ECLI:NL:RBNHO:2022:1452

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
15-067893-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met een minderjarige na inconsistenties in verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster, die in een informatief gesprek weinig specifieke details over het misbruik heeft genoemd, inconsistenties en onduidelijkheden vertoonde in haar verklaringen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, vooral omdat deze niet werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de feiten niet bewezen konden worden. De rechtbank benadrukte het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van zedenzaken, vooral wanneer er slechts twee betrokkenen zijn en de verdachte ontkent. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-067893-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 februari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 4 juli 2010 tot en met 3 juli 2014, op verschillende tijdstippen, te Zandvoort en/of Beverwijk, althans in Nederland, met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, één of meermalen ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die telkens bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte (telkens) een vibrator en/of vinger in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of gehouden;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 4 juli 2007 tot en met 3 juli 2014 te Zandvoort en/of Beverwijk, althans in Nederland, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarig, te weten [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] ) die toen de leeftijd van 16 jaren niet had bereikt, buiten echt, één of meermalen ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens)
- brengen en/of duwen en/of houden van een vibrator tegen de vagina van die [aangeefster] en/of
- duwen en/of bewegen van zijn penis tegen de vagina van die [aangeefster] en/of
- betasten en/of strelen van de vagina van die [aangeefster] en/of
- knijpen in en/of strelen van de borsten van die [aangeefster] en/of
- ( tong)zoenen van/met die [aangeefster] en/of
- zichzelf aftrekken in het bijzijn van die [aangeefster] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van beide feiten bepleit. De verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] zijn op verscheidene punten inconsistent. De overige getuigenverklaringen zijn van horen zeggen. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw, indien de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een taakstraf. De tenlastegelegde periode is een lange tijd geleden en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf treft niet alleen verdachte, maar ook zijn gezin omdat hij de kostwinnaar is.

4.VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat er bij zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de tenlastegelegde ontuchtige handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan kan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Dit betekent dat – in een zaak als deze, waarin verdachte ontkent dat hij de verweten handelingen heeft gepleegd en er geen getuigen van de incidenten zijn – de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de verklaringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Dit vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat steunbewijs bij zedenzaken niet per definitie hoeft te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Voorts is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting, de rechter onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechter behoedzaamheid betrachten om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd.
Op 8 mei 2020 heeft een informatief gesprek zeden plaatsgevonden met aangeefster. Aangeefster heeft tijdens dit gesprek verklaard dat zij vanaf haar negende jaar meermalen seksueel is misbruikt door [verdachte] . Naar aanleiding van dit gesprek is aangeefster meerdere keren als getuige gehoord waarbij zij nader heeft verklaard over het misbruik dat zou hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij ontuchtige handelingen met aangeefster heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen door aangeefster zijn afgelegd in 2020 ten aanzien van ontuchtige handelingen die zouden hebben plaatsgehad in de periode van juli 2007 tot juli 2014. Gelet op het lange tijdsverloop alsmede de lange periode van verweten handelingen is de rechtbank van oordeel dat behoedzaamheid bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen is vereist. Opvallend aan de afgelegde verklaringen is dat aangeefster met name in het informatieve gesprek weinig specifieke en contextuele details met betrekking tot het misbruik heeft genoemd. De rechtbank stelt vast dat de daarop volgende verklaringen van aangeefster op belangrijke punten inconsistenties en onduidelijkheden bevatten. Zo verklaart aangeefster dat haar ergste ervaring was dat verdachte ontuchtige handelingen pleegde met een vibrator. Op dit punt legt zij echter wisselende verklaringen af ten aanzien van zowel de frequentie waarmee deze ontuchtige handeling plaatsvond (eenmaal dan wel meerdere keren), als de periode waarin en locatie waar deze handeling plaatsvond (toen verdachte woonachtig was op het vorige adres, te weten [adres] dan wel toen verdachte net woonachtig was op het huidige adres, te weten [adres] ).
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van aangeefster over de ten laste gelegde ontuchtige handelingen, ook in de onderdelen, onvoldoende ondersteund door bewijsmiddelen uit andere bron dan aangeefster, om te kunnen vaststellen dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft verricht. Zo kon het dagboek waarover aangeefster heeft verklaard en waarin zij alles zou hebben opgeschreven, niet meer worden gevonden. Dat dagboek zou zijn getoond aan getuige [getuige] , die heeft bevestigd dat aangeefster destijds alles heeft bijgehouden in een dagboek en dat zij dat dagboek heeft gelezen. Opvallend is echter dat [getuige] desgevraagd aangeeft niet te weten of verdachte de vagina van aangeefster heeft aangeraakt. Verder heeft aangeefster vier telefoons aan de politie overgelegd. Daarop zou het WhatsApp-gesprek met haar zus staan waaruit bleek dat haar zus op de hoogte was van het misbruik. Verder zou aangeefster via Whatsapp gesprekken hebben gehad met verdachte en deze gesprekken zouden steun kunnen bieden aan haar verklaringen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard dat de politie alle vier de telefoons heeft uitgelezen, en dat daar geen relevante gegevens uit naar voren zijn gekomen. Verder zijn de verklaringen van getuigen aan wie aangeefster een aantal jaren na de ten laste gelegde periode over misbruik heeft verteld zijn, zonder samenhang met enig ander bewijsmiddel, ontoereikend.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen welke ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden dan wel waar en wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 28.835,94 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. S.J. Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2022.
mr. Uitermark is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.