ECLI:NL:RBNHO:2022:179

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
15.104512.21 en 15.063509.19 (tul) en 15.117945.20 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling terzake mishandeling van ouders en sekswerker met oplegging van TBS met dwangverpleging

Op 17 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ouders en een sekswerker heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 maart 2021 tot en met 16 maart 2021 zijn moeder en vader heeft mishandeld, en op 30 maart 2021 een sekswerker heeft mishandeld. De deskundigen hebben geadviseerd om de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen, maar de rechtbank heeft, mede gezien het negatieve advies van de reclassering en de weigerachtige houding van de verdachte, besloten om TBS met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat is om de geadviseerde voorwaarden na te komen, wat de maatregel van TBS met voorwaarden onuitvoerbaar maakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de op te leggen TBS-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.104512.21 en 15.063509.19 (tul) en 15.117945.20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 17 januari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

3.3.hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2021 tot en met 16 maart 2021 te Purmerend, althans in Nederland, zijn moeder, [slachtoffer 2], heeft mishandeld door- die [slachtoffer 2] meermalen met de vlakke hand tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of- die [slachtoffer 2] met gebalde vuist op (de bovenkant van) het hoofd te slaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten onder 1 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte de aangeefster weliswaar meerdere keren in het gezicht heeft geslagen, maar dat hij hierbij geen opzet had op mishandeling van de aangeefster, een sekswerker, omdat het slaan in haar gezicht deel uitmaakte van het seksuele spel tussen de verdachte en de aangeefster, dat zij met wederzijds goedvinden op een ruwe manier uitvoerden. Het schoppen wordt door de verdachte ontkend en er is niet gebleken van lichamelijk letsel bij de aangeefster. De verklaring van de taxichauffeur biedt slechts ondersteuning voor het feit dat de aangeefster in paniek was maar biedt geen ondersteuning voor de mishandeling, aldus de raadsvrouw.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering met betrekking tot feit 2
Het verweer van de raadsvrouw dat er bij de verdachte geen sprake was van opzet op mishandeling van de aangeefster wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de aangifte volgt dat de aangeefster, die werkzaam is als sekswerker en in die rol op verzoek van de verdachte naar zijn huis was gekomen, bij de verdachte thuis door hem stevig bij haar nek is gepakt en meerdere keren in haar gezicht is geslagen. Toen de aangeefster naar een halletje in de woning vluchtte, is zij door de verdachte met een soort kickbokstrap tegen haar heup getrapt. Op enig moment hierna is de aangeefster in paniek, geheel naakt, de woning van de verdachte uit gevlucht.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangeefster heeft geslagen omdat zij daarom vroeg tijdens de seks. Hij vond dat wel kinky. Verder heeft hij verklaard dat het klopt dat aangeefster naakt zijn huis is uitgerend. Zij deed dit met achterlating van al haar spullen in een soort nep-paniek en hij was daardoor erg verbaasd. Hij heeft vervolgens haar spullen vanaf de balustrade naar beneden gegooid, waarna de aangeefster even later is opgehaald door een taxi. De trap tegen de heup van aangeefster ontkent hij te hebben gegeven. Wel heeft hij enige tijd kickbokslessen gevolgd.
De rechtbank acht de lezing van de verdachte, inhoudende dat het slaan onderdeel uitmaakte van een seksueel spel dat plaatsvond op initiatief en dus met toestemming van de aangeefster in haar rol als sekswerker, ongeloofwaardig. Met die lezing over het wederzijds goedvinden van het geweld is immers lastig te rijmen dat aangeefster plotseling naakt en met achterlating van al haar spullen het huis is uitgerend, hetgeen door de verdachte is bevestigd. Daarbij is tevens van belang dat de aangifte steun vindt in de verklaring van de taxichauffeur, die de aangeefster na het incident op straat bij de woning van de verdachte heeft opgehaald. Deze taxichauffeur heeft verklaard dat hij het idee had dat de aangeefster in paniek was. Zij zei dat de jongen waar ze was erg gevaarlijk was en hij kon zien dat zij bang was.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

1.hij in de periode van 15 maart 2021 tot en met 15 april 2021 te Purmerend, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 1],heeft mishandeld door telkens met gebalde vuist (met kracht) tegen het gezicht, van voornoemde [slachtoffer 1] te stompen;2.hij op 30 maart 2021 te Purmerend, [benadeelde] heeft mishandeld door- die [benadeelde] hardhandig bij haar nek te pakken en- die [benadeelde] meermalen met de vlakke hand in het gezicht te slaan en- die [benadeelde] tegen de heup te trappen;3.hij in de periode van 15 maart 2021 tot en met 16 maart 2021 te Purmerend, zijn moeder, [slachtoffer 2], heeft mishandeld door- die [slachtoffer 2] meermalen met de vlakke hand tegen het gezicht te slaan en- die [slachtoffer 2] met gebalde vuist op de bovenkant van het hoofd te slaan.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader, tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, meermalen gepleegd;
Feit 2:
Mishandeling.
Feit 3:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De deskundigen [deskundige 1], klinisch psycholoog, en [deskundige 2], psychiater, hebben de verdachte onderzocht en daarover een rapportage uitgebracht. Zij
hebben geconcludeerd dat de feiten, indien bewezen, verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank maakt dat oordeel tot het hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden zal worden opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie de directe uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden vereist. Zij heeft bepleit dat kan worden volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan te koppelen bijzondere voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer een maand schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn eigen ouders en aan de mishandeling van een sekswerker. Hierbij is hij telkens zonder duidelijke aanleiding, als het ware uit het niets komend, tot het gebruik van geweld overgegaan. Door dergelijke handelingen wordt niet alleen pijn of letsel veroorzaakt, maar worden ook gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd. Uit de stukken blijkt dat met name de sekswerker door het handelen van de verdachte angstig is geworden. In de toelichting op haar vordering tot schadevergoeding heeft zij verklaard dat zij tot op heden nog niet haar werkzaamheden als escort heeft durven hervatten, omdat zij sinds het gebeurde te bang is om naar het huis van een onbekende te gaan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 23 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld;-
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van [deskundige 1], klinisch psycholoog, van 19 juli 2021;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van [deskundige 2], psychiater, van 20 juli 2021;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies TBS met voorwaarden, niet gedateerd, van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor te Heerhugowaard; en
- het over de verdachte uitgebrachte aanvullende reclasseringsadvies TBS met voorwaarden, van 26 oktober 2021, van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor te Heerhugowaard.
De psycholoog en de psychiater hebben beide als deskundige in hun rapportages geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis in het kader van schizofrenie, in combinatie met een stoornis in het gebruik van diverse middelen. Ook zijn er aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidstrekken en een beperkt empathisch vermogen. De psychotische stoornis, de antisociale persoonlijkheidstrekken en de stoornis in het gebruik van middelen hebben de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde, zodat de deskundigen adviseren de feiten verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt door de deskundigen als hoog ingeschat. Meerdere interventies, behandeling door de GGZ - ook in het kader van een eerder verleende zorgmachtiging - en toezicht door de reclassering hebben niet kunnen voorkomen dat de verdachte is gerecidiveerd.
Naar de mening van de deskundigen is een strakker juridisch kader nodig waarin behandeling en het toezicht kunnen plaatsvinden. Zij adviseren beiden het opleggen van de maatregel TBS met voorwaarden.
De psycholoog adviseert om behandeling aansluitend aan de detentie te laten aanvangen met een klinische fase in een FPK of een FPA. Hier kan de verdachte toewerken naar resocialisatie. In de behandeling zal de verdachte moeten worden ingesteld op anti psychotische medicatie en zal aandacht moeten worden besteed aan het onder controle houden van zijn impulsen en het abstinent blijven van middelen.
De psychiater acht behandeling in ambulante setting met duidelijke structuur en voorwaarden aangewezen.
Beide deskundigen zijn ter terechtzitting gehoord en blijven bij hun advies. Zij hebben ter terechtzitting de verwachting uitgesproken dat de verdachte, ondanks zijn duidelijk weigerachtige houding, zich uiteindelijk aan de voorwaarden zal conformeren.
De reclassering concludeert in haar rapport dat de maatregel TBS met voorwaarden niet uitvoerbaar is omdat het niet lukt om met de verdachte tot afspraken te komen met betrekking tot de op te leggen voorwaarden, hetgeen nodig is om recidive te voorkomen en of reduceren. Verdachte heeft geen enkel ziektebesef en derhalve ook geen ziekte-inzicht. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn delict gedrag, hij ervaart geen schuld en toont weinig spijt. Meerdere interventies onder verschillende titels in het verleden hebben niet geleid tot gedragsverandering. De reclassering adviseert om die reden negatief over een TBS met voorwaarden.
De getuige [reclasseringswerker] van GGZ Fivoor is ter terechtzitting gehoord en is bij het advies van de reclassering gebleven.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij geen stoornis heeft en ook geen psychotische verschijnselen. Hij denkt dat zijn frustraties logisch zijn en mogelijk kunnen voortkomen uit onverwerkte trauma’s uit het verleden. Hij is bereid mee te werken aan behandeling, eventueel bij aanvang in een klinische setting, maar enkel als dat ziet op deze trauma’s. De verdachte geeft hierbij aan dat een jaar veel te lang is voor zo’n behandeling. Beschermd wonen aansluitend aan een klinische behandeling is voor hem niet bespreekbaar, hij wil terug naar zijn eigen woning. Medicatie heeft hij niet nodig en wil hij niet nemen.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet wil meewerken aan voorwaarden die zien op het gebruik van alcohol of drugs, omdat hij deze onzinnig vindt. Hij ziet geen problemen in het incidenteel gebruiken van alcohol of cocaïne. Tijdens een eerdere begeleiding door de reclassering in het kader van een voorwaardelijke veroordeling is hij naar eigen zeggen geregeld niet komen opdagen bij verplichte urinecontroles op maandagen, omdat hij het weekend ervoor drugs had gebruikt. Hij is in staat om zelf te beoordelen wanneer het goed genoeg met hem gaat om drugs te kunnen gebruiken, aldus de verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de diagnose en het hoge recidiverisico over en maakt deze tot de hare. Het advies van de deskundigen om de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen zal de rechtbank niet overnemen. Mede gelet op het negatieve advies van de reclassering en het stellig afwijzende standpunt van de verdachte over de geadviseerde voorwaarden, heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte de geadviseerde voorwaarden zal nakomen indien deze aan hem worden opgelegd. Een TBS met voorwaarden acht de rechtbank bij deze stand van zaken, net als de reclassering, onuitvoerbaar.
De rechtbank acht voorts het opleggen van voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet aangewezen, omdat ook een voorwaardelijke gevangenisstraf naar de inschatting van de rechtbank de verdachte onvoldoende zal stimuleren om de voorwaarden na te leven. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij meerdere malen is veroordeeld tot (deels) voorwaardelijke gevangenisstraffen met bijzondere voorwaarden. De verdachte is vervolgens niet afspraken- en medicatietrouw gebleken. Deze straffen hebben niet geleid tot gedragsverandering bij de verdachte en hem er niet van weerhouden te recidiveren in gewelddadig gedrag. Ook de onderhavige feiten heeft de verdachte gepleegd terwijl hij onder toezicht stond met bijzondere voorwaarden, terwijl aan hem tevens een zorgmachtiging was verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank is de problematiek van de verdachte en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar zodanig, dat het niet verantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Gelet op het negatieve advies van de reclassering ten aanzien van een TBS met voorwaarden, de weigerachtige houding van de verdachte, zijn gebrek aan ziekte-inzicht en gelet op het feit dat eerdere interventies niet hebben geleid tot gedragsverandering, heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen dat de verdachte zal meewerken aan hem op te leggen voorwaarden. Ter bescherming van de veiligheid van de samenleving is het naar het oordeel van de rechtbank daarom noodzakelijk om de verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan. De bewezen verklaarde mishandelingen van de ouders zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van maximaal vier jaren is gesteld, terwijl, zoals blijkt uit de rapportages van de deskundigen, tijdens het begaan van de feiten bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de maatregel van TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd in verband met een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten (gekwalificeerde) mishandeling. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, ook de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 750,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Zij stelt in dat verband dat zij sinds de mishandeling door de verdachte niet meer durft te werken als escort, omdat zij als gevolg van die mishandeling bang is naar het huis van een onbekende af te reizen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is in de aantasting van de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 106 onder b van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Zij wijst er daarbij ook op, dat uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat zij ten tijde van de mishandeling reeds in behandeling was bij “haar” psychiater in Bulgarije. Daarom is onduidelijk in hoeverre de gestelde immateriële schade, zo daar al sprake van is, (mede) samenhangt met andere feiten en omstandigheden, waarvoor de verdachte niet aansprakelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat goed voorstelbaar is dat de mishandeling door de verdachte tot sterk psychisch onbehagen bij de benadeelde partij heeft geleid. Voor vergoeding van daarmee samenhangende immateriële schade bestaat echter alleen een wettelijke grondslag indien als gevolg van die mishandeling sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze, ofwel door geestelijk letsel ofwel op een andere wijze (zonder geestelijk letsel). Het eerste geval (aantasting van de persoon op andere wijze door geestelijk letsel) is hier niet aan de orde, omdat de benadeelde partij geen medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van objectief vast te stellen geestelijk letsel als gevolg van de mishandeling. Voor toewijzing van een vordering op basis van de tweede grondslag (aantasting van de persoon op andere wijze zonder dat sprake is van geestelijk letsel) zal de benadeelde partij op basis van concrete gegevens moeten stellen, en bij betwisting moeten bewijzen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als gevolg van het strafbare feit. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de daaruit voor de betrokkene voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon (zonder meer) kan worden aangenomen.
Op basis van deze uitgangspunten komt de rechtbank tot de volgende conclusie.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De door haar gestelde (en door de verdachte betwiste) immateriële schade is onvoldoende onderbouwd, zodat vooralsnog niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling is aangetast in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 106 onder b van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Anders dan de benadeelde partij heeft aangevoerd, brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte (de bewezen verklaarde mishandeling) niet mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon (zonder meer) kan worden aangenomen. Voor het vaststellen van de grondslag voor vergoeding van de gestelde (en door de verdachte betwiste) immateriële schade is dus nader debat tussen partijen nodig. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij in deze strafprocedure niet ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering. Zij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.063509.19
Bij vonnis van 1 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 15.063509.19 heeft deze rechtbank de verdachte ter zake van mishandeling en belediging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 22 oktober 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 16 oktober 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vordering zal afwijzen gelet op haar strafeis.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op het feit dat de verdachte inmiddels al voor lange duur in voorlopige hechtenis verblijft.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, gelet op de op te leggen TBS-maatregel, niet (meer) opportuun is.
.
8.1
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.117945.20
Bij vonnis van 29 juli 2020 in de zaak met parketnummer 15.117945.20 heeft de politierechter in deze rechtbank de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 augustus 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vordering zal afwijzen gelet op haar strafeis.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op het feit dat de verdachte inmiddels al voor lange duur in voorlopige hechtenis verblijft.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, gelet op de op te leggen TBS-maatregel, niet (meer) opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 37a, 37b, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Oordeelt dat deze strafbare feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend en verklaart de verdachte overigens strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van de geleden schade.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 15.063509.19 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de deze rechtbank in de zaak met parketnummer 15.117945.20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 januari 2022
mr. H. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.