gedragsdeskundige] (Parlan/ [woonvoorziening] ) heeft ter zitting – onder meer – toegelicht dat [woonvoorziening] in de huidige vorm onlangs van start is gegaan en dat het met het team nog een zoektocht is hoe de specifieke doelgroep benaderd en begrensd dient te worden. Bij aanvang van de plaatsing van [de minderjarige] leek alles goed geregeld, maar door aanloopproblemen en onvoorziene situaties, lukt het niet om bepaalde zaken goed van de grond te krijgen. De problematiek van [de minderjarige] maakt bovendien dat het veel tijd kost om een relatie en vertrouwensband met haar op te kunnen bouwen. Een dergelijk proces zou bij haar wel eens 1 tot 1,5 jaar in beslag kunnen gaan nemen en is ook niet zonder risico. [de minderjarige] is in gedrag en sociaal-emotionele ontwikkeling veel jonger dan haar kalenderleeftijd en er is veel tijd en geduld nodig om die grote achterstand in te lopen. [de minderjarige] gaat nu naar de manege als (vervangende) dagbesteding en het is de bedoeling om haar langs die weg terug te geleiden naar school.
4.6.
[groepsleider] ( [woonvoorziening] ) heeft ter zitting bevestigd dat [de minderjarige] in gedrag en sociaal-emotionele ontwikkeling een veel jonger kind is. Bij dit jonge gedrag past een aanpak waarin haar duidelijkheid en grenzen geboden worden. De overplaatsing van een gesloten naar een open instelling is voor [de minderjarige] een enorme stap geweest en zij heeft tijd nodig gehad om te ‘landen’. Er is inmiddels een voorzichtige positieve lijn zichtbaar. Het is jammer dat [de minderjarige] niet naar school gaat omdat het juist vanwege haar ontwikkelingsachterstand belangrijk is om zich onder leeftijdsgenoten te begeven en de mogelijkheid te hebben vriendschappen te sluiten.
4.7.
[gedragsdeskundige] (gemeente) heeft ter zitting benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is om specifiek een machtiging voor de [woonvoorziening] af te geven. Als de betrokken personen en instanties al geen duidelijkheid ervaren over het traject, is het voor [de minderjarige] helemaal moeilijk om te begrijpen wat er van haar verwacht wordt. De kern van de problematiek van [de minderjarige] is dat zij voortdurend op zoek gaat naar dat wat voor haar vertrouwd is: een afwijzing. Dit geeft haar een gevoel van controle. Om dit destructieve gedragspatroon te doorbreken moet voor haar duidelijk zijn dat zij – wat er ook gebeurt – bij [woonvoorziening] zal blijven wonen. Dat betekent dat vooral alles op alles gezet zal moeten worden om de plaatsing van [de minderjarige] bij [woonvoorziening] te laten slagen. Vanuit de gemeente is er de bereidheid om dit traject te ondersteunen en te financieren.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek) voor de duur en op de wijze zoals door de Raad verzocht.
5.2.
Uit de stukken en ter zitting is het de kinderrechter duidelijk geworden dat bij [de minderjarige] sprake is van zeer complexe de problematiek, die, mede gelet op haar jonge leeftijd, een zeer specifieke aanpak vergt. Binnen [woonvoorziening] wordt getracht een situatie te creëren die het meest recht doet aan de specifieke behoeften van [de minderjarige] , maar komt dat niet goed van de grond. Hoewel het de kinderrechter duidelijk is dat het bij de betrokken personen en instellingen niet ontbreekt aan de wil om zich tot het uiterste in te spannen voor [de minderjarige] , komt het door een verschil van inzicht, verwachtingen en afstemmingsproblemen tussen de verschillende betrokken personen en instanties niet tot een eenduidigheid over de aanpak van de problemen en het perspectief van [de minderjarige] , terwijl dat juist in het geval van [de minderjarige] zo cruciaal is. Daarbij speelt ook mee dat [woonvoorziening] zich nog in de opstartende fase bevindt en zich alleen al op organisatorisch vlak voor de nodige uitdagingen gesteld ziet.
5.3.
Desondanks acht de kinderrechter van belang dat [de minderjarige] op [woonvoorziening] blijft wonen. Hoewel de kinderrechter de behoefte van de GI begrijpt om een overplaatsing van [de minderjarige] achter de hand te hebben om haar te bewegen mee te werken en afspraken na te komen, begrijpt de kinderrechter ook het ernstige bezwaar daartegen omdat dit een bevestiging is van wat [de minderjarige] gewend is te krijgen: afwijzing en een bevestiging van haar wantrouwen in de mensen om haar heen. De kinderrechter begrijpt ook dat situaties waarin [de minderjarige] zichzelf ernstig in gevaar brengt, voorkomen dienen te worden maar ook dat veiligheidsrisico’s in een open setting niet geheel uitgesloten kunnen worden. Dat het onder deze omstandigheden niet eenvoudig is om tot een bepaalde afstemming en consensus te komen, is duidelijk, te meer nu alle betrokkenen het – min of meer – erover eens zijn dat een gesloten plaatsing geen optie is. Het is van belang dat er bij [woonvoorziening] een woonsituatie ontstaat waar [de minderjarige] zich gewenst voelt en mag blijven en waar begeleiders zijn die over voldoende kennis en draagkracht beschikken om langdurig met het complexe gedrag van [de minderjarige] om te gaan. Er worden inmiddels enige positieve ontwikkeling bij [de minderjarige] gezien. Er is sprake van enige contactgroei met de groepsleiders en soms gaat zij met hen in gesprek en kan zij benoemen waar ze last van heeft of wat ze op momenten van spanning nodig heeft. Hoewel het haar nog niet lukt om er ook naar te handelen, is dit, gezien de problematiek van [de minderjarige] , een noemenswaardige vooruitgang.
5.4.
De kinderrechter begrijpt de zorgen van alle betrokken personen en duidelijk is dat een optimale afstemming en inzicht in de verwachtingen van de betrokken partijen over en weer nodig zijn om tot goede en realistische afspraken te komen, waarbij voorop staat dat eenduidigheid naar [de minderjarige] één van de belangrijkste factoren is om het traject te laten slagen. Dat de ontwikkeling van [de minderjarige] op dit moment zeker nog niet naar wens verloopt, is voor alle partijen wel duidelijk, maar de vraag is of het wel realistisch is om te verwachten dat bij [de minderjarige] zich op korte termijn de gewenste gedragsverandering zal voordoen. Hoewel er aan het verblijf van [de minderjarige] bij [woonvoorziening] ernstige veiligheidsrisico’s zijn verbonden, is dit, zoals het er nu naar uitziet, wel de plek waar haar (onvoorwaardelijke) het gevoel kan worden geboden dat zij er mag blijven, wat er ook gebeurt. Dit is een enorme lastige kwestie en vraagt veel inventiviteit van de betrokken begeleiders. De uitdaging zal zijn om haar te begrenzen op andere wijze dan door te dreigen dat zij bij [woonvoorziening] weg moet als zij niet doet wat er van haar gevraagd wordt. Dat is niet zonder risico’s en is de weg van de lange adem. Daarvoor is nodig de bereidheid van alle betrokkenen om gezamenlijk de moeizame weg te bewandelen die ertoe leidt dat [de minderjarige] de juiste stappen gaat zetten op weg naar volwassenheid.
5.5.
De kinderrechter onderschrijft het standpunt van alle betrokken personen en instanties dat de terugkeer van [de minderjarige] naar school prioriteit dient te hebben. Een kind van 12 jaar heeft recht op onderwijs. Dat de problematiek van [de minderjarige] het moeilijk maakt om haar schoolgang weer van de grond te krijgen is duidelijk, maar het kan niet zo zijn dat vooral formaliteiten het onmogelijk maken om haar op een school geplaatst te krijgen. De kwestie over de schoolgang van [de minderjarige] zal, naar de kinderrechter begrijpt, aan de onderwijsinspectie worden voorgelegd.
5.6.
Doelen waaraan de komende maanden in ieder geval gewerkt moet worden zijn:
  • een eenduidige visie over aanpak en woonperspectief en schoolgang van [de minderjarige] ;
  • in kaart brengen van de veiligheidsrisico’s en eenduidige aanpak hoe daar in specifieke situaties mee om dient te worden gegaan en bij welke persoon/instantie daarvoor de verantwoordelijkheid ligt.
5.7.
Voor een nader onderzoek op grond van artikel 810a Rv ziet de rechtbank geen aanleiding. Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van art. 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, in beginsel zal moeten worden toegewezen, tenzij de rechter feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind. De kinderrechter is van oordeel dat geen sprake is van een ter zake dienend en voldoende geconcretiseerd verzoek tot benoeming van een deskundige. De kinderrechter zal dit verzoek daarom afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in kleinschalige woonvoorziening [woonvoorziening] te [plaats] tot 1 juli 2022;
6.2.
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, kinderrechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.