In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 4 december 2020, waarin haar beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting niet-ontvankelijk was verklaard. Opposante had op 22 juli 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst van 17 juni 2020. De rechtbank had de uitspraak op 9 december 2020 verzonden, maar opposante stelde dat zij deze niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangetekende brief op 11 december 2020 was afgehaald, wat betekent dat de termijn voor het indienen van verzet op 10 december 2020 begon en eindigde op 20 januari 2021.
Opposante diende haar verzetschrift pas op 16 november 2021 in, wat duidelijk buiten de gestelde termijn viel. De rechtbank heeft de argumenten van opposante, dat zij lang had gewacht op de uitspraak en dat zij deze niet had ontvangen, niet gevolgd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om de termijnoverschrijding niet aan te rekenen, aangezien de ontvangst van de uitspraak was bevestigd door PostNL. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 4 december 2020 in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.