ECLI:NL:RBNHO:2022:1462

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
C/15/306279 / HA ZA 20-522
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige onttrekkingen door penningmeester van Stichting Dierenleed met betrekking tot verzwaarde motiveringsplicht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, vorderde Stichting Dierenleed een bedrag van € 148.234,00 van [gedaagde], die als penningmeester van de stichting fungeerde. De vordering was verdeeld over twee periodes: mei 2000 - mei 2011 en juni 2011 - 2020. In een eerder deelvonnis van 22 september 2021 was al een bedrag van € 45.056,00 toegewezen voor de periode juni 2011 - 2020, maar de vordering voor de periode 2000 - mei 2011 was nog niet beslist. De rechtbank had Stichting Dierenleed de afgifte van de administratie toegewezen om haar vordering te onderbouwen.

In de procedure stelde Stichting Dierenleed dat [gedaagde] onrechtmatig € 74.117,00 had onttrokken aan de stichting over de periode 2000 - mei 2011. De rechtbank oordeelde dat Stichting Dierenleed niet voldoende bewijs had geleverd voor het resterende deel van de vordering van € 36.554,00, maar dat het bedrag van € 37.563,00 wel toewijsbaar was. De rechtbank benadrukte dat [gedaagde] een verzwaarde motiveringsplicht had, gezien zijn rol als penningmeester en het feit dat hij de administratie beheerde. Hij had niet aangetoond dat hij recht had op de vergoedingen die hij zichzelf toekende.

De rechtbank oordeelde dat Stichting Dierenleed voldoende bewijs had geleverd voor de onrechtmatige onttrekking van € 37.563,00 en wees deze vordering toe. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten, die in totaal op € 10.582,01 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306279 / HA ZA 20-522
Vonnis van 23 februari 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de stichting
STICHTING DIERENLEED,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.E. van der Werf te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.P. Wellenberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Stichting Dierenleed en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het deelvonnis van 22 september 2021;
  • de akte na tussenvonnis van de zijde van Stichting Dierenleed;
  • de akte na tussenvonnis van de zijde van [gedaagde];
  • het B16-formulier van de zijde van Stichting Dierenleed met daarin het verzoek om vonnis te wijzen;
  • het B16-formulier van de zijde van [gedaagde] met daarin het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij dagvaarding vordert Stichting Dierenleed van [gedaagde] een bedrag van
€ 148.234,00, waarbij de ene helft van dit bedrag van € 74.117,00 ziet op de periode van mei 2000 - mei 2011 en de andere helft van € 74.117,00 ziet op de periode van juni 2011 - 2020. Volgens Stichting Dierenleed heeft [gedaagde] die gelden onrechtmatig onttrokken aan Stichting Dierenleed.
2.2.
Bij deelvonnis van 22 september 2021 (hierna: het deelvonnis) heeft deze rechtbank over de periode juni 2011 - 2020 een bedrag van € 45.056,00 toegewezen. Op de vordering die ziet op de periode 2000 - mei 2011 is nog niet beslist. Stichting Dierenleed vorderde immers afgifte/inzage van de administratie van Stichting Dierenleed ter nadere onderbouwing van haar vordering over de periode 2000 - mei 2011. De rechtbank heeft de gevorderde afgifte toegewezen en de zaak naar de rol verwezen voor akte, waarbij is bepaald dat als Stichting Dierenleed bewijsstukken wil overleggen zij deze direct in het geding moet brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.3.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het deelvonnis. De procedure in hoger beroep loopt nog.
Periode 2000 - mei 2011
2.4.
Stichting Dierenleed stelt in de akte na tussenvonnis dat [gedaagde] over de periode 2000 - mei 2011 onrechtmatig € 37.563,00 aan het vermogen/de kas van Stichting Dierenleed heeft onttrokken. Bij dagvaarding heeft Stichting Dierenleed zich - als overwogen - op het standpunt gesteld dat over de periode 2000 - mei 2011 het bedrag aan onttrekkingen € 74.117,00 bedraagt. Omdat Stichting Dierenleed in haar akte niet heeft aangegeven dat haar standpunt ten aanzien van het volgens haar toewijsbare bedrag een eisvermindering betreft, gaat de rechtbank ervan uit dat Stichting Dierenleed niet bedoeld heeft haar eis te verminderen. Ook [gedaagde] heeft in de akte na tussenvonnis van Stichting Dierenleed geen eisvermindering gelezen. De rechtbank zal daarom beslissen over het oorspronkelijk gevorderde bedrag over de periode 2000 - mei 2011 van € 74.117,00.
2.5.
Stichting Dierenleed heeft haar vordering van € 74.117,00 onderbouwd bij akte na tussenvonnis tot het bedrag van € 37.563,00. Het resterende deel van de vordering, te weten
€ 36.554,00 (€ 74.117,00 - € 37.563,00), heeft [gedaagde] betwist en is niet nader door Stichting Dierenleed met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Stichting Dierenleed heeft ten aanzien van de vordering voor het bedrag van € 36.554,00 daarom niet langer aan haar stelplicht voldaan, zodat dat deel van de vordering zal worden afgewezen.
De rechtbank zal hierna beoordelen of het gevorderde bedrag van € 37.563,00 toewijsbaar is.
2.6.
Stichting Dierenleed verwijst ter onderbouwing van haar vordering over de periode 2000 - mei 2011 naar het als tabel 4 overgelegde overzicht van de vergoeding dienstwoning (productie 23). Het totaal aan onrechtmatige onttrekkingen heeft Stichting Dierenleed berekend door vanaf 2004 het aantal opgevangen katten per jaar te vermenigvuldigen met een bedrag van € 10,00 per kat. Stichting Dierenleed verwijst daarbij naar de verklaring van [gedaagde] zelf dat hij als toe te kennen vergoeding in die periode 10,00 per kat berekende. In de berekening zijn de jaren voorafgaand aan 2004 buiten beschouwing gelaten, omdat over de eerdere jaren het aantal opgevangen katten onbekend is voor Stichting Dierenleed. Omdat de vordering wat betreft het jaar 2011 ziet op de periode tot en met mei 2011 is Stichting Dierenleed uitgegaan van 1/3 deel van de totale vergoeding van € 4.930,00 van 2011. Het totaalbedrag aan onttrekkingen bedraagt aldus € 37.563,00.
2.7.
[gedaagde] heeft de aantallen katten per jaar en de op grond daarvan berekende vergoedingen per jaar, zoals opgenomen in tabel 4, op zichzelf niet betwist. [gedaagde] betwist echter wél dat hij deze bedragen onrechtmatig heeft onttrokken. [gedaagde] betoogt dat er aan het begin van ieder jaar een bedrag werd vastgesteld dat [gedaagde] en zijn echtgenote in ruil voor hun werkzaamheden vrij mochten besteden op grond van bestuursbesluit(en) (de toegekende vergoeding). Daarvoor werd een interne reservering aangemaakt, maar dit bedrag werd volgens [gedaagde] lang niet altijd daadwerkelijk door hem (en zijn echtgenote) uitgegeven. Als Stichting Dierenleed weinig geld had, werd het geld niet gebruikt door [gedaagde].
2.8.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar het deelvonnis onder 5.20. en 5.21., dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat hij op grond van bestuursbesluit(en) recht had op een vergoeding. Voor zover [gedaagde] betoogt dat hij - vanwege de hem toegekende vergoeding(en) - in het geheel geen gelden heeft onttrokken slaagt dat verweer dan ook niet. [gedaagde] voert daarnaast aan dat het bedrag waarvoor jaarlijks een interne reservering werd aangemaakt lang niet altijd daadwerkelijk werd benut. [gedaagde] betwist daarmee de hoogte van de onttrekking en stelt zich op het standpunt dat Stichting Dierenleed op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de in tabel 4 genoemde bedragen door [gedaagde] zijn onttrokken.
2.9.
Vooropgesteld wordt dat in beginsel op Stichting Dierenleed de stelplicht en bewijslast rust van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat [gedaagde] de gevorderde gelden onrechtmatig aan Stichting Dierenleed heeft onttrokken. Volgens vaste rechtspraak kan onder omstandigheden een zogenaamde verzwaarde motiveringsplicht worden aangenomen als tegemoetkoming aan degene op wie de bewijslast rust indien deze in bewijsnood zou kunnen komen te verkeren. Dit kan aan de orde zijn wanneer in een procedure een zo ernstige verstoring van het processuele evenwicht dreigt, dat de realisering van het materiële recht, zonder ingrijpen teveel in gevaar zou komen. Deze plicht komt erop neer dat degene die stellingen betwist, gezien de aard van de rechtsverhouding en de positie van partijen, gehouden is voldoende te stellen om de eiser aanknopingspunten te bieden om zijn stellingen te bewijzen. Van de verwerende partij mag worden verlangd dat hij/zij tegenover de stellingen van eiser voldoende aanknopingspunten moet verschaffen van feiten en omstandigheden die in zijn domein liggen ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van eiser.
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank rust op [gedaagde] een verzwaarde motiveringsplicht, in die zin dat van hem mag worden verlangd dat hij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van Stichting Dierenleed. De rechtbank komt tot die conclusie op basis van het volgende.
was in de periode van 1986 - 2020 penningmeester van Stichting Dierenleed. Hij bewaarde de fysieke en digitale administratie in zijn woning. Vast staat dat [gedaagde] zichzelf in genoemde periode jaarlijks een vergoeding uit Stichting Dierenleed toegekende en dat hij het recht op die vergoeding (zoals in het deelvonnis is overwogen) onvoldoende heeft onderbouwd. Stichting Dierenleed heeft de vordering ten aanzien van de periode van 2000 - mei 2011, anders dan die over de periode juni 2011 - 2020, niet met financiële administratie onderbouwd. Zij heeft ter toelichting het volgende aangegeven. De aan haar op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ter beschikking gestelde bestanden betreffen jaarstukken en kasboeken. Er is vermoedelijk ook daadwerkelijke administratie aangetroffen, maar deze is verwerkt in een computerprogramma dat kennelijk door [gedaagde] zelf is gemaakt. Het door de deurwaarder ingeschakelde forensisch IT-bureau heeft aangegeven een eigen softwareprogramma te moeten maken om in de aangetroffen bestanden te kunnen zoeken en zou tevens ruim 10.000 aangetroffen bestanden individueel moeten beoordelen om te bezien of deze onder het door de rechtbank toegestane bereik vallen. Omdat de vermoedelijke kosten daarvan de baten waarschijnlijk zullen overtreffen, heeft Stichting Dierenleed daarvan afgezien.
Uit het voorgaande volgt dat Stichting Dierenleed - anders dan [gedaagde] zelf - geen beschikking heeft en redelijkerwijs ook niet kon krijgen over administratie die de bedragen in tabel 4 onderbouwen. Het betreft informatie die in het domein van [gedaagde] ligt.
2.11.
Dat de jaarlijks toegekende bedragen in de periode 2000 - mei 2011 de hoogte hebben als in genoemde tabel 4 is niet betwist. Wel heeft [gedaagde] betwist dat hij jaarlijks de (volledige) vergoeding daadwerkelijk voor privédoeleinden heeft gebruikt. Gelet op het voorgaande, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om inzage te geven in het bedrag dat hij vanuit de ‘interne reserveringen’ wel/niet heeft aangewend voor privédoeleinden. Omdat [gedaagde] dat niet gedaan heeft, komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] de stelling van Stichting Dierenleed dat hij de gevorderde gelden heeft onttrokken uit Stichting Dierenleed onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat klemt temeer nu vast staat dat [gedaagde] erkend heeft over de periode juni 2011 - 2020 gelden uit Stichting Dierenleed te hebben aangewend voor privédoeleinden en dat bedrag nagenoeg aansluit bij het door Stichting Dierenleed over die periode berekende bedrag, opgenomen in tabel 4. Bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting staat daarmee vast dat [gedaagde] de geldbedragen overeenkomstig tabel 4 onrechtmatig heeft opgenomen uit het vermogen van Stichting Dierenleed. Niet betwist is dat
- uitgaande van onrechtmatigheid - daarmee sprake is van onrechtmatig handelen - als door Stichting Dierenleed gesteld - en dat Stichting Dierenleed daardoor schade heeft geleden ten bedrage van het onrechtmatig onttrokken bedrag. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering over de periode 2000 - mei 2011 dan ook toewijzen tot een bedrag van € 37.563,00.
Beslagkosten en proceskosten
2.12.
Stichting Dierenleed vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Op grond van het bepaalde in artikel 706 Rv kunnen de kosten van conservatoir beslag worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Op
15 juli 2020 heeft Stichting Dierenleed ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de ABN AMRO Bank N.V. en op 27 juli 2020 is conservatoir bewijsbeslag gelegd op kopieën van de administratie van Stichting Dierenleed. Zoals in het deelvonnis van 22 september 2021 onder 5.7. al is overwogen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van de door [gedaagde] betoogde onrechtmatigheid inzake het bewijsbeslag. Van onrechtmatig gelegd conservatoir derdenbeslag is evenmin gebleken, nu de vordering (deels) wordt toegewezen. De beslagkosten komen daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Stichting Dierenleed heeft als productie 4 en 10 bij de beslagstukken facturen van de deurwaarder overgelegd inzake de beslagen. Aangezien slechts een aantal van de op deze facturen vermelde beslagstukken zijn overgelegd, zal de rechtbank alleen het op die stukken betrekking hebbende deel van de beslagkosten toewijzen. Voor de ontbrekende beslagstukken geldt namelijk dat niet beoordeeld kan worden of de voor het beslag geldende formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. Omdat een concreet daartoe strekkend bewijsaanbod van Stichting Dierenleed ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om Stichting Dierenleed alsnog in de gelegenheid te stellen deze vordering met nadere stukken te onderbouwen. Bij akte na tussenvonnis zijn nog twee beslagstukken inzake het conservatoir bewijsbeslag overgelegd. De beslagkosten worden daarom inzake derdenbeslag begroot op € 301,01 voor verschotten en € 1.770,00 (1 rekest x € 1.770,00) en inzake het bewijsbeslag € 929,04 voor verschotten en € 563,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 563,00). In totaal bedragen de beslagkosten
€ 3.563,05.
2.13.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal de kosten van het salaris advocaat begroten aan de hand van het geldende liquidatietarief voor het toegewezen bedrag. De proceskosten aan de zijde van Stichting Dierenleed worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
2.785,00(2,5 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 7.018,96

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting Dierenleed te betalen een bedrag van € 37.563,00 (zevenendertig duizendvijfhonderddrieënzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juli 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.563,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Dierenleed tot op heden begroot op € 7.018,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589