In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een onlangs overleden man. De verzoekers, bestaande uit drie personen, hebben verzocht om vaststelling van het ouderschap van de man, geboren op een bepaalde datum en overleden op een andere datum. De rechtbank heeft eerder op 14 januari 2022 een tussenbeschikking gegeven waarin de kinderen van de man, die als verweerders zijn aangemerkt, zijn toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat de man de verwekker is van de verzoekers. De verweerders hebben echter besloten geen gebruik te maken van deze mogelijkheid.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 22 februari 2022 overwogen dat, nu de verweerders hebben afgezien van het leveren van tegenbewijs, het verzoek van de verzoekers kan worden toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de verzoekers op basis van de door hen overgelegde bewijsmiddelen. Dit is in overeenstemming met artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat het ouderschap van een persoon kan worden vastgesteld op verzoek van het kind, ook indien deze persoon is overleden.
De rechtbank heeft de griffier gelast om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaren van de burgerlijke stand van de betrokken gemeenten. De overige subsidiaire verzoeken zijn onbesproken gelaten, aangezien de primaire verzoeken zijn toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.A.J. Berkers, met H.M. Zonneveld als griffier.