In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, staat de onrechtmatige beschuldiging tussen twee buren centraal. De eiser, die in persoon procedeert, beschuldigt de gedaagde ervan hem ten onrechte te hebben aangeduid als een veroordeelde pedofiel en verzamelaar van kinderporno. De eiser vordert een schadevergoeding van € 10.000 voor reputatieschade en een dwangsom van € 2.000 voor elke herhaalde lasterlijke uiting. De kantonrechter oordeelt echter dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechter stelt vast dat de eiser niet heeft aangetoond wanneer en in welke context de beschuldigingen zijn gedaan, en dat de getuigenverklaringen te vaag zijn om als bewijs te dienen. Bovendien is er geen bewijs dat de gedaagde de beschuldigingen verder heeft verspreid.
De kantonrechter concludeert dat de vorderingen van de eiser niet kunnen worden toegewezen, omdat er onvoldoende grond is voor een schadevergoeding of andere vorderingen. De rechter wijst erop dat de eiser niet heeft voldaan aan zijn substantiëringsplicht en dat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd. De kantonrechter compenseert de proceskosten, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis is uitgesproken op 2 maart 2022 door mr. I.H. Lips.