In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan de betrokkene wegens het niet dragen van een autogordel. De betrokkene had tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 4 februari 2022 waren zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de betrokkene aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene ontkende de gedraging, maar kon onvoldoende feiten en omstandigheden aanvoeren die aanleiding gaven om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en zag geen reden om deze te matigen. Het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt dat in WAHV-zaken de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende is voor de vaststelling van de gedraging, tenzij de betrokkene specifieke feiten aanvoert die twijfel zaaien. De kantonrechter heeft de zaak in het openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, bijgestaan door de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.