ECLI:NL:RBNHO:2022:1596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
8173930 CV EXPL 19-17995
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens annulering van vlucht en de rechtsgeldigheid van de vervoersovereenkomst

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens annulering van hun vlucht van Nador naar Amsterdam-Schiphol op 5 en 6 september 2017. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft betwist dat er een geldige vervoersovereenkomst bestond, omdat de passagiers geen bevestigde boeking zouden hebben kunnen overleggen voor de vlucht in kwestie. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de passagiers voldoende bewijs hebben geleverd van een bevestigde boeking via touroperator Hilal Reizen, en dat de Verordening van toepassing is. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en de vervoerder veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.890,40, vermeerderd met rente. De beslissing is genomen op 23 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8173930 CV EXPL 19-17995
Uitspraakdatum: 23 februari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1], pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
[passagier sub 2]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corendon Dutch Airlines B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Lijnden
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde USG Legal Professionals B.V.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben een akte houdende overlegging producties genomen en vervolgens schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte uitlating producties genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de passagiers zouden worden vervoerd van Nador Airport (Marokko) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 5 en 6 september 2017.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met annulering.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.4.
Passagier sub 1 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kinderen te voeren.
3.
De vordering en het verweer
3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan
.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagiers opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagiers zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
4.2.
De vervoerder voert aan dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn, omdat zij onvoldoende boekingsbescheiden hebben overgelegd. Uit de overgelegde bescheiden in productie 1 bij de dagvaarding is volgens de vervoerder onvoldoende af te leiden dat de passagiers een bevestigde boeking hadden voor vlucht CND5912. De boekingsbescheiden die de passagiers hebben overgelegd zijn afkomstig van Nuhr en zijn zonder rechtsgrond en zonder medeweten en medewerking van de vervoerder aan de passagiers verstrekt, aldus de vervoerder. Hieruit volgt ook niet dat de vervoerder de boeking heeft aanvaard en geregistreerd. Voorts voert de vervoerder aan dat tussen de vervoerder en Nuhr een zogeheten ‘charterovereenkomst’ bestond. De overeenkomst hield in dat de vervoerder een bepaalde overeengekomen capaciteit aan vluchten ter beschikking stelde aan de charteraar, te weten Nuhr. De ter beschikking gestelde vluchten zijn de zogenoemde ‘gecontracteerde vluchten’. De charteraar probeert vervolgens deze capaciteit, de gecontracteerde vluchten, voor eigen rekening en risico te verkopen aan passagiers, al dan niet als onderdeel van een door de charteraar samengestelde pakketreis. Volgens de vervoerder heeft Nuhr echter boekingsbevestigingen en/of tickets uitgegeven voor een niet bestaande en niet gecontracteerde vlucht, te weten vlucht CND5912. Er is dan ook geen sprake van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder. Bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Nuhr en de passagiers voor een niet bestaande vlucht is de vervoerder op geen enkele wijze betrokken geweest.
4.3.
De passagiers stellen in de conclusie van repliek voorop dat zij een overeenkomst hebben gesloten met Hilal Reizen en niet zoals de vervoerder aanvoert bij Nuhr. Er is sprake van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en Corendon. De Verordening is ook van toepassing op geboekte pakketreizen en vluchten die bij een touroperator, zoals Hilal Reizen en Nuhr zijn geboekt, aldus de passagiers. Voorts stellen de passagiers dat vluchtnummer CND5912 een bekend vluchtnummer is van Corendon. Gedurende de hele zomer is vlucht CND5912 wekelijks van Nador naar Amsterdam-Schiphol Airport gevlogen, aldus nog steeds de passagiers. De vervoerder heeft dit niet weersproken. De vervoerder voert nog aan dat Nuhr zonder achterliggende rechtsverhouding met Corendon en zonder enige rechtsgrond boekingsbevestigingen heeft uitgegeven en/of tickets heeft uitgegeven, maar laat na te onderbouwen waarom dit relevant is voor de onderhavige zaak. Dit aangezien uit de bijgevoegde boekingsbescheiden van de passagiers volgt dat een overeenkomst is gesloten met Hilal Reizen voor vlucht CND5912. Daarmee heeft de vervoerder dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vlucht van de passagiers niet bestaat.
4.4.
Partijen twisten voorts over de vraag of de passagiers beschikken over een bevestigde boeking. In het arrest van het Hof van 21 december 2021 (ECLI:EU:C:2021:1038) heeft het Hof overwogen:
Gelet op een en ander dient op de eerste vraag in de zaken C188/20 en C196/20 te worden geantwoord dat artikel 3, lid 2, onder a), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de passagier beschikt over een „bevestigde boeking” in de zin van die bepaling, wanneer de touroperator die een overeenkomst met deze passagier heeft gesloten, hem een „ander bewijs” verstrekt in de zin van artikel 2, onder g), van die verordening waarmee de toezegging wordt gedaan om deze passagier te vervoeren met een bepaalde vlucht die is aangeduid met de plaats van vertrek, de bestemming, de vertrek- en aankomsttijden en het vluchtnummer, en dat dit zelfs geldt wanneer deze touroperator van de betrokken luchtvaartmaatschappij geen bevestiging van de vertrek- en aankomsttijden van deze vlucht heeft ontvangen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de passagiers over een boeking afkomstig van touroperator Hilal Reizen beschikten. Gelet op bovengenoemde arrest is dit voldoende om aan te nemen dat sprake was van een bevestigde boeking in de zin van de Verordening. Derhalve is de Verordening van toepassing. De vervoerder heeft verder geen verweer gevoerd zodat de vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening voor toewijzing gereed ligt.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde en wettelijke tarief, te weten € 290,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.890,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.600,00 vanaf 6 september 2017 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 394,00; vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter