In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van het bewind dat op 17 december 2013 was ingesteld over de goederen van verzoekster. Verzoekster, die sinds 2016 onder bewind staat, heeft aangegeven ongelukkig te zijn met de huidige situatie en niet meer tevreden te zijn over de bewindvoerder, M. Klein-van den Wijngaart. Verzoekster heeft het WSNP-traject in 2019 succesvol afgerond en wil nu ook het bewind beëindigen. De bewindvoerder staat echter niet achter dit verzoek en heeft aangegeven dat de samenwerking de afgelopen tijd is verslechterd, vooral door verzoeksters verzoeken om extra geld en haar weigering om bepaalde rekeningen te betalen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2022 is verzoekster niet verschenen, en ook de bewindvoerder was afwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet meer meewerkt aan het bewind en dat er sprake is van grensoverschrijdende uitingen en een menging in het privéleven van de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft verzocht om ontslag, omdat het vertrouwen in een goede samenwerking is beschadigd. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel verzoekster mogelijk niet in staat is om haar financiën zelfstandig te beheren, er gewichtige redenen zijn om het bewind op te heffen. De beslissing is genomen met ingang van twee weken na de uitspraak, en de bewindvoerder mag een beloning van € 220,00 (exclusief btw) in rekening brengen voor haar werkzaamheden.