ECLI:NL:RBNHO:2022:1613

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
8431855 \ CV EXPL 20-3105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake luchtvaartclaim en gevolgen van vrijwillige administratie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Air Mauritius Limited, naar aanleiding van een luchtvaartclaim. De vervoerder had in een tussenvonnis de gelegenheid gekregen om te reageren op vragen over de status van zijn vrijwillige administratie, maar heeft dit niet gedaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vrijwillige administratie inmiddels is beëindigd, waardoor de vragen in het tussenvonnis niet langer relevant zijn. De vordering van de passagiers is niet betwist door de vervoerder, wat heeft geleid tot toewijzing van de hoofdsom van € 2.400,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 mei 2018.

Daarnaast hebben de passagiers ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze zijn niet toewijsbaar omdat niet is aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder, die grotendeels ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter heeft ook de nakosten toegewezen, voor zover deze daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

Tot slot hebben de passagiers verzocht om een certificaat voor tenuitvoerlegging in de lidstaat waar de vervoerder statutair is gevestigd, maar dit verzoek is afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het certificaat niet kan worden afgegeven, omdat de vervoerder niet heeft aangegeven waar hij statutair is gevestigd, en de passagiers hebben inconsistentie vertoond in hun stellingen hierover.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8431855 \ CV EXPL 20-3105
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde K.R. Bottema (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Mauritius Limited
gevestigd te Mauritius
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde FTPA

1.Het procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 13 oktober 2021 is de vervoerder in de gelegenheid gesteld om toe te lichten of ‘de vrijwillige administratie’ waaronder de vervoerder is gesteld moet worden aangemerkt als een procedure is als bedoeld in artikel 231 Fw (gericht op herstel) dan wel een procedure als bedoeld in artikel 29 Fw (gericht op liquidatie) en daarnaast over de vraag welke gevolgen het bepaalde in artikel 231 Fw dan wel artikel 29 Fw voor de onderhavige procedure heeft.
1.2.
Bij akte van 9 november 2021 heeft de vervoerder gereageerd. Hierop hebben de passagiers gereageerd bij antwoordakte van 12 januari 2022.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter stelt voorop dat, voor zover de passagiers bezwaar hebben gemaakt tegen het inschakelen van een gemachtigde door de vervoerder in de loop van de procedure, er geen grond bestaat om deze gemachtigde te weigeren. Gesteld noch gebleken is dat de passagiers hierdoor in hun procesbelang worden geschaad.
2.2.
In zijn akte van 9 november 2021 heeft de vervoerder meegedeeld dat de ‘vrijwillige administratie’ heeft geleid tot een ‘recovery plan (known as Deed of Company arrangement)’. De passagiers hebben dit niet weersproken. Hiermee staat vast dat de ‘vrijwillige administratie’ is beëindigd. Daarmee behoeft het verweer van de vervoerder dat betrekking heeft op de ‘vrijwillige administratie’ geen bespreking meer. De vervoerder heeft de gevorderde compensatie van de passagiers niet betwist. De kantonrechter komt tot de conclusie dat niets meer aan toewijzing van de hoofdsom in de weg staat. De passagiers hebben wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf ‘de dag der incident’ (de kantonrechter leest: ‘de datum van de vlucht’). De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf 11 mei 2018.
2.3.
De passagiers hebben voorts een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben niet gesteld dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben verricht. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn derhalve niet toewijsbaar.
2.4.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
2.5.
De passagiers hebben gevorderd de vervoerder te veroordelen om een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening (1215/2012) af te geven. De kantonrechter begrijpt dat de passagiers vorderen dat de kantonrechter het betreffende certificaat afgeeft. De passagiers hebben bij deze vordering vermeld dat het vonnis tenuitvoergelegd moet worden in de lidstaat waar de vervoerder statutair gevestigd is. Dit verzoek zal worden afgewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen. De passagiers hebben in de dagvaarding vermeld dat de vervoerder statutair gevestigd is te Parijs. In de laatste akte hebben de passagiers in de kop vermeld dat de vervoerder statutair gevestigd is te Schiphol. De vervoerder heeft niet vermeld waar hij statutair gevestigd is. In het tussenvonnis van 13 oktober 2021 is de kantonrechter er echter bij de beoordeling vanuit gegaan dat de vervoerder statutair gevestigd is te Mauritius. Partijen hebben in hun laatste aktes niet het standpunt ingenomen dat de kantonrechter dit ten onrechte heeft aangenomen. Een certificaat zoals door de passagiers is verzocht, zal hen daarom niet kunnen baten, nu dat certificaat is bedoeld voor de tenuitvoerlegging van beslissingen in een lidstaat.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de vervoerder de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 436,00;
3.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter