ECLI:NL:RBNHO:2022:1451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
9134351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens bedreiging met de dood door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en zijn werkgever, Wieland Textiles B.V. De werknemer, aangeduid als [eiser], was op staande voet ontslagen vanwege bedreigingen met de dood aan een collega. De werkgever, Wieland, had voldoende bewijs geleverd dat de bedreiging had plaatsgevonden, en de kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer op 3 februari 2021 de floormanager had bedreigd met de dood, wat leidde tot het ontslag op 4 februari 2021. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever in dit geval 'voorwaardelijk' ontslag kon geven, wat voldeed aan de eisen die in de rechtspraak zijn gesteld. De kantonrechter weegt mee dat de werknemer eerder al waarschuwingen had ontvangen voor ongepast gedrag en bedreigingen. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer om een billijke vergoeding en transitievergoeding af, omdat het ontslag op staande voet terecht was. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, terwijl het tegenverzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot betaling wegens onregelmatige opzegging niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat dit te laat was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 9134351 \ AO VERZ 21-21
Uitspraakdatum: 20 januari 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S.N. Arikan
tegen
de besloten vennootschap
Wieland Textiles B.V.
gevestigd te Wormerveer
gedaagde
verder te noemen: Wieland
gemachtigde: mr. B.M. Dijkstra
De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt de kantonrechter dat een werknemer terecht op staande voet is ontslagen, vanwege bedreiging met de dood van een collega. De werkgever heeft voldoende bewijs geleverd dat die bedreiging heeft plaatsgevonden. Verder is de kantonrechter van oordeel dat de werkgever in dit geval ‘voorwaardelijk’ ontslag kon geven. Dat ‘voorwaardelijk’ ontslag voldoet namelijk aan de eisen die daaraan zijn gesteld in de rechtspraak.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Wieland heeft in het kader van het haar bij tussenvonnis van 23 juni 2021 opgedragen bewijs twee getuigen laten horen. [eiser] heeft in contra-enquête zichzelf als getuige laten horen. De griffier heeft proces-verbaal opgemaakt van wat de getuigen hebben verklaard.
1.2.
Beide partijen hebben hierna nog schriftelijk gereageerd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Wieland is daarbij in de gelegenheid gesteld tot het leveren van bewijs van de door haar gestelde dringende reden die ten grondslag ligt aan het ontslag op staande voet van [eiser] op 4 februari 2021.
2.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is Wieland geslaagd in dat bewijs. Daarover wordt het volgende overwogen.
2.3.
Uit de brief van Wieland van 4 februari 2021 blijkt dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat [eiser] de
floormanagervan Wieland, de heer [xxx] (hierna: [xxx] ), op 3 februari 2021 zeer agressief heeft bejegend en met de dood heeft bedreigd, waarbij [eiser] , in het Turks, tegen [xxx] heeft gezegd dat hij
“zijn keel door gaat snijden”en hem
“in stukken zal snijden”, en heeft geroepen dat hij [xxx] dood zal maken. Verder staat in de brief dat Wieland heeft meegewogen dat [eiser] zich ook al eerder onacceptabel heeft gedragen in 2011, 2019 en 2020, en op 8 juli 2020 een laatste waarschuwing heeft gehad in verband met een eerdere bedreiging met de dood van [xxx] .
2.4.
[xxx] heeft als getuige verklaard dat [eiser] op 3 februari 2021 ruzie met hem kreeg, omdat [eiser] weigerde om bepaalde werkzaamheden te doen, en dat [eiser] op een gegeven moment in het Turks, welke taal [xxx] spreekt en verstaat, tegen hem zei:
“ik maak jou dood”en
“ik snij jou in stukken”, en ook daarna bleef schelden
.Ook verklaart [xxx] dat [eiser] ook al eerder zoiets tegen hem heeft gedaan.
2.5.
[yyy] (hierna: [yyy] ), zoon van [xxx] en ook werkzaam bij Wieland, heeft als getuige verklaard dat hij op 3 februari 2021 een collega tegen een andere collega hoorde schreeuwen
“ik ga je keel doorsnijden”en
“snij je in stukken”en
“ik maak jou dood als je niet ophoud”.Ook verklaart [yyy] dat hij op het moment zelf niet heeft gezien wie de bedreigingen uitte, maar dat hij later hoorde dat het ging om een voorval tussen zijn vader en [eiser] .
2.6.
Naar de beide getuigenverklaringen van [xxx] en [yyy] moet met enige terughoudendheid en voorzichtigheid worden gekeken, omdat [xxx] en [yyy] niet alleen beiden werknemer zijn van Wieland, maar ook familie van elkaar. Maar ook met inachtneming daarvan kent de kantonrechter aan die getuigenverklaringen doorslaggevende waarde toe, omdat deze verklaringen duidelijk, consistent en overtuigend zijn, en steun vinden in de overige stukken. De getuigenverklaringen van [xxx] en [yyy] zijn in overeenstemming met de overgelegde eerdere schriftelijke verklaringen van beiden. De verklaring van [xxx] wordt ook bevestigd door het proces-verbaal van de aangifte van bedreiging die hij op 8 februari 2021 bij de politie heeft gedaan. Verder blijkt uit de schriftelijke verklaring van [zzz] (hierna: [zzz] ), directeur van Wieland, dat hij op 31 maart 2021 is gebeld door de dochter van [eiser] en dat die heeft gezegd dat [eiser] heel veel spijt heeft van zijn bedreigingen. Daarnaast wordt de verklaring van [xxx] bevestigd door een schriftelijke verklaring van 25 oktober 2021 van [rrr] , een voormalig werkneemster van Wieland, waarin zij stelt dat zij op 3 februari 2021 heeft gezien dat [eiser] tegen [xxx] schreeuwde en dat [eiser]
“moved his hand down his throat”. Er is overigens niet gebleken dat [xxx] en [yyy] enige reden of aanleiding zouden hebben om in strijd met de waarheid te verklaren.
2.7.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [eiser] de bedreigingen heeft geuit die in de ontslagbrief van 4 februari 2021 worden genoemd. Bij dat oordeel weegt mee dat ook voldoende vast staat dat [eiser] al eerder bedreigingen heeft geuit en agressief gedrag heeft vertoond, en daarvoor is gewaarschuwd. Dat volgt uit de schriftelijke verklaringen van 9 juli 2020 en 5 oktober 2011 van [zzz] , de schriftelijke verklaringen van 2 juni 2020 en 22 maart 2019 van [sss] (hierna: [sss] ), manager van Wieland, en de schriftelijke verklaringen van 22 maart 2019 van [ttt] en [uuu] , twee (voormalige) werknemers van Wieland.
2.8.
Tegenover bovengenoemde verklaringen en stukken legt de verklaring van [eiser] zelf onvoldoende gewicht in de schaal. [eiser] ontkent dat hij [xxx] heeft bedreigd, maar die ontkenning vindt geen steun in andere gegevens of stukken, en kan ook niet afdoen aan de waarde van de hiervoor genoemde verklaringen en stukken.
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het uiten van de hiervoor genoemde bedreiging door [eiser] , die als vaststaand wordt aangenomen, van een zodanige aard en ernst dat dit een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Wieland stelt terecht dat de bedreiging door [eiser] van een collega met de dood onacceptabel is en door Wieland niet kan worden getolereerd, zodat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is. Daarbij is ook van belang dat [eiser] al eerder bedreigingen heeft geuit en agressief gedrag heeft vertoond, zoals hiervoor is overwogen, en dat [eiser] blijkens de schriftelijke verklaringen van 9 juli 2020 en
2 juni 2020 van [zzz] en [sss] nog relatief kort voor het incident op 3 februari 2021 was gewaarschuwd. Uit de schriftelijke verklaring van 9 juli 2020 van [zzz] volgt dat het daarbij ook ging om een bedreiging met de dood van een collega, dat een laatste waarschuwing is gegeven aan [eiser] en dat daarbij is meegedeeld dat bij een volgende gelegenheid ontslag op staande voet zal volgen. [eiser] ontkent kennelijk dat hij eerder is gewaarschuwd, maar die enkele ontkenning kan onvoldoende afdoen aan de schriftelijke verklaring van [zzz] .
2.10.
Het is juist dat [eiser] al een lang dienstverband heeft met Wieland en dat de gevolgen van het ontslag op staande voet groot zijn voor [eiser] . Maar die omstandigheden wegen niet op tegen de aard en ernst van de dringende reden. De duur van het dienstverband, de gevolgen van het ontslag en de persoonlijke omstandigheden van [eiser] zijn daarom geen reden om te oordelen dat het ontslag op staande voet onterecht is.
2.11.
Het standpunt van [eiser] dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, kan niet worden gevolgd. Het incident en de bedreiging hebben plaatsgevonden op 3 februari 2021 en het ontslag op staande voet is gegeven op 4 februari 2021. Dat is onverwijld. De stelling van [eiser] dat het ontslag ongeldig is omdat Wieland geen hoor en wederhoor heeft toegepast, kan evenmin worden gevolgd. Uit de stukken en de eigen verklaring van [eiser] volgt immers dat hij op 3 februari 2021 in ieder geval een gesprek heeft gehad over het incident met [xxx] , en op 4 februari 2021 met [sss] en/of [zzz] .
2.12.
Verder stelt [eiser] dat het ontslag op staande voet niet geldig is, omdat dit ‘voorwaardelijk’ is gegeven. Het is juist dat Wieland in de ontslagbrief van 4 februari 2021 aan [eiser] niet alleen de dringende reden en het ontslag op staande voet heeft meegedeeld, maar ook als alternatief daarvoor aan [eiser] heeft aangeboden dat hij een beëindigingsovereenkomst kan aangaan met Wieland. Daarbij is door Wieland vermeld dat [eiser] op uiterlijk 8 februari 2021 met dat aanbod kan instemmen, dat dit aanbod daarna vervalt en dat de arbeidsovereenkomst in dat geval als beëindigd wordt beschouwd vanwege het ontslag op staande voet.
2.13.
Een ontslag op staande voet kan volgens rechtspraak ook nog onverwijld zijn gegeven in een geval waarin een werkgever, aan wie bekend is geworden dat zich een dringende reden voordoet, direct aan een werknemer mededeling doet van zijn voornemen tot ontslag en van de dringende reden, en tegelijkertijd aan een werknemer een voorstel doet tot ontslag op eigen verzoek (of een beëindigingsovereenkomst) en die werknemer een korte termijn laat voor beraad over dat voorstel (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 november 1983, in de zaak met nummer ECLI:NL:HR:1983:AG4680 en gepubliceerd in NJ 1984/187 (
Keller Nederland/Van Kimmenade)). De gedachte hierachter is dat daarmee de mogelijkheden voor het vinden van een andere, meer bevredigende oplossing dan ontslag op staande voet worden vergroot.
2.14.
Het ‘voorwaardelijk’ gegeven ontslag op staande voet door Wieland voldoet aan de voorwaarden van genoemde rechtspraak en is dus geldig. Wieland heeft [eiser] een korte termijn gegeven voor beraad over het aanbod van Wieland en heeft [eiser] gedurende die termijn geschorst of op non-actief gesteld. Ook is meegedeeld dat het ontslag op staande voet na afloop van de termijn direct ingaat. In dit geval staat de korte termijn voor beraad er dus niet aan in de weg om het ontslag aan te merken als op staande voet wegens een dringende reden gegeven.
2.15.
De conclusie is dat het verzoek van [eiser] om toekenning van een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en geldig is.
2.16.
Ook het verzoek om Wieland te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt afgewezen. Hiervoor is geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden brengen ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [eiser] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is. Mede gelet op de aard en ernst van de gedragingen van [eiser] en de eerdere, hiervoor genoemde waarschuwingen, ziet de kantonrechter geen grond om te oordelen dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.17.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.
2.18.
Het tegenverzoek van Wieland om [eiser] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging wordt niet-ontvankelijk verklaard. In de conclusie van 23 december 2021 heeft [eiser] een beroep gedaan op de vervaltermijn ten aanzien van het tegenverzoek van Wieland. Dat beroep op de vervaltermijn slaagt, omdat het tegenverzoek door de rechtbank is ontvangen op 10 mei 2021. Het tegenverzoek is dus meer dan twee maanden na het ontslag op staande voet ingediend. Dat is te laat en na afloop van de wettelijke vervaltermijn.
2.19.
De proceskosten van het tegenverzoek komen voor rekening van Wieland, omdat zij ongelijk krijgt, maar die kosten worden op nihil vastgesteld, omdat niet is gebleken van kosten of werkzaamheden ten aanzien van het tegenverzoek die voor aparte vergoeding in aanmerking komen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Wieland worden vastgesteld op een bedrag van € 747,00 aan salaris van de gemachtigde van Wieland;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
3.4.
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
3.5.
veroordeelt Wieland tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter