ECLI:NL:RBNHO:2022:1759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
9524384
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beschuldigingen tussen buren en de afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2022, staat de onrechtmatige beschuldiging van een buurvrouw aan haar buurman centraal. De buurvrouw beschuldigde de buurman ervan een veroordeeld pedofiel en verzamelaar van kinderporno te zijn, wat leidde tot ernstige gevolgen voor de buurman, waaronder bedreigingen en vernielingen door buurtgenoten. De buurman, aangeduid als eiser, vorderde een schadevergoeding van €10.000 voor reputatieschade en een dwangsom van €2.000 voor elke keer dat de buurvrouw, aangeduid als gedaagde, zich schuldig zou maken aan laster of smaad. De kantonrechter oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen en dat de eiser zijn vorderingen niet voldoende had geconcretiseerd. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat de gestelde schade niet voldoende was onderbouwd en de context van de beschuldigingen ontbrak. Wel werd er aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren, gezien de relatie tussen de partijen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en onderbouwing in zaken van onrechtmatige beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9524384 \ CV EXPL 21-5533 IL
Uitspraakdatum: 2 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
procederend in persoon
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. Th.C.J. Kaandorp
De zaak in het kort
Deze zaak speelt tussen twee buren en gaat om de vraag of de buurvrouw de buurman onterecht heeft beschuldigd een veroordeeld pedofiel en verzamelaar van kinderporno te zijn. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende grond bestaat voor een schadevergoeding, dwangsom en rectificatie, omdat de buurman daarvoor onvoldoende heeft gesteld en het dossier onvoldoende concreet bewijs bevat. De vorderingen worden daarom afgewezen. Wel ziet de kantonrechter in met name de relatie tussen partijen aanleiding om de proceskosten te compenseren.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 22 oktober 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 februari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen twee andere gedaagden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog stukken toegezonden.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser] heeft gehoord dat [gedaagde] hem beschuldigt “een veroordeelde pedofiel te zijn en een verzamelaar van kinderpornografische afbeeldingen” en daarvoor verwijst naar een veroordeling uit 2007.
2.2.
[eiser] stelt dat hij daardoor genegeerd, bedreigd, belaagd en nageroepen wordt en er vernielingen worden gepleegd door buurtgenoten waarmee hij eerst uitstekend contact had. Volgens [eiser] maakt [gedaagde] zich schuldig aan smaad, laster en opruiing en handelt [gedaagde] daarmee onrechtmatig tegenover hem. [eiser] stelt dat hij veel last heeft van verbaal geweld en bedreigingen als gevolg van het onrechtmatige handelen van [gedaagde] . Hij vordert daarom een schadevergoeding van € 10.000,00 van [gedaagde] voor reputatieschade en gevolgschade. [eiser] vordert ook een dwangsom van € 2.000 op te leggen voor elke keer dat [gedaagde] zich aantoonbaar schuldig maakt aan laster/smaad/opruiing na de datum van het exploot van dagvaarding. Op de zitting heeft [eiser] zijn eis vermeerderd en ook een schriftelijke rectificatie gevorderd.
2.3.
[gedaagde] voert verweer, waarop de kantonrechter hierna zal terugkomen.
De dagvaarding voldoet aan de eisen
2.4.
[gedaagde] voert aan dat de dagvaarding onduidelijk, vaag, innerlijk tegenstrijdig en identiek ten aanzien van de andere gedaagden is en [gedaagde] niet weet hoe zij zich ordentelijk moet verweren. Volgens [gedaagde] moet de dagvaarding worden gekwalificeerd als een zogenoemd obscuur libel en moet [eiser] daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit verweer slaagt niet. De dagvaarding bevat een eis en de gronden daartoe. Wat er verder ook zij van de onderbouwing van die gronden (waarover hierna meer), geldt dat uit het verweer van [gedaagde] blijkt dat zij de inhoud van de dagvaarding voldoende heeft kunnen begrijpen - en ook voldoende bekend is met de feitelijke achtergrond - om inhoudelijk verweer te kunnen voeren tegen de vordering van [eiser] . Dat [gedaagde] in haar belang zou zijn geschaad omdat zij geen adequaat verweer heeft kunnen voeren, is niet gebleken.
2.5.
[gedaagde] voert daarnaast aan dat [eiser] niet aan zijn substantiëringsplicht [1] heeft voldaan, omdat van de geuite beschuldigingen geen sprake is en [eiser] nalaat te vermelden wanneer en waar [gedaagde] hem zo zouden hebben beschuldigd en wat de bestanddelen van de gestelde laster, smaad en opruiing zijn. Dit verweer faalt ook. De substantiëringsplicht houdt in dat [eiser] de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moet aanvoeren. [eiser] heeft een aantal stellingen ingenomen, die [gedaagde] betwist. Maar dat maakt nog niet dat [eiser] zijn substantiëringsplicht zodanig heeft verzaakt, dat daaraan een gevolg moet worden verbonden. De kantonrechter ziet daar geen aanleiding voor, omdat [gedaagde] op de stellingen heeft kunnen reageren.
Geen immateriële schadevergoeding, dwangsom en rectificatie
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat het niet waar is dat [eiser] veroordeeld is voor pedofilie en/of het verzamelen van kinderporno. [eiser] stelt dat [gedaagde] hem daar desondanks van beschuldigt en hij daardoor onder andere reputatieschade heeft geleden. [gedaagde] betwist de beschuldigingen en de schade.
2.7.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Een benadeelde heeft in geval van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als (onder meer) de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [2] Uit de zinsnede: ‘een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding’ volgt dat de rechter die op basis van deze bepaling schadevergoeding toekent, een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot het bepalen van de omvang van die schadevergoeding. De rechter mag met alle omstandigheden van het geval rekening houden bij de begroting van de schade en heeft de bevoegdheid om
- als hij daartoe geen gronden aanwezig oordeelt - geen schadevergoeding toe te kennen.
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat er in dit geval onvoldoende grond is om [eiser] een schadevergoeding toe te kennen of om [gedaagde] een dwangsom op te leggen en/of iets te laten rectificeren. In de eerste plaats omdat [eiser] zijn stellingen onvoldoende concreet heeft onderbouwd. [eiser] heeft alleen in algemene bewoordingen gesteld dat [gedaagde] de gewraakte beschuldigingen heeft geuit. Hij heeft niet gesteld wat [gedaagde] precies heeft gezegd en ook niet wanneer, tegen wie en in welke context dat was.
2.9.
In de tweede plaats is er geen grond voor het gevorderde, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te stellen dat [gedaagde] [eiser] heeft uitgemaakt voor een veroordeelde pedofiel en kinderpornoverzamelaar. Van de door [eiser] overgelegde getuigenverklaringen is alleen de verklaring van mw. [nnn] en dhr. [ooo] (waarvan [gedaagde] de echtheid betwist) in zekere mate belastend ten opzichte van [gedaagde] . In die verklaring staat dat [gedaagde] de getuigen heeft gewaarschuwd voor [eiser] , omdat hij niet van jonge meisjes kan afblijven en daarvoor veroordeeld is en ook op de computer foto’s zou bekijken van jonge kinderen. Maar uit de verklaring blijkt ook dat dit jaren geleden is. Verder is de verklaring vaag over de context waarin het gezegd zou zijn. Dat maakt de verklaring – tegenover de betwisting door [gedaagde] – te mager.
2.10.
[eiser] beroept zich ook op de verklaring van [ppp] van 7 oktober 2021. Deze verklaring wordt ontkracht door de verklaring van [qqq] en levert dus ook onvoldoende bewijs. [eiser] verwijst verder naar een bericht van “een klokkenluider/getuige” (kennelijk [ppp] ) aan [eiser] , waarin die zegt dat de buren van de hoek moeten voorkomen en hem gelijk naar binnen hebben gevraagd en er nu weer klaar mee is. Volgens [eiser] past dit in de modus operandi van [gedaagde] om via roddel en achterklap buurtbewoners te intimideren en beïnvloeden. Voor zover [eiser] bedoelt dat uit het bericht van [ppp] blijkt dat sprake is van opruiing, volgt de kantonrechter hem daar niet in. Het bericht is daarvoor te vaag. Bovendien moet het bij opruiing gaan om, kort gezegd, het aanzetten tot iets wat niet geoorloofd of strafbaar is. Roddel en achterklap vallen daar niet - zonder meer - onder.
2.11.
[eiser] verwijst nog naar een verslag van een gesprek op 27 september 2021 tussen [rrr] en [sss] (de echtgenote van [eiser] ), opgesteld door [sss] , en naar de transcriptie van dit (opgenomen) gesprek. Het blijkt te gaan om het gesprek tussen mw. [sss] en [ttt] . De kantonrechter stelt vast dat het gespreksverslag van mw. [sss] niet overeenstemt met de transcriptie van het gesprek en dus niets bewijst. De transcriptie van het gesprek is niet concreet en niet belastend ten opzichte van [gedaagde] . De getuige praat alleen over “
hij”.
2.12.
In de derde plaats is er in dit geval onvoldoende grond om de vorderingen toe te wijzen, omdat sprake is van een zogenoemde burenruzie. Uit het dossier blijkt dat bepaalde buren niet met elkaar overweg kunnen en dat er over en weer wordt geroddeld. Ook zoeken sommige buren elkaar op om verhaal te halen als hen een roddel ter ore is gekomen. Ter zitting is dit beeld bevestigd. Partijen hebben elkaar daar over en weer bestookt met allerlei beschuldigingen.
2.13.
Dit alles leidt tot de volgende conclusie. Als het waar is wat de getuigen mw. [nnn] en dhr. [ooo] hebben verklaard, kan die uitlating absoluut niet door de beugel. Maar omdat de context waarin het zou zijn gezegd ontbreekt en omdat het al jaren geleden zou zijn gezegd, kan niet worden aangenomen dat deze kennelijke beschuldiging een zodanig karakter heeft dat een immateriële schadevergoeding op zijn plaats is. Daarbij komt dat niet is gebleken dat [gedaagde] de gewraakte beschuldiging verder heeft verspreid of tegen anderen heeft geuit. De mogelijk gedane uitlating heeft dus een beperkt bereik gehad. De kantonrechter acht daarom geen gronden aanwezig om enige geldelijke vergoeding aan [eiser] toe te kennen of om de andere vorderingen toe te wijzen.
2.14.
Voor zover [eiser] bedoelt dat hij schade heeft geleden wegens een aantasting in de persoon op andere wijze, heeft hij de aantasting en het daardoor geleden nadeel met onvoldoende concrete gegevens onderbouwd. Van zulk nadeel kan bijvoorbeeld sprake zijn als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen dat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. [eiser] heeft hierover niets gesteld en zijn vordering op dit punt ook niet onderbouwd. Bovendien vordert hij smartengeld over de periode 2017-2022, terwijl niet duidelijk is wanneer [gedaagde] de gewraakte beschuldiging precies zou hebben geuit en hoe vaak dat was. Er staan de kantonrechter dan ook onvoldoende aanknopingspunten ter beschikking om, als het waar is wat [eiser] [gedaagde] verwijt, daaraan een billijk bedrag voor immateriële schade te koppelen.
Geen materiële schadevergoeding
2.15.
[eiser] vordert daarnaast gevolgschade als gevolg van de gestelde onterechte beschuldigingen door [gedaagde] . Deze vordering kan ook niet worden toegewezen, omdat die niet voldoende is onderbouwd.
2.16.
Het gaat om € 9.500,00 aan kosten voor het installeren van een camerasysteem (2019), het herstellen van lekke banden (2017-2019), de linker zijspiegel en de deuk in de deur van de Peugeot (2018), het herstellen van de zijspiegel van de Mercedes Bus (2018), het vervangen van de vernielde plantenbakken (2018) en de nieuwe voordeur (2017). Deze schadeposten zijn niet onderbouwd met, bijvoorbeeld, onderliggende nota’s. Bovendien staat de gestelde schade in een te ver verwijderd verband met de gedraging waarop de aansprakelijkheid berust, om deze aan [gedaagde] toe te rekenen. [eiser] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat (al) deze schade niet zou zijn ingetreden als de gewraakte beschuldiging door [gedaagde] (als die al waar is) zich niet zou hebben voorgedaan.
Conclusie
2.17.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen. Er is dus ook geen grond om een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen.
2.18.
Op grond van het voorgaande, waaronder de aard van de relatie tussen partijen, oordeelt de kantonrechter dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.Zie artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW).