In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarig kind. De man, verzoeker, heeft de biologische vader van het kind en verzoekt de rechtbank om toestemming voor erkenning, omdat de moeder, de vrouw met wie hij een relatie heeft gehad, weigert deze toestemming te geven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten en een bijzondere curator die het kind vertegenwoordigde. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij zij aanvoert dat erkenning haar belangen schaadt en de emotionele ontwikkeling van het kind in gevaar kan brengen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker van het kind is, maar dat de erkenning volgens de moeder schadelijk zou zijn voor de ongestoorde verhouding tussen haar en het kind. De bijzondere curator heeft in haar advies aangegeven dat de moeder psychisch getraumatiseerd is door de relatie met de man, wat de hechting tussen haar en het kind onder druk zet. De rechtbank heeft de psychische toestand van de moeder en de impact van de erkenning op de ontwikkeling van het kind in overweging genomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de moeder en het kind zwaarder wegen dan het belang van de man bij erkenning. De rechtbank heeft het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning afgewezen, omdat erkenning een reëel risico met zich meebrengt voor de emotionele en sociaal-psychologische ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.