ECLI:NL:RBNHO:2022:1770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
15.087022.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag na schudden van drie maanden oude baby

De rechtbank Noord-Holland heeft op 3 maart 2022 een 53-jarige man veroordeeld voor poging doodslag na het door elkaar schudden van zijn drie maanden oude zoontje op 28 maart 2021 in Krommenie. De man kreeg een celstraf van 30 maanden, waarvan 22 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. De rechtbank heeft het advies van de psycholoog overgenomen dat de man het feit in verminderde mate kan worden toegerekend, gezien zijn licht verstandelijke beperking. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit in beginsel een langere gevangenisstraf rechtvaardigt, maar dat de man momenteel onder begeleiding van de reclassering staat en zich aan afspraken houdt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de betrokkenheid van Jeugdbescherming en de wens van de man en zijn partner om samen verder te gaan. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging over vrijwillige terugtred, omdat de verdachte geen actie heeft ondernomen om het intreden van het gevolg te beletten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd zijn zoontje van het leven te beroven, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder verplichte begeleiding en toezicht door Jeugdbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.087022.21 (P)
Uitspraakdatum: 3 maart 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 februari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. van Rooij, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 maart 2021 te Krommenie, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]) opzettelijk van het leven te beroven
,
- die [slachtoffer] stevig om/bij de borst, althans het lichaam, heeft (vast)gepakt en/of heeft vastgehouden en/of
- ( meermalen) het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] (hevig) heen en weer heeft geschud (acceleratie-deceleratie-impact trauma) en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] (met kracht) met zijn hoofd in een kussen heeft geduwd en/of
- anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 maart 2021 te Krommenie, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-die [slachtoffer] stevig om/bij de borst, althans het lichaam, heeft (vast)gepakt en/of heeft vastgehouden en/of
-(meermalen) het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] (hevig) heen en weer heeft geschud (acceleratie-deceleratie-impact trauma) en/of
-(meermalen) die [slachtoffer] (met kracht) met zijn hoofd in een kussen heeft geduwd en/of -anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu bij de verdachte geen sprake is geweest van opzet op de dood, noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake, nu uit de stukken niet blijkt dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, en ook blijkt niet dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. De raadsman wijst daarbij op de Pro Justitia rapportage, waarin wordt geconcludeerd dat het intelligentieniveau van de verdachte wordt ingeschat op zwakbegaafd tot licht verstandelijk beperkt niveau.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Opzet
Door de raadsman is met betrekking tot het primair en subsidiair ten laste gelegde betoogd dat het opzet van de verdachte op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft ontbroken omdat de verdachte door zijn verstandelijk beperkte niveau niet in staat is geweest dergelijke gevolgen te overzien.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – voor wat betreft het primair tenlastegelegde: de dood van [slachtoffer] – aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg door zijn handelingen zal intreden. Of de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank gaat er niet van uit dat de verdachte de bedoeling had om zijn zoon van het leven te beroven. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat baby’s zeer kwetsbaar zijn en dat die kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Het door elkaar schudden van een baby is uitermate gevaarlijk voor de gezondheid van die baby en kan zeer wel de dood tot gevolg hebben. Door zijn zoon van ruim drie maanden oud met kracht beet te pakken en hem hard heen en weer te schudden en hem meermalen met kracht met zijn hoofdje in een kussen te drukken, zoals is te zien op de door de moeder van [slachtoffer] opgenomen beelden, heeft de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit de dood van zijn kind tot gevolg zou kunnen hebben. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat – ook indien moet worden aangenomen dat de verdachte door zijn verstandelijk beperkte niveau enigszins in zijn keuzes beperkt is – hij voldoende inzicht heeft gehad in de ongeoorloofdheid van zijn handelen en zich van die aanmerkelijke kans bewust is geweest en deze ook heeft aanvaard.
Dit geldt te meer nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist dat hij voorzichtig met zijn zoon moest omgaan, omdat een baby fragiel is. Tevens heeft de partner van de verdachte verklaard dat de verdachte [slachtoffer] eerder heen en weer heeft geschud en dat zij hem toen heeft gewaarschuwd dat [slachtoffer] door het heen en weer schudden zou kunnen komen te overlijden. De verdachte was aldus op de hoogte van de mogelijke gevolgen van een dergelijk handelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 maart 2021 te Krommenie, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]) opzettelijk van het leven te beroven
,
- die [slachtoffer] stevig bij/om de borst heeft vastgepakt en heeft vastgehouden en
- meermalen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] hevig heen en weer heeft geschud en
- meermalen die [slachtoffer] met kracht met zijn hoofd in een kussen heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Deze vrijwillige terugtred bestond volgens de raadsman uit het stoppen met het schudden van [slachtoffer] door de verdachte. Dit stoppen met uitvoeringshandelingen was volgens de raadsman geschikt om het intreden van het gevolg, de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel, te beletten.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van vrijwillige terugtred nu de poging al was voltooid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging, zoals in deze zaak het geval is, is doorgaans een zodanig optreden van de verdachte vereist dat dit naar de aard en het tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten.
Wanneer aan iemand potentieel levensbedreigend letsel kan zijn toegebracht, kan van vrijwillige terugtred en dus van straffeloosheid voor een poging tot doodslag geen sprake zijn wanneer niet is aangevoerd dat de verdachte daarna enige handeling heeft verricht om het intreden van het gevolg te beletten.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zijn zoon van ruim 3 maanden hard heen en weer te schudden en hem meermalen hard met zijn hoofdje in een kussen te drukken. Op enig moment is de verdachte gestopt en heeft hij [slachtoffer] teruggelegd op de bank. Uit de verklaring van de partner van de verdachte volgt dat zij hem had gevraagd om 112 te bellen. De verdachte heeft dit echter nagelaten en is verder volkomen passief gebleven.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gesproken van enige handeling om het intreden van het gevolg te beletten. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op vrijwillige terugtred.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden de door Reclassering Nederland geadviseerde voorwaarden. Daarnaast de voorwaarden dat de verdachte zal meewerken aan verplichte begeleiding en toezicht door Jeugdbescherming en een contactverbod met [slachtoffer], tenzij onder begeleiding en met toestemming van Jeugdbescherming, zolang zij dat noodzakelijk achten.
De officier van justitie heeft tenslotte de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een eventueel op te leggen straf op het standpunt gesteld dat niet overgegaan moet worden tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de duur van het voorarrest. Naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest kan een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De verdachte is bereid zich aan die voorwaarden te houden. De raadsman heeft betoogd dat niet de voorwaarde van meewerken aan schuldhulpverlenging moet worden opgelegd, nu er in het gezin geen grote financiële problemen zijn en er bovendien geen connectie is tussen het ten laste gelegde en de financiële situatie. De raadsman heeft voorts de vraag opgeworpen of verplichte begeleiding door de jeugdbescherming mogelijk is als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel en heeft zich voor wat betreft het contactverbod aangesloten bij het standpunt van de Reclassering, dat een dergelijk contactverbod contra-geïndiceerd is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zijn zoontje, een baby van ruim drie maanden oud, beetgepakt en met kracht tot zeven keer toe hardhandig met zijn hoofdje in een kussen geduwd. Daarna heeft de verdachte zijn zoontje opgepakt en hem hard (als een “lappenpop”) heen en weer geschud. Dit alles omdat zijn zoon die ochtend meerdere keren had gehuild en de verdachte daar “gek” van werd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij na zijn levensgevaarlijke handelingen volkomen passief is gebleven nadat zijn partner hem had gevraagd om 112 te bellen. Ook rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij dit heeft gedaan nadat zijn partner hem bij een eerdere gelegenheid van hardhandig vastpakken van zijn zoontje had gewaarschuwd dat dergelijk handelen het overlijden van het kind tot gevolg kon hebben.
Dit is een zeer ernstig feit. Het slachtoffer was als baby volledig weerloos en bovendien volledig afhankelijk van de verdachte aan wie op dat moment de zorg voor hem was toevertrouwd. Niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar ook in de maatschappij brengen dergelijke feiten gevoelens van verdriet en afgrijzen met zich mee. Hoewel de forensisch arts bij de baby geen ernstig letsel heeft vastgesteld, kunnen volgens hem schadelijke effecten van een schudincident bij zo’n jong kind op de langere termijn – soms
na jaren - niet worden uitgesloten.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van poging doodslag onherroepelijk tot deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van de psycholoog [deskundige 1].
Het psychologisch rapport gedateerd 25 juni 2021 houdt onder meer het volgende in:
Samenvattend is er bij betrokkene sprake van een licht verstandelijke beperking. Differentiaal diagnostisch wordt aan een autismespectrumstoornis gedacht. Betrokkene vertelt zelf weinig over het ten laste gelegde, behalve dat hij zich onmachtig voelde. De partner van betrokkene geeft te kennen dat het in de periode voor het ten laste gelegde minder goed met betrokkene ging. Hij was een periode werkloos en toen hij weer een baan kreeg werkte hij in ploegen met nachtdiensten, waardoor hij vermoeid was en volgens haar prikkelbaar werd. Geldzorgen zouden voor stress zorgen en daarnaast werd hun zoontje geboren, die veel zou huilen waardoor betrokkene nog minder zou slapen.
Mede voortkomend vanuit de licht verstandelijke beperking, maar ook de autistische trekken, kan hij de gevolgen van zijn handelen moeilijk inschatten c.q. overzien en snel het overzicht verliezen. Bij oplopende frustratie kan betrokkene in verhoogde mate emotioneel en impulsief reageren, hetgeen waarschijnlijk is gebeurd in de situatie met zijn zoontje.
Daarbij heeft betrokkene vanuit zijn autistische trekken en verstandelijke beperking, een zeer beperkt mentaliserend vermogen.
Dit alles overziend en wegend, is er vermoedelijk sprake (geweest) enige doorwerking van (licht) verstandelijke beperking en de autistische trekken in het tenlastegelegde (indien bewezen geacht). Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde, wederom bij bewezen geachte feit in een verminderde mate toe te rekenen
.
Samen met de intellectuele beperkingen (o.a. verlies overzicht, moeilijkheden in oorzaak gevolg relaties zien) en zijn onvermogen om stressvolle situaties op adequate wijze het hoofd te bieden maakt dat hij - indien bewezen- niet volledig in staat was om gedragsalternatieven af te wegen.
Bij een afweging van risico en beschermende factoren wordt het risico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij als matig/hoog geduid.
Uit de motivationele items van de SAPROF komt naar voren dat er in enige mate sprake is van een stabiele en passende werksituatie, dat er in enige mate sprake is van motivatie voor behandeling en dat er in enige mate sprake is van een positieve houding jegens autoriteit. Uit de externe items komen als beschermende factoren naar voren dat er in enige mate sprake is van een pro sociaal en steunend netwerk, er is in enige mate sprake van een kwalitatief goede en stabiele intieme relatie, professionele hulpverlening is aanwezig, er is sprake van een woonsituatie met gerelateerde anderen en er is sprake van een minder intensief toezicht.
Gezien betrokkene’s verstandelijke beperking (licht), de autistische trekken, de doorwerking daarvan in de ten laste gelegde feiten en het matig/hoge recidiverisico, kan worden gesproken van een behandelnoodzaak. Deze behandeling dient in beginsel rekening te houden met de beperkte cognitieve vaardigheden van betrokkene en zich te richten op praktische ondersteuning. Voorts dient de behandeling gericht te zijn op het versterken van zijn coping vaardigheden, zijn frustratietolerantie, inlevingsvermogen en impulscontrole. Betrokkene behoeft praktische ondersteuning in het aanleren van goede opvoedingsvaardigheden en het versterken van de interactie met zijn zoontje. Daarbij is het van belang de partner van betrokkene te betrekken en dat er toezicht, van zijn partner of hulpverleners, is op de omgang die betrokkene heeft met zijn zoontje. Voorts is het van belang dat het alcoholgebruik van betrokkene en zijn gamegedrag gemonitord wordt, om verder te onderzoeker of er sprake is van problematisch gebruik/gedrag.
Genoemde behandeling zou het beste uitgevoerd kunnen worden door een forensische polikliniek in combinatie met gecontinueerde zorg en begeleiding vanuit een instelling met expertise op het gebied van verstandelijke beperkingen. Voor het toezicht op de veiligheid van zijn zoontje is begeleiding en betrokkenheid van de jeugdbescherming aan te raden.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 10 februari 2022 van [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, waarin over de persoon van de verdachte het volgende is opgenomen:
De verdachte stelt dat hij uit onmacht heeft gehandeld. Hoewel hij aangeeft spijt te hebben van zijn handelen legt hij de schuld grotendeels buiten zichzelf. Hij lijkt te beschikken over een beperkt probleembesef en zelfinzicht. Mogelijk speelt zijn psychische gesteldheid hierbij een rol.
Wij zien tevens risico’s op het gebied van financiën en dagbesteding. Hoewel betrokkene betaald werk heeft, zou hij onregelmatige werktijden en nachtdiensten hebben, hetgeen mogelijk invloed heeft op zijn psychische gesteldheid en handelen. Daarnaast heeft betrokkene schulden wat zorgt voor oplopende stress. Tijdens een eventueel toezicht dient er meer zicht te komen op zijn middelengebruik en gamegedrag, daar betrokkene dagelijks enkele uren computerpellen speelt en alcohol drinkt.
De verdachte staat momenteel onder toezicht van de reclassering in het kader van schorsingsvoorwaarden. Positief is te noemen dat hij de gemaakte afspraken, waaronder de meldplichtafspraken en de afspraken met Jeugdbescherming, goed nakomt. Daarnaast is hij recent gestart met een behandeling bij Forensisch Polikliniek de Waag. Hij staat open voor begeleiding en behandeling in strafrechtelijk kader en lijkt derhalve gemotiveerd voor gedragsverandering.
Jeugdbescherming heeft veiligheidsafspraken opgesteld. Betrokkene mag niet samen in een woning met zijn partner verblijven, hij mag alleen onder toezicht contact hebben met zijn kind en hij moet met zijn partner meewerken aan de door Jeugdbescherming geadviseerde hulpverlening. Binnenkort zal er een opvoeding/omgangsbegeleidingstraject van start gaan. In samenspraak met de ingezette hulpverlening wordt door Jeugdbescherming gekeken wat betrokkene en het gezin nodig hebben om de kans op recidive te voorkomen en wordt er opnieuw een risico-inschatting gemaakt. Momenteel schatten wij de kans op recidive in als gemiddeld/hoog. Wij achten het risico verhogend dat betrokkene en zijn partner de relatie voortzetten en op den duur weer gaan samenwonen. Tot slot stelt het NIFP dat er sprake is van een matig/hoog recidiverisico en zien derhalve een behandelnoodzaak. Wij sluiten ons bij deze risicoschatting en dit advies aan.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
 Meldplicht bij reclassering
 Ambulante behandeling
 Meewerken aan schuldhulpverlening (indien de toezichthouder dit noodzakelijk acht)
Wij hebben overwogen om een locatieverbod en/of een contactverbod te adviseren. Dit zou als (extra) stok achter de deur kunnen fungeren om te kunnen bewerkstellingen dat betrokkene geen omgang met zijn zoontje heeft zonder begeleiding en toezicht van Jeugdbescherming. Echter, betrokkene houdt zich tot nu toe aan de veiligheidsafspraken die door Jeugdbescherming zijn gesteld; hij verblijft niet in de woning van zijn partner en/of heeft contact met zijn zoon zonder toezicht van jeugdbescherming. Daarnaast willen betrokkene en zijn partner de relatie voortzetten en zal na het opstarten van de juiste hulpverlening de omgang tussen betrokkene en zijn zoon worden uitgebreid.
Een eventueel contactverbod in strafrechtelijk kader kan dan een belemmering vormen bij de begeleiding en omgang. Mocht betrokkene zich in de toekomst niet houden aan de veiligheidsafspraken van Jeugdbescherming dan kan de reclassering of Jeugdbescherming in samenspraak de nodige veiligheidsacties in gang zetten zoals het aanvragen van een
ondertoezichtstelling of een contactverbod.
Op de terechtzitting heeft de verdachte zich bereid verklaard de geadviseerde voorwaarden na te komen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen:
Op de terechtzitting heeft de partner van de verdachte, mevrouw [aangever], het spreekrecht uitgeoefend waarbij zij onder meer naar voren heeft gebracht dat [slachtoffer] onder begeleiding weer contact heeft met zijn vader en dat zij dan samen lachen en knuffelen. De verdachte is op die momenten lief en geduldig met [slachtoffer]. Sinds 16 december 2021 heeft de verdachte werk en draait hij vijf tot zes nachtdiensten per week. Verder komt hij alle afspraken met de betrokken instanties na. Mevrouw [aangever] heeft aangegeven dat zij het liefst terug wil naar de oude gezinssituatie waarbij verplichte hulp en opvoedondersteuning met spoed wordt opgestart. Met een goede hulpverlenging is er volgens mevrouw [aangever] geen risico op herhaling. Mevrouw [aangever] is van mening dat [slachtoffer] weer een vader nodig heeft die thuis is en niet in de gevangenis verblijft.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat dit in beginsel een gevangenisstraf van een langere duur rechtvaardigt dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daar tegenover staat echter dat het opleggen van een langere gevangenisstraf de reeds ingezette trajecten en begeleiding door de reclassering, Jeugdbescherming en De Waag onmiskenbaar zal doorkruisen. De rechtbank acht dit in het onderhavige geval niet gewenst.
Op de terechtzitting van 29 november 2021 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, mede om te komen tot een passende strafafdoening. Hierbij zijn voorwaarden gesteld waaraan de verdachte zich tot op heden heeft gehouden. Het behandeltraject bij De Waag is inmiddels opgestart door het voeren van gesprekken. De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering en hij werkt vrijwillig mee aan de begeleiding door de Jeugdbescherming.
Inmiddels is de begeleide omgang tussen de verdachte en zijn zoon opgestart en dit verloopt volgens de moeder van [slachtoffer] naar tevredenheid.
De partner van de verdachte heeft aangegeven dat zij hem in de toekomst weer graag thuis wil hebben waar zij dan weer samen de zorg hebben over hun zoontje. De verdachte en zijn partner zijn bereid om daartoe mee te werken aan intensieve opvoedondersteuning.
Alles afwegende en gelet op de specifieke omstandigheden van deze casus, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van vijf jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat de door de Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank acht het opleggen van een bijzondere voorwaarde van verplicht contact met Jeugdbescherming, zoals gevorderd door de officier van justitie – voor zover dit al zou kunnen worden opgelegd – niet noodzakelijk nu dit contact reeds in een vrijwillig kader plaatsvindt en de verdachte daaraan zijn medewerking verleend.
Ook het opleggen van een locatieverbod en een contactverbod met [slachtoffer] acht de rechtbank niet noodzakelijk. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich tot nu toe houdt aan de veiligheidsafspraken die door Jeugdbescherming zijn gesteld. Hij verblijft niet in de woning en heeft contact met zijn zoon onder toezicht van de Jeugdbescherming. Daarnaast willen de verdachte en zijn partner de relatie voortzetten en zal na het opstarten van de juiste hulpverlening de omgang tussen de verdachte en zijn zoon zo mogelijk worden uitgebreid. Een eventueel contactverbod in strafrechtelijk kader kan dan een belemmering vormen bij de begeleiding en omgang. Mocht betrokkene zich in de toekomst niet houden aan de veiligheidsafspraken van Jeugdbescherming dan kan de reclassering of Jeugdbescherming in samenspraak de nodige veiligheidsacties in gang zetten, zoals het aanvragen van een ondertoezichtstelling of het alsnog opleggen van een contactverbod. Ook kan de officier van justitie zonodig aanpassing van de hieronder weergegeven bijzondere voorwaarden vorderen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
22 (tweeëntwintig) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van vijf jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen vijf werkdagen (tussen 9.00 en 12.00 uur) volgend op het onherroepelijk
worden van het vonnis, of in overleg met zijn huidige toezichthouder, dient te melden bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73 te Zaandam en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • de behandeling bij Forensische Polikliniek de Waag voortzet. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, indien de toezichthouder dit noodzakelijk acht. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. S.J. Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2022.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 primair
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 17 februari 2022 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
[slachtoffer] was toen ongeveer 3 maanden oud. Ik weet dat ik hem op een bepaalde manier moest vasthouden omdat het allemaal nogal kwetsbaar is. Voordat dit incident gebeurde heb ik op internet opgezocht hoe ik een baby moet vasthouden. Ik weet wel dat ik voorzichtig met hem moet omgaan omdat een baby fragiel is. Ik kon hem niet stil krijgen. Ik heb het filmpje gezien. Ik heb gezien hoe heftig het is.
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 28 maart 2021 door aangeefster [aangever] ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 6 tot en met 8):
Ik doe aangifte van poging tot doodslag/moord, gepleegd op 28 maart 2021 om 10.46 uur aan de [adres 2]. Ik wil aangifte doen tegen de vader van mijn zoontje [slachtoffer]. Zijn vader is genaamd [verdachte]
heeft [slachtoffer] op een dusdanige manier heen en weer geschud en op het kussen op de bank geduwd, dat ik heb besloten de politie in te schakelen. Dit incident heeft plaatsgevonden in mijn woning in Krommenie. Ik lag te slapen in mijn slaapkamer en werd wakker van een geluid dat niet tot normale huisgeluiden hoorden. Ik pakte mijn telefoon en activeerde vanaf mijn telefoon de camera. Ik zag toen op de beelden dat [verdachte] [slachtoffer] vastpakte met twee handen en hard door elkaar schudde en [slachtoffer] als een lappen pop meerdere keren op het kussen sloeg. Ik schrok vreselijk van wat ik zag en ben de woonkamer in gerend.
[verdachte] heeft [slachtoffer] nog een keer door elkaar geschud. Ik heb dit zelf gezien en heb [verdachte] toen gezegd dat [slachtoffer] daaraan zou kunnen overlijden.
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (doorgenummerde blz. 52):
Op 29 maart 2021 werden de film opnamen vanaf de computer van aangeefster [aangever] door mij veilig gesteld.
Door mij werden de beelden uitgekeken.
Je ziet dat de baby met zijn beentjes aan het trappelen is. Dan verschijnt er vanaf links een man in beeld. De man stopt een speen in het mondje van de baby. De baby blijft doortrappelen met zijn beentjes.
De man gaat naast de baby op de bank zitten.
De man pakt ineens de baby vast met zijn linkerhand op zijn borstkastje en zijn rechterhand op de rug van de baby. Dit gaat hardhandig.
De man draait de baby hardhandig om en gooit de baby met zijn gezichtje in het knuffelkussen.
Dan duwt de man met zijn rechterhand op het hoofdje van de baby. De baby duwt hij hardhandig zeven keer in het kussen. Je ziet de baby hard terug veren.
Daarbij gaat het hoofdje heen en weer. Het hoofdje van de baby is rood van kleur met zwarte haartjes.
De man grijpt de baby weer zijwaarts vast en schud de baby een aantal keer hard heen en weer het lijkt wel een lappen pop. Je ziet het lijfje en hoofdje van de baby hard heen en weer zwaaien.
Daarna gooit hij de baby weer neer in het kussen nu met het ruggetje op het knuffelkussen. De man drukt weer de baby hardhandig in het kussen.
Een schriftelijke bescheid , inhoudende het rapport van de forensisch arts [deskundige 2], gedateerd 22 september 2021:
Duiding videobeelden in deze zaakOndanks de hevige en wisselende krachtsinwerkingen op (het hoofd van) het kind, naar mijn mening disproportioneel en volstrekt niet passend bij normale hantering van een baby, liep het kind geen radiologisch geobjectiveerd letsel op.
(NB: echter, kleine afwijkingen, bijvoorbeeld een hersenscheur van 1-2 mm lang of een dunne bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, hoeven radiologisch niet zichtbaar te zijn).
Uitwendig waren enkele blauwe plekken en oppervlakkige huidbeschadigingen in het gezicht links zichtbaar, die (deels) kunnen passen bij het gefilmde voorval.
Zoals vermeld in het voorlopige bericht, ben ik van mening dat de op de videobeelden zichtbare krachtsinwerkingen op het kind dermate hevig zijn dat deze als zeer gevaarlijk voor het kind moeten worden getypeerd.
Gezien de aard en heftigheid van de (repeterende) krachtsinwerkingen bij een kind van deze leeftijd bestond er een risico op zeer ernstig letsel, met name (potentieel fataal) hersenletsel.
Om een goede indruk van de krachtsinwerkingen op het kind te kunnen krijgen, adviseer ik de videobeelden te aanschouwen.