In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2021 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne, ter grootte van 0,487 kg, heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van een materiaal dat cocaïne bevatte, in strijd met de Opiumwet. Tijdens de openbare terechtzitting op 10 februari 2022 heeft de officier van justitie, mr. R. Funke Küpper, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.K.S.R. Manniesing, pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd. De verdachte had kledingstukken meegenomen uit Curaçao, waarvan later bleek dat ze geïmpregneerd waren met cocaïne. Ondanks de verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne, oordeelde de rechtbank dat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er cocaïne in de kledingstukken zat.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een first offender was, maar benadrukte de ernst van het feit en de schadelijkheid van cocaïne voor de gezondheid. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.