In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2022 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker had op 8 februari 2022 schriftelijk verzocht om wraking van mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, die als rechter was ingedeeld in de hoofdzaken HAA 19/5726 en HAA 20/5997. Verzoeker had eerder een klacht ingediend tegen de rechter, wat volgens hem de schijn van belangenverstrengeling opriep. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat verzoeker een klacht had ingediend, op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, vooral omdat de klacht niet in behandeling was genomen en gericht was tegen de inhoud van een eerdere beslissing van de rechter.
Daarnaast voerde verzoeker aan dat de rechtbank hem onzorgvuldig had behandeld door hem een termijn van 14 dagen te geven voor het indienen van aanvullingen, terwijl de wettelijke termijn 10 dagen bedraagt. De wrakingskamer oordeelde dat ook deze grond niet kon slagen, aangezien procesbeslissingen in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking daarom werd afgewezen.