ECLI:NL:RBNHO:2022:1505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
9326813 \ WM VERZ 21-323
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete voor doorrijden bij rood verkeerslicht en de mogelijkheid tot staandehouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd voor het negeren van een rood verkeerslicht. De zaak betreft een gedraging die op 22 september 2020 omstreeks 8:15 uur is geconstateerd door verbalisanten tijdens een roodlichtcontrole op de Monnickendammerjaagweg te Edam. De ambtenaren hebben verklaard dat zij vanuit een stilstaande auto de gedraging hebben waargenomen, maar dat zij vanwege de verkeersdrukte en verkeersveiligheid niet in staat waren om de bestuurder staande te houden en een stopteken te geven. Hierdoor werd de sanctie aan de kentekenhouder opgelegd in plaats van aan de bestuurder zelf.

De betrokkene was het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in zijn beroepschrift gronden aangevoerd tegen de opgelegde boete. De kantonrechter heeft overwogen dat in WAHV-zaken de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende is voor de vaststelling van de gedraging, tenzij de betrokkene specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven tot twijfel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat er geen reële mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden, en dat de sanctie dus terecht aan de kentekenhouder is opgelegd.

Na beoordeling van de stukken en de verklaring van de verbalisant, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond. De betrokkene heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete als terecht opgelegd beschouwd. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9326813 \ WM VERZ 21-323
CJIB-nummer : 236545608
Uitspraakdatum : 18 januari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
naam : [betrokkene]

Het verdere verloop van de procedure

De kantonrechter heeft de zaak aangehouden op de zitting van 28 september 2021 teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken door de verbalisant. Dit aanvullend proces-verbaal is op 14 december 2021 ingekomen. Vervolgens is de zaak behandeld op de zitting van 18 januari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen (met behulp van een digitale verbinding via MS Teams). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat .
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
In WAHV-zaken biedt de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. Dit is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen.
In het aanvullende proces-verbaal is het volgende vermeld:
“Op 22 september 2020 omstreeks 8:15u hield ik samen met collega B. van den Berg een roodlicht controle op de Monnickendammerjaagweg te Edam. We stonden ter hoogte van het busstation op het grasveld van waaruit het niet mogelijk is weg te rijden vanwege verkeersdrukte en verkeersveiligheid. We hebben roodlicht controle gedaan vanuit de auto in stilstaande positie aangezien de verkeersdrukte daar rond die tijd heel hoog is en je vanwege de verkeersveiligheid niet in staat bent de bestuurder staande te houden. Collega van de Berg en mij persoon hebben allebei waargenomen dat de bestuurder het rode licht negeerde terwijl deze al 2 seconden op rood stond.”
Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
De kantonrechter acht op basis van de aanvullende verklaring van de ambtenaar aannemelijk dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding is geweest. Aannemelijk is dat de ambtenaar, die in een burgervoertuig reed, op dat moment niet in staat was de bestuurder een stopteken te geven en staande te houden. Aldus mocht de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Het verweer van de gemachtigde wordt dan ook verworpen.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: