In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd voor het negeren van een rood verkeerslicht. De zaak betreft een gedraging die op 22 september 2020 omstreeks 8:15 uur is geconstateerd door verbalisanten tijdens een roodlichtcontrole op de Monnickendammerjaagweg te Edam. De ambtenaren hebben verklaard dat zij vanuit een stilstaande auto de gedraging hebben waargenomen, maar dat zij vanwege de verkeersdrukte en verkeersveiligheid niet in staat waren om de bestuurder staande te houden en een stopteken te geven. Hierdoor werd de sanctie aan de kentekenhouder opgelegd in plaats van aan de bestuurder zelf.
De betrokkene was het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in zijn beroepschrift gronden aangevoerd tegen de opgelegde boete. De kantonrechter heeft overwogen dat in WAHV-zaken de verklaring van een verbalisant in beginsel voldoende is voor de vaststelling van de gedraging, tenzij de betrokkene specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven tot twijfel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat er geen reële mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden, en dat de sanctie dus terecht aan de kentekenhouder is opgelegd.
Na beoordeling van de stukken en de verklaring van de verbalisant, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond. De betrokkene heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete als terecht opgelegd beschouwd. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. I.H. Lips, kantonrechter, en de griffier.