ECLI:NL:RBNHO:2022:1750

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5464
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag werktijdverkorting na intrekking regeling door Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 24 februari 2022, is de aanvraag van eiseres om werktijdverkorting afgewezen. Eiseres, een kinderopvangorganisatie, had een verzoek ingediend voor werktijdverkorting voor 313 werknemers, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het was ingediend na de intrekking van de beleidsregels die deze mogelijkheid boden. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de regeling niet onredelijk was, gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende overheidsmaatregelen. De rechtbank benadrukte dat de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) was ingevoerd als alternatief voor de regeling werktijdverkorting, en dat de overheid het recht had om beleidsregels te wijzigen in reactie op de crisis. Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de nieuwe regels rechtvaardigden, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres terecht was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.C. de Wit als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5464

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.M. Dijkstra),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. A.D. Brouwers en mr. R.J. Vixseboxse).

Procesverloop

In het besluit van 1 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om werktijdverkorting afgewezen.
In het besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij [naam], bijgestaan door gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. In de “Beleidsregel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
17 maart 2020, 2020-0000039117, houdende de beëindiging van de mogelijkheid tot ontheffing van het verbod op werktijdverkorting” [1] is in artikel 1 neergelegd dat met ingang van 17 maart 2020, 18.45 uur geldt dat een ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 niet wordt verleend en een reeds verleende ontheffing niet wordt verlengd.
2. Eiseres heeft op 19 maart 2020 bij verweerder een verzoek om werktijdverkorting voor 313 werknemers onder evenredige vermindering van het rechtens geldende loon ingediend.
3. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen, omdat het verzoek is ingediend na de intrekking van de “Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004” (Beleidsregel oud).
4. In het bestreden besluit heeft verweerder erop gewezen dat een bestuursorgaan het recht heeft om een beleidsregel te wijzigen. In dit geval is de Beleidsregel oud ingetrokken en is de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) in het leven geroepen. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is volgens verweerder geen sprake. Bij de totstandkoming van de NOW is rekening gehouden met de omstandigheden dat een werkgever niet voldoet aan de voorwaarde van 20% omzetverlies. Het is inherent aan het stellen van een bepaalde grens dat niet iedereen daaraan zal voldoen. Door de uitbraak van het covid-19-coronavirus en de daarmee verband houdende overheidsmaatregelen is Nederland geconfronteerd met buitengewone omstandigheden die een enorme impact hebben op het maatschappelijk leven in het algemeen en die ook ingrijpende gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt. De uitval van werkgelegenheid als gevolg hiervan heeft tot een explosieve stijging van het aantal aanvragen voor toepassing van de reguliere regeling werktijdverkorting (wtv) geleid. Daarop was de regeling niet berekend. Hierom en om een snelle afhandeling van aanvragen mogelijk te maken zodat werkgevers snel duidelijkheid zouden krijgen, is besloten de mogelijkheid tot ontheffing van het verbod op werktijdverkorting op 17 maart 2020, 18.45 uur, te beëindigen. De NOW is zodanig ingericht dat werkgevers en werknemers snel worden bediend terwijl voldaan wordt aan de doelstelling van de subsidie, namelijk het dempen van de gevolgen van de buitengewone omstandigheden. De noodsituatie ten gevolge van het covid-19-coronavirus heeft ervoor gezorgd dat de overheid een noodmatregel in de vorm van de NOW heeft moeten vaststellen om de gevolgen voor de economie en daarmee ook de arbeidsmarkt te kunnen opvangen. Dit is ook de grondslag voor de intrekking van de Beleidsregel oud.
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Het enkele feit dat bij de invoering van de NOW rekening is gehouden met de omstandigheden dat er ook werkgevers zouden zijn die minder dan 20% omzetverlies zouden hebben en dus geen beroep op de regeling zouden kunnen doen, is geen reden om de inherente afwijkingsbevoegdheid buiten beschouwing te laten.
Eiseres heeft reeds in bezwaar aangegeven dat zij extra kosten heeft gemaakt voor noodopvang, dat zij inkomsten heeft misgelopen, omdat ouders geen gebruik maakten van flexibele opvang en omdat eiseres de bedragen die ouders boven de kinderopvangtoeslag betaalden, aan ouders heeft terugbetaald, als zij geen gebruik maakten van de opvang. Het idee was dat reguliere inkomsten voor de kinderopvang zouden doorlopen terwijl die kinderopvang niet werd afgenomen zodat het personeel kon worden ingezet voor de kosteloze noodopvang. Deze redenering klopt niet. Door minder gebruik van flexibele opvang is sprake van € 7.500,- per maand omzetverlies, de terugbetaling aan ouders boven de kinderopvangtoeslag bedraagt € 53.868,-. Verder heeft eiseres geen extra tariefsverhoging in verband met de cao-loonsverhoging kunnen doorvoeren, waardoor sprake is van een omzetverlies van € 135.000,-, is sprake van extra inzet van MT-leden, teamleiders, etc. wat € 89.280,- heeft gekost. Daarnaast heeft eiseres kosten moeten maken in verband met extra noodopvang in weekenden, feestdagen, € 50.633,-. In totaal bedragen de extra kosten volgens eiseres € 351.281,-.
Het is voor eiseres onverteerbaar dat bijvoorbeeld [# 1] en [# 2] miljoenen hebben ontvangen, terwijl eiseres als non-profitorganisatie met een belangrijke rol tijdens de coronacrisis voor ouders met vitale beroepen geen enkele tegemoetkoming in de kostenverhoging ontvangt. Aangezien dit omzetverlies mede is ontstaan omdat eiseres voldaan heeft aan de oproep noodopvang te realiseren, had verweerder moeten onderzoeken of in dit geval de gevolgen voor eiseres onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregel van 17 maart 2020 te dienen doelen.
Eiseres voert verder aan dat het ontbreken van een overgangsregeling tot afwijking noopt. Eiseres stelt dat het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel is om van het ene op het andere moment voorwaarden van een regeling te wijzigen terwijl de nieuwe voorwaarden nog niet bekend zijn. Eiseres stelt dat de NOW-bepaling waarin is neergelegd dat aanvragen voor de wtv worden behandeld als NOW-aanvragen onverbindend is. Een werkgever die vóór 17 maart 2020 een aanvraag deed en aan de voorwaarden voldeed komt toch niet voor wtv in aanmerking omdat van het ene op het andere moment de voorwaarden wijzigden. Het gebrek aan overgangsrecht had reden moeten zijn om te onderzoeken of er bijzondere omstandigheden waren om van de beleidsregel af te wijken en de wtv-aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Eiseres begrijpt dat de noodzaak bestond het loket tijdelijk te sluiten om de explosieve stijging van het aantal aanvragen een halt toe te roepen, maar de beleidsregel schiet zijn doel voorbij omdat er voor werkgevers met minder dan 20% omzetverlies ook geen andere compensatie meer mogelijk is, terwijl zonder deze beleidsregel en zonder de NOW nog wel een beroep op de wtv gedaan had kunnen worden.
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op de aanvraag van eiseres het recht zoals dat op dat moment gold, toegepast diende te worden. Eiseres heeft de aanvraag ingediend nadat de Beleidsregel oud was ingetrokken. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de Beleidsregel oud toegepast diende te worden. In plaats van de Beleidsregel oud is de NOW ingevoerd. De omstandigheden dat eiseres niet aan de criteria van de NOW voldoet en aldus in een ongunstiger positie komt, maakt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden. In de NOW is benoemd dat er ondernemingen zullen zijn die niet aan de criteria voldoen. Dat maakt niet dat deze voorzienbare omstandigheden als bijzondere omstandigheden moeten worden aangemerkt.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de noodsituatie ten gevolge van het covid-19-coronavirus ervoor heeft gezorgd dat de overheid een noodmaatregel in de vorm van NOW heeft moeten vaststellen om de gevolgen voor de economie en daarmee ook voor de arbeidsmarkt te kunnen opvangen. Vanwege deze omstandigheden is er geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel. Verweerder is van mening dat intrekking van de Beleidsregel oud niet tot onevenredige gevolgen leidt voor eiseres in verhouding tot de met de intrekking van de Beleidsregel oud te dienen doelen.
Beoordeling rechtbank
7. Vaststaat dat de aanvraag wtv door eiseres is ingediend nadat de Beleidsregel oud was ingetrokken. De vraag die de rechtbank, gelet op hetgeen door eiseres naar voren is gebracht, moet beantwoorden is of het onredelijk is om deze ingetrokken beleidsregel niet toe te passen op de aanvraag van eiseres. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Zoals door verweerder met juistheid naar voren is gebracht, brachten de maatregelen vanwege het covid-19-coronavirus grote maatschappelijke gevolgen met zich, ook ten aanzien van de arbeidsmarkt. Zoals ook door eiseres is onderschreven kon het zeer grote aantal aanvragen voor wtv niet meer worden verwerkt. Het intrekken van de Beleidsregel oud kan daarom niet als onredelijk worden aangemerkt, waarbij van belang is dat in de plaats daarvan de NOW is ingevoerd. Specifiek voor kinderopvangorganisaties geldt dat het uitgangspunt van de overheid was dat zij de kosteloze noodopvang zouden kunnen financieren met niet afgenomen maar wel betaalde kinderopvang. [2] Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij in verhouding met andere kinderopvangorganisaties zo veel meer kosteloze noodopvang heeft moeten verzorgen, dat dit uitgangspunt niet opgaat, heeft zij dat niet onderbouwd. Hierbij zij opgemerkt dat ook als de stelling van eiseres juist zou zijn, dat nog niet zou leiden tot het oordeel dat sprake is van een zodanig bijzondere omstandigheid dat verweerder had dienen af te wijken van de intrekking van de Beleidsregel oud. De rechtbank wijst er in dit kader verder nog op dat eiseres in het jaar 2020 volgens haar eigen verklaring geen omzetverlies heeft geleden. Van een vermindering van haar inkomsten, waarvan eiseres in haar beroepschrift gewag maakt, is dan ook niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontbreken van overgangsrecht, gelet op de geschetste omstandigheden, niet als onredelijk worden aangemerkt. Hierbij is mede van belang dat de NOW reeds op 31 maart 2020 werd bekend gemaakt, zodat werkgevers slechts een relatief korte periode in onzekerheid hebben hoeven verkeren.
De beroepsgronden van eiseres slagen gelet op het voorgaande niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mr. S.A. Steinhauser en
mr. J.J. Maarleveld, leden, in aanwezigheid van mr.J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
griffier
de voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.
2.Tijdelijke tegemoetkomingsregeling kinderopvang zonder overheidsvergoeding,