ECLI:NL:RBNHO:2022:1506

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
C/15/323270 /FA RK 21/6085
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging inschrijving BRP en hoofdverblijfplaats van kind na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de inschrijving van hun minderjarige kind in de Basisregistratie Personen (BRP) en de hoofdverblijfplaats van het kind. De vader verzocht om wijziging van de inschrijving van het kind naar zijn adres en om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een wijziging van de eerdere beschikking rechtvaardigde. De rechtbank verwees naar een eerdere beschikking van het gerechtshof Amsterdam, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van het kind noch bij de vader, noch bij de moeder zou zijn, maar dat het kind wel op het adres van de moeder ingeschreven zou blijven. De vader had geen doorslaggevende redenen aangevoerd om de inschrijving te wijzigen en had eerder zelf toegezegd dat het kind op het adres van de moeder ingeschreven kon blijven. De rechtbank wees het verzoek van de vader af en veroordeelde hem in de proceskosten van de moeder, omdat hij zonder relevante wijziging van omstandigheden het geschil opnieuw ter discussie stelde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaak-/rekestnr.: C/15/323270/FA RK 21/6085
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 februari
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen, kantoorhoudende te Vaassen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.J. Hoff, kantoorhoudende te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen (producties 1 t/m 9), van de vader, ingekomen op 14 december 2021;
- het F-formulier, met bijlage (productie 10), van de advocaat van de vader van 24 januari 2022;
- het verweer, met bijlagen (producties 1 t/m 8), van de moeder, ingekomen op 25 januari 2022.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 januari 2022 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. de Blieck-Willemsen en de moeder door mr. Hoff.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2004 tot najaar 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [geslachtsnaam] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 in de [geboorteplaats] .
De vader heeft de minderjarige erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige. Partijen zijn een zorgregeling overeengekomen die een co-ouderschap inhoudt.
2.3.
Bij beschikking van 19 februari 2020 van deze rechtbank is (voor zover hier van belang) bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn. Daarbij heeft de rechtbank (onder meer) het volgende overwogen:
“6.2 (…)
De rechtbank ziet geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. De vader heeft op zich genomen gelijk als hij stelt dat de moeder geen sterkere aanspraak heeft om [de minderjarige] op haar adres in te schrijven. Anderzijds is door de vader ook geen doorslaggevende reden aangevoerd waarom de inschrijving van [de minderjarige] gewijzigd zou moeten worden. Hiernaast wordt door de rechtbank in aanmerking genomen dat de vader eerder kennelijk geen dringende reden heeft gezien op om op dit punt actie te ondernemen.“
2.4.
De vader is van (onder meer) dit deel van de beschikking in hoger beroep gekomen en bij beschikking van 26 januari 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) de beschikking van 19 februari 2020 vernietigd (onder meer) voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] was bepaald bij de moeder en vervolgens bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] noch bij de moeder, noch bij de vader zal zijn, met dien verstande dat zij op het adres van de moeder in de Basisregistratie Personen ingeschreven zal blijven. Daarbij heeft het hof het volgende overwogen:
“5.3 De man heeft toegezegd dat [de minderjarige] in de Basisregistratie Personen bij de vrouw ingeschreven kan blijven. Het hof vindt dit in [de minderjarige] belang, zodat haar adresvoering bij bijvoorbeeld school, overheidsinstellingen en huisarts ongewijzigd kan blijven. Vaststelling van de hoofdverblijfplaats is louter van emotioneel belang voor partijen. Zij zouden hieraan een gevoel van zekerheid en erkenning ontlenen, zo begrijpt het hof hun standpunt. Het hof is van oordeel dat beide ouders bij zichzelf te rade moeten gaan hoe zij hun gevoelens van miskenning en onzekerheid kunnen verminderen. Een vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij één van beiden bevestigt naar het oordeel van het hof op dit moment de gevoelens van ongelijkwaardigheid en kan tot verdere spanningen tussen partijen leiden. Dat is niet in [de minderjarige] belang. [de minderjarige] brengt bij haar beide ouders evenveel tijd door, partijen hebben samen het gezag en beiden zijn goede en betrokken ouders. Gezien de gelijkwaardige rol die partijen als co-ouders vervullen, en de emotionele lading die de vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij voor partijen heeft, acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw of de man vast te stellen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dat ook vernietigen en bepalen dat [de minderjarige] in de Basisregistratie Personen bij de vrouw zal blijven ingeschreven, maar dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet bij de man en niet bij de vrouw zal zijn.“
2.5.
De vader heeft klachten ingediend tegen de (vorige) advocaat van de moeder, waarvan twee klachten inmiddels ongegrond zijn verklaard.

3.Het verzoek

3.1.
De vader heeft, naar de rechtbank begrijpt, primair wijziging verzocht van de inschrijving van [de minderjarige] aldus dat zij wordt ingeschreven op het adres van de vader in de Basisregistratie Personen, en subsidiair wijziging van de hoofdverblijfplaats aldus dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader wordt bepaald.
3.2.
De vader legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag.
De communicatie tussen partijen verloopt al geruime tijd moeizaam. De moeder komt haar informatie- en consultatieplicht niet na; zij informeert de vader niet tot nauwelijks en dan vrijwel altijd pas achteraf en betrekt de vader niet bij belangrijke beslissingen over [de minderjarige] . Omdat [de minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder, ontvangt zij alle post voor [de minderjarige] . De vader heeft meerdere malen verzocht om een afschrift van de post gevraagd, maar de moeder weigert die te sturen. Een afschrift van het schoolrapport van [de minderjarige] heeft de moeder pas na een dringend schrijven van de vader mogen ontvangen. Ook heeft de moeder voor [de minderjarige] een afspraak bij de GGD gemaakt zonder de vader hierover te informeren, zodat hij zich genoodzaakt zag om zelf contact op te nemen met de GGD. En zij heeft de vader te laat geïnformeerd over het afzwemmen van [de minderjarige] zodat hij haar niet persoonlijk succes kon wensen. Bij het plannen van afspraken bij de tandarts, de dokter, etc. wordt de vader niet betrokken en pas achteraf geconsulteerd. Onlangs bracht de moeder [de minderjarige] een uur te laat bij de vader omdat zij de uitslag van de bij [de minderjarige] afgenomen corona-test wilde afwachten en weigerde zij de vader de code van die test te geven, waarmee zij bewust onzekerheid creëerde voor de vader en [de minderjarige] . Met haar handelwijze maakt de moeder misbruik van haar gezag en zet zij de vader volledig buiten spel. De vader heeft de moeder meerdere keren voorgesteld om met elkaar in gesprek te gaan onder leiding van een hulpverlener om tot betere communicatie en afspraken te komen, maar de moeder weigert dit. De vader kan zich neerleggen bij het feit dat het Hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] onbepaald heeft gelaten, maar dan moet [de minderjarige] in haar belang en in het belang van de verstandhouding tussen partijen wel op het adres van de vader worden ingeschreven. De vader benadrukt dat hij de moeder wél tijdig en vooraf zal informeren. Indien de rechtbank twijfelt over de manier waarop de hoofdverblijfplaats en de inschrijving van [de minderjarige] is bepaald, verzoekt de vader te bepalen dat de hoofdverblijfplaats en de inschrijving van [de minderjarige] bij de vader zullen zijn.

4.Verweer

4.1.
De moeder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd en heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek af te wijzen, en hem te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De moeder voert primair als verweer aan dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn primaire verzoek om hij daarbij geen in rechtens te respecteren belang heeft. Het feit dat [de minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder heeft geen juridische betekenis, maar betekent alleen dat de post bestemd voor [de minderjarige] op dat adres wordt ontvangen. Bovendien heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling in de door hem zelf gestarte hoger beroepsprocedure toegezegd dat [de minderjarige] op het adres van de moeder ingeschreven kan blijven. De vader dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn subsidiaire verzoek nu hij dit verzoek op geen enkele manier heeft onderbouwd.
Subsidiair voert de moeder als verweer aan dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen omdat de door hem opgeworpen klachten zien op de informatie- en consultatieplicht van de moeder, zodat bij gebrek aan onderbouwing niet aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek kan worden toegekomen.
Meer subsidiair voert de moeder als verweer aan dat het verzoek bij een inhoudelijke beoordeling ook moet worden afgewezen. De moeder betwist uitdrukkelijk dat zij niet voldoet aan haar informatie- en consultatieplicht. Zij houdt geen informatie achter, zoals de vader stelt, en informeert de vader over zaken die [de minderjarige] aangaan, zoals een tandartsbezoek, een GGD bezoek, het afzwemmen of een negatieve coronatest. Het afgelopen jaar heeft de moeder slechts één brief ontvangen die betrekking had op [de minderjarige] (van de GGD waarover de moeder de vader heeft geïnformeerd). De vader, die als gezaghebbende ouder overigens zelf informatie over [de minderjarige] kan opvragen bij de verschillende instanties, wil per direct van alle wissewasjes op de hoogte worden gesteld en schroomt niet om te dreigen met het nemen van juridische stappen. De moeder begrijpt deze houding van de vader niet. Als de moeder al een verwijt gemaakt kan worden -wat naar haar mening totaal niet het geval is- dan nog rechtvaardigen de door de vader aangehaalde voorbeelden absoluut geen wijzing van de inschrijving van [de minderjarige] , laat staan vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader waarvoor hij geen enkel argument heeft aangevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
Het betreft hier een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals bedoeld in artikel 1:253a lid 1 BW, waarin de rechter een zodanige beslissing moet nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling moet de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking nemen en tegen elkaar afwegen. Het belang van het kind vormt daarbij een eerste overweging.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het hof een jaar geleden op 26 januari 2021 nog een beslissing heeft genomen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de inschrijving van [de minderjarige] in de Basisregistratie Personen. Die beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Indien en voor zover de vader meent dat het hof bij het wijzen van die beschikking vormen heeft verzuimd of rechten heeft geschonden op grond waarvan de beschikking nietig moet worden verklaard of moet worden vernietigd, had hij binnen de daarvoor gestelde termijn van drie maanden beroep in cassatie kunnen instellen bij de Hoge Raad. De vader heeft dat niet gedaan en is dus net als de moeder aan de beschikking van het hof gebonden.
5.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschil is dat de rechtbank zijn beschikking moet af stemmen op het oordeel van het hof in die beschikking van 26 januari 2021, ongeacht of dit oordeel is gegeven in de overwegingen of in het dictum. Onder omstandigheden kán er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, namelijk als de beschikking van het hof klaarblijkelijk op een (feitelijke of juridische) misslag berust of als sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat het hof, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure geen sprake is van bedoelde uitzondering en zal het verzoek van de vader om die reden afwijzen. Niet gesteld of gebleken is dat het hof een (feitelijke of juridische) misslag heeft begaan in de beschikking van 26 januari 2021. Er is evenmin sprake van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat het hof, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.5.
Inschrijving van een kind op het adres van een ouder heeft een louter praktische betekenis en betekent dat post voor dat kind op het adres van die ouder wordt ontvangen. [de minderjarige] staat sinds het einde van de relatie ingeschreven op het adres van de moeder. Tijdens de procedure in eerste aanleg is de inschrijving van [de minderjarige] onderwerp van geschil geweest. De rechtbank heeft toen, omdat de vader geen doorslaggevende reden had aangevoerd, geen aanleiding gezien om de inschrijving van [de minderjarige] bij de moeder te wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling in de hoger beroepsprocedure bij het hof heeft de vader voorts zelf toegezegd dat [de minderjarige] op het adres van de moeder ingeschreven kon blijven, wat het hof in de overwegingen van zijn beschikking ook heeft vastgesteld en in het dictum heeft opgenomen.
De moeder stelt dat zij het afgelopen jaar op haar adres slechts één brief voor [de minderjarige] heeft ontvangen, te weten een uitnodigingsbrief van de GGD voor een ogen/oren test. Vast is komen te staan dat de moeder de uitslag van de test met de vader heeft gedeeld. Dat de moeder nog andere post voor [de minderjarige] op haar adres heeft ontvangen, heeft de vader -tegenover de gemotiveerde betwisting door de moeder- niet aannemelijk gemaakt.
In het licht van het voorgaande beschouwt de rechtbank de enkele omstandigheid dat de moeder de uitnodigingsbrief van de GGD niet voorafgaand aan de afspraak met [de minderjarige] op het kantoor van de GGD aan de vader heeft doorgestuurd, niet als een zodanige wijziging van omstandigheden dat dit een wijziging van de inschrijving van [de minderjarige] op het adres van de moeder kan rechtvaardigen. Daarom zal dit verzoek afgewezen worden. Nu de vader geen wijziging van omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van het door hem subsidiair verzochte verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen, zal ook dat verzoek afgewezen worden.
5.6.
De rechtbank ziet aanleiding om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure, in afwijking van de gebruikelijke compensatie van die kosten bij familiezaken, en overweegt daartoe als volgt. Door het binnen een jaar opnieuw ter discussie stellen van het hoofdverblijf en inschrijving van [de minderjarige] in de onderhavige procedure, zonder dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, lijkt de vader de kort geleden hierover gedane uitspraken van de rechtbank en het hof, die op dit specifieke geschilpunt gemotiveerd hebben beslist, te negeren. Dat maakt dat de moeder zich hiertegen opnieuw heeft moeten verweren. Daar komt bij dat de argumenten die de vader wél heeft aangevoerd niet op zijn verzoek, maar op de informatie-en consultatieplicht van de moeder betrekking hebben die in deze procedure geen voorwerp van geschil is
.Tot slot heeft de vader in zijn verzoekschrift uitdrukkelijk verklaard “
dat hij zich kan neerleggen bij het feit dat het Gerechtshof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] onbepaald heeft gelaten”, terwijl hij toch (subsidiair) verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen. Door de moeder, ondanks al het voorgaande, in deze procedure te betrekken heeft de vader haar nodeloos op kosten gejaagd en zal hij die moeten vergoeden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de vader af;
6.2.
veroordeelt de vader in de proceskosten, aan de zijde van de moeder tot op heden begroot op € 309 aan verschotten en € 1.126 voor de salaris van de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Blaisse als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.