In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan betrokkene voor het parkeren van een voertuig voor een inrit of uitrit. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op de zitting, waar de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar betrokkene zelf niet.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betreft het parkeren voor een inrit of uitrit, wat in strijd is met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is komen vast te staan, mede op basis van een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant, dat ondersteund werd door foto’s. Betrokkene had in zijn verweer aangevoerd dat het geen in- of uitrit betrof, maar de kantonrechter oordeelde dat de kenmerken van de locatie, zoals de constructie en de aanwezigheid van een verlaagde stoeprand, wel degelijk duiden op een in- of uitrit.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de boete terecht is opgelegd en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding gezien om de boete te matigen. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen zes weken na de toezending van de uitspraak.