ECLI:NL:RBNHO:2022:1638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
15.134019.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en ontslag van rechtsvervolging voor zware mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het slachtoffer met opzet van het leven wilde beroven. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer niet voldoende bewijs boden voor de primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat het letsel van het slachtoffer, dat bestond uit een gebroken onder- en bovenkaak en een hersenschudding, niet uitsluitend kon zijn veroorzaakt door schoppen, maar ook door meermalen met de vuist slaan. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij het slachtoffer mogelijk heeft geschopt, maar deze verklaring was niet gebaseerd op eigen herinnering, waardoor het bewijs niet overtuigend was.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, waarvoor hij is veroordeeld. Vanwege de psychische stoornis van de verdachte, die ten tijde van het delict floride psychotisch was, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft rekening gehouden met deskundigenadviezen die aantoonden dat de verdachte niet over gezonde gedragsalternatieven beschikte en dat er een rechtstreeks verband was tussen zijn psychische stoornis en het delict.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de benadeelde partij ontvankelijk verklaard in haar vordering en een schadevergoeding van in totaal € 16.073,06 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht werd om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.134019.21 (P)
Uitspraakdatum: 25 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 februari 2022 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.J. van Bree, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 mei 2021 te Alkmaar, in elk geval in Nederland ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met zijn hand(en)/vuist(en) tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen en/of
- meermalen met (met verharde neuzen) geschoeide voet(en) (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 mei 2021 te Alkmaar, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onder- en bovenkaak en/of een
gevoelloze onderlip en/of en/of een bloedende bult op het hoofd en/of blauwe plekken op de handen en/of een hersenschudding, heeft toegebracht door
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met zijn hand(en)/vuist(en) tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of
- meermalen met (met geharde neuzen) geschoeide voet(en) (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft aangevoerd dat het enige passende scenario is dat de verdachte het slachtoffer met kracht tegen het hoofd heeft getrapt. Daartoe voert hij aan dat sprake is van stevig letsel bij het slachtoffer. Verder is er op de werklaarzen van de verdachte - die voorzien waren van verzwaarde neuzen - bloed van aangeefster aangetroffen. Daar komt bij dat de verdachte heeft verklaard dat het goed mogelijk is dat hij het slachtoffer heeft getrapt. Als de verdachte enkel met zijn blote handen het letsel bij het slachtoffer had toegebracht zou hij iets van beschadiging op zijn handen moeten hebben gehad, hetgeen niet het geval was, zodat dat scenario niet opgaat.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten last gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van zowel aangeefster als de verdachte alsmede op grond van de letselrapportage en de overige bevindingen in het dossier niet valt af te leiden dat de verdachte tegen het hoofd van de aangeefster heeft geschopt. Nu nader onderzoek (door het NFI) over het punt of de bloedsporen op de werklaarzen van de verdachte passen bij schoppen niet heeft plaatsgevonden, kunnen deze bloedsporen op de werklaarzen niet tot de conclusie leiden dat de verdachte met zijn werklaarzen tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt moet hebben. De letselrapportage van de GGD beschrijft dat er meerdere stompe geweldsinwerkingen moeten zijn geweest om het letsel te veroorzaken. Dat valt te rijmen met meerdere vuistslagen. Dat de verdachte geen verwondingen aan zijn handen heeft wil niet zeggen dat hij wel moet hebben geschopt. Aan de verklaring van de verdachte over de mogelijkheid dat hij geschopt heeft, komt geen bewijswaarde toe voor schoppen, nu die verklaring duidelijk niet op eigen herinnering is gestoeld, maar zijn eigen interpretatie achteraf naar aanleiding van het letsel is.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak poging tot doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt heeft. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer zich alleen de eerste vuistslag in haar gezicht kan herinneren. De verdachte verklaart zich te herinneren het slachtoffer meerdere keren met de vuist te hebben geslagen. Van het feit zelf zijn er blijkens het dossier geen directe (oog)getuigen. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat het goed mogelijk is dat hij het slachtoffer geschopt heeft, maar uit de context waarin hij aldus verklaart blijkt expliciet dat hij daar geen eigen herinnering aan heeft en dit achteraf invult vanwege het letsel. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte op dit punt dan ook niet redengevend voor het bewijs van schoppen. Dat op de werklaarzen van de verdachte bloed van het slachtoffer is aangetroffen en dat aan zijn handen geen sporen van geweld zijn aangetroffen, kan zonder nader onderzoek daarnaar niet de conclusie dragen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. De forensisch arts KNMG, de heer Kruyver stelt in zijn letselrapportage bij zijn beoordeling van het letsel, dat het letsel past bij de vermelde toedracht, voegt daaraan toe, dat het niet aannemelijk is dat het letsel het gevolg is van één slag door de verdachte maar passend is bij meerdere stompe geweldsinwerkingen zoals slaan en/of schoppen. Dit sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat het letsel kan zijn ontstaan door middel van het meermalen met de vuist slaan door de verdachte tegen het gezicht van het slachtoffer. Bij die stand van zaken kan op grond van het dossier dan ook niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt.
Nu uit het dossier overigens onvoldoende blijkt van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood door de stompe geweldsinwerkingen waarvan aangeefster het letsel heeft opgelopen, kan (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer niet worden vastgesteld.
Tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde kan de rechtbank dan ook niet komen.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte het subsidiaire feit heeft bekend – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 11 februari 2022 heeft afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 21 mei 2021 (dossierpagina’s 12 e.v.);
- het in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 22 mei 2021 (dossierpagina 25);
- Een schriftelijk bescheid (dossierpagina’s 51 e.v.), inhoudende een Letselrapportage betreffende [slachtoffer] , afkomstig van de Forensische Geneeskunde GGD Hollands Noorden van 24 mei 2021 en opgesteld door B. Kruyver, forensisch arts, een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering;
- Een schriftelijk bescheid (als aanvullend op het procesdossier los opgenomen), inhoudende een medische verklaring betreffende [slachtoffer] , afkomstig van de Forensische Geneeskunde GGD Hollands Noorden van 15 juli 2021 en opgesteld door B. Kruyver, forensisch arts, een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering;
- Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van 20 mei 2021 (dossierpagina’s 5 e.v.).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
subsidiair
hij op 20 mei 2021 te Alkmaar, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onder- en bovenkaak en een hersenschudding, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende omtrent de verdachte opgemaakte rapportages:
  • Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 4 oktober 2021, opgemaakt door GZ-psycholoog Y. Nijhuis
  • Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland Advies & Toezichtunit 4 Noord-
West te Alkmaar van 9 februari 2022, opgemaakt door reclasseringswerker [naam getuige] .
Voornoemd psychologisch onderzoeksrapport houdt onder meer het volgende in:
Er is bij onderzochte sprake van een psychische stoornis in de zin van schizofrenie Er wordt een rechtstreeks en volledig verband gezien tussen de vastgestelde schizofrenie en het ten laste gelegde. Omdat onderzochte ten tijde van het ten laste gelegde floride psychotisch was, werd hij in zijn gedachten en gedrag volledig beïnvloed door zijn psychotische belevingen. Vanuit zijn psychotisch toestandsbeeld beschikte hij niet over gezonde gedragsalternatieven om met de situatie om te gaan.
Aangezien er een rechtstreeks en volledig verband wordt gezien tussen de schizofrenie en het ten laste gelegde, wordt geadviseerd dit hem niet toe te rekenen.
5.2
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank neemt - zoals door de officier van justitie gevorderd en de raadsvrouw bepleit - de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte over en volgt het advies. Dit leidt ertoe dat het bewezen geachte de verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Geen maatregel

Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het rapport van de psycholoog dat op dit punt – voor zover hier van belang – inhoudt dat om het risico op toekomstig gewelddadig gedrag te reduceren het van belang wordt geacht dat onderzochte in behandeling gaat voor zijn schizofrenie. Geadviseerd wordt om de volgende behandel- en begeleidingsopties hierbij in overweging te nemen:
Psychiatrische (medicamenteuze) behandeling van de schizofrenie;
Psychologische behandeling van de schizofrenie (psycho-educatie, CGT bij psychose);
Aandacht voor middelengebruik (zo mogelijk in de vorm van een verslavings-
module);
Ondersteuning bij maatschappelijke- en arbeidsintegratie.
Verder vermeldt het rapport dat onderzochte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om behandeling voor zijn schizofrenie te gaan volgen en staat open voor een klinische opname. Ook al lijkt er momenteel enig ziektebesef te zijn, geeft onderzochte aan voor behandeling open te staan en kan hij luisteren naar de diagnose schizofrenie, is er nog steeds sprake van hardnekkige wanen en wraakgevoelens en geeft hij ook nog regelmatig tijdens consulten in de PI aan zich af te vragen of de schizofrenie niet door het slachtoffer veroorzaakt wordt. Als onderzochte zonder (verplichte) behandeling weer op straat eindigt, wordt verwacht dat hij opnieuw psychotisch wordt en mogelijk niet tijdig de juiste zorg via de reguliere kanalen zal zoeken en ontvangen. Om deze reden wordt geadviseerd om voor onderzochte een zorgmachtiging aan te vragen in het kader van de Wet verplichte ggz om hem vervolgens via artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg in een psychiatrische kliniek te plaatsen. Op deze wijze kan onderzochte adequaat behandeld worden voor zijn psychotische stoornis en kan daarmee de kans op recidive (ernstig nadeel) verkleind worden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met voornoemd reclasseringsadvies en met de toelichting hierop ter terechtzitting door rapporteur [naam getuige] als getuige. Dit mede op basis van de informatie die de getuige vanuit het ambulante behandelteam heeft meegekregen. Vanwege spanningen was betrokkene al voor het ten laste gelegde vrijwillig in behandeling gegaan bij GGZ Noord Holland Noord. Inmiddels is een (civiele) zorgmachtiging afgegeven. Op grond daarvan is de verdachte met ingang van zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis op 25 november 2021 opgenomen geweest op de crisisafdeling in de kliniek van de GGZ te Heiloo. Het was aanvankelijk de bedoeling dat hij langer klinisch zou worden opgenomen, maar de GGZ had hiertoe geen mogelijkheden. De psychiater achtte een crisisopname niet langer aangewezen. Als toereikend geacht alternatief is de verdachte ambulante -en dagbehandeling gaan volgen. De verdachte is hiertoe gemotiveerd gebleken en blijft dit, volgens zijn zeggen, ook in de toekomst. Tevens is hij gemotiveerd voor het gebruik van medicatie om rustig te blijven. Tot op heden oordeelt het ambulante behandelteam het huidig kader toereikend. Indien nodig kan de zorgmachtiging worden ingezet om alsnog een klinische behandeling te organiseren, met daarbij het advies om daarom op termijn de zorgmachtiging te verlengen. Maar vooralsnog wil de GGZ de huidige ambulante- en dagbehandeling voortzetten.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en van de reclassering met betrekking tot het gevaar voor recidive over en oordeelt - zoals eveneens door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsvrouw is bepleit - dat aan de verdachte geen strafrechtelijke maatregel dient te worden opgelegd.
Voor het opleggen van een gedrag beïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr ontbreekt bij ontslag van rechtsvervolging een wettelijke grondslag. Het door de advocaat van het slachtoffer verzochte contactverbod kan daarom niet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 18.809,24ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Verder heeft zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Een en ander is uiteengezet in een bijbehorende schriftelijk toelichting met bijlagen van 29 januari 2022 afkomstig van mr. L.M. Wagemaker, advocaat te Hoorn.
Materiele schade
De in deze toelichting onder punt 4 gestelde materiële schade ten bedrage van € 13.470,80 bestaat uit de volgende kostenposten:
Kosten opvang hond ad € 645,-;
Niet vergoede medische kosten ad € 960,50;
Kosten contributie hondenclub ad € 70,-;
Kosten eigen risico 2021 en 2022 ad € 770,-;
Kosten hulp in het huishouden ad € 360,-;
Gederfde inkomsten partner wegens zorgverlof ad € 346,75;
Gederfde inkomsten benadeelde ad € 1.246,08;
Kosten herstelwerkzaamheden aan het gebit ad € 4.750,61;
Kosten orthodontist ad € 3.370,31;
Toekomstige kosten opvang hond bij operatie ad € 120,-;
Compensatie ziekhuis opname ad € 124,-;
Kosten beveiligingscamera ad € 45,99;
De onder 5 gestelde reis- en/of parkeerkosten ad € 751,00;
Immateriële schade
De immateriële schade wordt gevorderd voor een bedrag van € 6.000,-.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ondanks dat deze strafzaak niet eindigt met de oplegging van een straf of maatregel de benadeelde partij toch kan worden ontvangen in haar vordering. Volgens de officier van justitie kan de door de civiele rechter afgegeven zorgmachtiging met de oplegging van een maatregel in de zin van artikel 361 lid 2 onder a Wetboek van Strafvordering (Sv) worden gelijkgesteld, zodat de benadeelde partij kan worden ontvangen in haar vordering. De officier van justitie verwijst hiertoe naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2021.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële en immateriële schade toewijsbaar is, met uitzondering van de kostenposten van contributie hondenclub (c) en de inkomsten derving van de partner (f). Dit omdat bij de contributie het rechtstreekse causaal verband met het door verdachte uitgeoefende geweld ontbreekt en de inkomstenderving geen schade is die door de benadeelde partij wordt geleden. De materiële schade kan tot een bedrag van €12.392,49 worden toegewezen vermeerderd met een bedrag van € 751,- aan reiskosten. De immateriële schade kan integraal worden toegewezen.
De officier van justitie heeft verzocht het toegewezen schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2021 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met een gijzelingstermijn van 10 dagen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat nu de strafzaak niet eindigt met de oplegging van een straf of maatregel en een beslissing van de Hoge Raad nog ontbreekt over de vraag of een civiele zorgmachtiging buiten het strafrechtelijk kader kan gelden als maatregel in de zin van artikel 361 lid 2 onder a Sv, de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering.
De raadsvrouw heeft subsidiair het volgende bepleit:
  • ten aanzien van de opgevoerde tandartskosten (h) dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden, aangezien blijkens internet volgens de polisvoorwaarden van het type ziektekostenverzekering dat het slachtoffer heeft, deze kosten voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen tot een bedrag van € 10.000,-. Daarnaast is niet vast komen te staan dat de benadeelde partij deze kosten heeft betaald. Daarmee is deze schadepost te ingewikkeld om in het strafgeding beslist te kunnen worden;
  • ten aanzien van de post medische kosten die niet zijn vergoed door de zorgverzekeraar (b) wordt in de bijlagen niet duidelijk of de benadeelde partij alle daar genoemde bedragen heeft betaald, zodat de hoogte van de schade niet kan worden vastgesteld althans onvoldoende duidelijk wordt en door de civiele rechter te beoordelen resteert. Daartoe wijst de raadsvrouw erop dat niet op iedere nota achter het excelstaatje in de bijlage is vermeld ‘nog door u te betalen’, waaruit de vraag rijst of in die gevallen dan iets door de benadeelde zelf is betaald of niet; de kosten voor zorgverlof van de partner van de benadeelde partij (f) komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het niet eigen schade van de benadeelde partij is;
  • de kosten van de contributie van de hondenclub komen (c) en de kosten van de beveiligingscamera (l) komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het geen schade als (rechtstreeks) gevolg van het tenlastegelegde betreft;
  • de posten van het eigen risico over 2022, inclusief ambulancekosten (d) en de inkomstenderving van de benadeelde partij wegens verminderde uitbetaling van overuren (g) acht de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd. Daarbij geldt voor het eigen risico over 2022 en de daaronder veronderstelde ambulancekosten in 2022 dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft en daarom niet als schadepost toewijsbaar is;
  • de opgevoerde compensatie voor de dagen dat de benadeelde in het ziekenhuis heeft gelegen (k) maakt volgens de raadvrouw onderdeel uit van de immateriële schade;
  • de reiskosten komen enkel voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover gemaakt ten behoeve het bijwonen van zittingen en niet ten aanzien van juridische bijstand.
De raadsvrouw heeft vanwege de ontoerekenbaarheid van de verdachte verzocht om de bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel behorende mogelijkheid tot toepassing van de gijzeling te maximeren tot ten hoogste één dag.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Ontvankelijkheid
Artikel 361, tweede lid, onder a. Sv bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, de zogenaamde schuldig verklaring zonder straf. Een ontslag van alle rechtsvervolging behoort daar niet toe. Toch oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en overweegt daartoe als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 Sr -de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid- komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wet Forensische Zorg (Wfz) in werking getreden, waarin in artikel 2.3 de mogelijkheid is geschapen om bij in een strafproces bij het strafvonnis als civiele rechter een zorgmachtiging te verlenen. Met het verlenen van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij.
In de onderhavige zaak is geen toepassing gegeven aan artikel 2.3 Wfz, nu door de civiele rechter in een afzonderlijke procedure reeds eerder een zorgmachtiging is verleend. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze omstandigheid niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering, gelet op de inhoudelijke samenhang van de verleende zorgmachtiging met de strafzaak en de redenen die voor de officier van justitie aanleiding waren tot het voeren van een afzonderlijke, civielrechtelijke procedure.
Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang. In het in de strafzaak uitgebrachte Pro Justitia rapport van de psycholoog wordt geadviseerd om ter inperking van het recidivegevaar door middel van een zorgmachtiging via artikel 2.3 Wfz de verdachte te doen plaatsen in een psychiatrische kliniek. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer in deze zaak op 15 november 2021 heeft de officier van justitie ervoor gekozen de zorgmachtiging te verkrijgen via het civielrechtelijke traject, omdat dat sneller gaat dan te wachten op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak om zo een zorgmachtiging te krijgen. Daarbij tekent de rechtbank aan dat deze keuze mede in het belang van de verdachte is, die immers zodra klinische opname mogelijk was, is geschorst uit de voorlopige hechtenis. Dit alles, en de taak om de belangen van de benadeelde partij in het strafgeding te waarborgen, bijeengenomen, kan de keuze om voor verkrijging van de zorgmachtiging de inhoudelijke behandeling van de strafzaak niet af te wachten, niet in de weg staan aan ontvankelijkheid van de benadeelde partij en heeft de verleende zorgmachtiging te gelden als een maatregel in de zin van artikel 361 lid 1 onder a Sv.
De benadeelde partij is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
7.3.2.
De vordering
Gelet op de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zal de rechtbank:
ten aanzien van de gevorderde materiele schade
  • de vordering met betrekking tot kosten opvang hond ten bedrage van € 645,- (a) toewijzen, nu deze post onbetwist is, genoegzaam is aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt en aannemelijk is dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met het bewezen verklaarde feit;
  • de vordering met betrekking tot niet vergoede medische kosten ten bedrage van
  • de vordering met betrekking tot kosten contributie hondenclub ten bedrage van € 70,- (c) toewijzen, nu genoegzaam is aangetoond dat deze schade is geleden door het niet tijdig kunnen opzeggen van het lidmaatschap terwijl zij het genot hiervan als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit niet heeft gehad omdat zij door haar herstelproces niet kon trainen;
  • de vordering met betrekking tot de kosten eigen risico over 2021 tot een bedrag van € 385,- (d) toewijzen, nu die onbetwist is gebleven, rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde is en voldoende onderbouwd is. De gestelde kosten eigen risico over 2022 komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien onvoldoende onderbouwd is dat deze schade zal optreden. Het betreft derhalve een toekomstige onzekere situatie zodat de rechtbank de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk zal verklaren;
  • de vordering met betrekking tot de kosten hulp in het huishouden ten bedrage van
  • de vordering met betrekking tot de inkomstenderving door de partner wegens zorgverlof ten bedrage van € 346,75 (f) afwijzen, nu het geen schade betreft die de benadeelde partij heeft geleden en deze schade ook niet gezien kan worden als zogenaamde verplaatste schade;
  • de vordering met betrekking tot de inkomstenderving door de benadeelde partij ten bedrage van € 1.246,08 (g) toewijzen, nu genoegzaam is aangetoond dat zij deze inkomsten over de laatste twee kwartalen van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 derft en aannemelijk is dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het bewezen verklaarde feit vanwege door de verdachte tevens veroorzaakte herstelproces;
  • de vordering met betrekking tot de herstelwerkzaamheden aan het gebit ten bedrage van € 4.750,61 (h) toewijzen, nu genoegzaam is aangetoond dat deze kosten met voor het geplande en al deels uitgevoerde herstel van haar gebit gemoeid zijn en dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het bewezen verklaarde feit;
  • de vordering met betrekking tot de kosten orthodontist ten bedrage van € 3.370,31 (i) toewijzen, nu genoegzaam is aangetoond dat deze kosten met het geplande herstel van haar gebit gemoeid zijn en dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het bewezen verklaarde feit;
  • de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering kosten opvang hond bij operatie (die in 2022 nog zal moeten worden ondergaan) ten bedrage ad € 120,- (j), omdat deze schadepost onvoldoende onderbouwd is.;
  • de vordering met betrekking tot compensatie van ziekenhuisopname ten bedrage van € 124,- (k) toewijzen, nu genoegzaam is aangetoond dat de benadeelde partij 4 dagen in het ziekenhuis heeft verbleven en dat dit in rechtstreeks verband staat met het bewezen verklaarde feit en de hoogte van het bedrag redelijk is;
  • de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering kosten beveiligingscamera ten bedrage van € 45,99 (l) omdat het rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit onvoldoende is komen vast te staan;
  • de vordering met betrekking tot de reiskosten tot een bedrag van € 661,56 toewijzen, zijnde de afspraken in het ziekenhuis/tandarts; Voor het overige zal de rechtbank deze kosten toewijzen als proceskosten, in lijn met de mondelinge toelichting van de advocaat van de benadeelde partij.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van
€ 12.573,06rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
ten aanzien van de gevorderde immateriële schade
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 3.500,-billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en zal de vordering voor het overige worden afgewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 89,44 (zijnde 4 maal 86 km à € 0,26 per kilometer
).
7.3.3
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr zal bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat worden bepaald dat gijzeling kan worden toegepast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 302 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachtedaarvoor
van alle rechtsvervolging.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 16.073,06, bestaande uit € 12.573,06 als vergoeding voor de materiële en € 3.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 89,44, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de vordering met betrekking tot de inkomstenderving door de partner wegens zorgverlof ten bedrage van € 346,75 en de immateriële schade voor het meerdere gevorderde.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.073,06, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2022.
mr. Van der Veen en mr. Van Os zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.