In deze zaak vordert de eiseres, die sinds 1984 in een huurwoning woont, dat zij de huur van de woning mag voortzetten met uitsluiting van de gedaagde, met wie zij een verbroken relatie heeft. De kantonrechter heeft op 24 februari 2022 geoordeeld dat de eiseres de huur mag voortzetten, omdat haar belang om in de woning te blijven zwaarder weegt dan dat van de gedaagde. De gedaagde heeft geen andere woonruimte en heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan bedreigingen aan het adres van de eiseres, wat ook meeweegt in de beslissing. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagde veroordeeld om de huur niet langer voort te zetten met ingang van 1 april 2022. Daarnaast is de verdeling van de inboedelgoederen tussen partijen vastgesteld, waarbij de kantonrechter heeft bepaald welke goederen aan welke partij toekomen. De gedaagde heeft ook een tegenvordering ingediend voor de afgifte van een hond, welke is toegewezen, omdat de eiseres daarmee instemde. Beide partijen zijn veroordeeld tot het dragen van hun eigen proceskosten.