In deze erfrechtzaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, is de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder van partijen aan de orde. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P. van Lingen, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Burema, met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap. De eiser vordert een bedrag van € 2.466,76, stellende dat de gedaagde onterecht bedragen uit de nalatenschap heeft gepind en dat er nog bedragen aan hem toekomen. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij een bedrag van € 1.000,00 aan de eiser heeft gegeven als voorschot op de nalatenschap.
Tijdens de zitting op 18 januari 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de contante betaling van € 1.000,00 door de gedaagde aan de eiser. De gedaagde heeft aangeboden bewijs te leveren door middel van camerabeelden van het pinautomaat. De kantonrechter heeft de gedaagde toegestaan om dit bewijs te leveren en heeft een rolzitting gepland voor 9 maart 2022 om de bewijslevering te faciliteren.
De kantonrechter heeft verder opgemerkt dat de partijen het erover eens zijn dat zij ieder recht hebben op de helft van de nalatenschap, maar dat de definitieve vaststelling van de nalatenschap afhankelijk is van de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure bij de Belastingdienst. De beslissing over de vordering en tegenvordering is aangehouden totdat het bewijs is geleverd en verdere informatie is verstrekt.