ECLI:NL:RBNHO:2022:141

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
C/15/309349 / HA ZA 20-700
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op opschorting door accountant in geschil over jaarrekeningen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een accountantskantoor, aangeduid als [eiseres], en verschillende vennootschappen van de Boxx Groep, gezamenlijk aangeduid als Boxx c.s. De zaak betreft de vraag of er een nieuwe opdracht is verstrekt voor de samenstelling van de jaarrekeningen over de jaren 2016 en 2017, nadat [eiseres] eerder de jaarrekeningen over 2014 en 2015 had samengesteld. Boxx c.s. heeft een beroep gedaan op opschorting van betaling van de facturen van [eiseres], maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de algemene voorwaarden die van toepassing waren op de eerste opdracht ook gelden voor de latere werkzaamheden. Boxx c.s. heeft de facturen van [eiseres] niet betaald en kan geen schadevergoeding vorderen of de overeenkomst ontbinden, omdat [eiseres] niet tekortgeschoten is. De rechtbank veroordeelt Boxx c.s. tot betaling van de openstaande facturen van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/309349 / HA ZA 20-700
Vonnis van 12 januari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. van der Leer te Alkmaar,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOXX OPSLAG GROEP HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UTRECHT EENDRACHTLAAN BEHEER EN ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOXX OPSLAGDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem.
Eiseres zal hierna “ [eiseres] ” genoemd worden. Gedaagden in conventie en eiseressen in reconventie zullen hierna gezamenlijk “Boxx c.s.” en afzonderlijk “Boxx Holding”, “Utrecht” en “Boxx Opslagdiensten” genoemd worden.
De zaak in het kort
[eiseres] heeft als accountant de jaarrekeningen over de jaren 2014 en 2015 samengesteld voor Boxx c.s. Vervolgens heeft Boxx c.s. aan [eiseres] opdracht gegeven om ook de jaarrekeningen over de jaren 2016 en 2017 samen te stellen. Partijen verschillen van mening of daarvoor een nieuwe opdracht is verstrekt of dat de werkzaamheden van [eiseres] over de jaren 2016 en 2017 vallen onder de overeenkomst die partijen zijn aangegaan voor het werk over de jaren 2014 en 2015. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie sprake is en dat er dus geen nieuwe opdracht is verstrekt. Dit heeft tot gevolg dat ook de algemene voorwaarden die op de eerste opdracht van toepassing zijn verklaard, ook voor de volgende opdracht gelden. Boxx c.s. heeft de facturen van [eiseres] niet betaald en een beroep op opschorting gedaan. Op grond van de algemene voorwaarden kon Boxx c.s. geen beroep op opschorting doen. [eiseres] heeft wel een geslaagd beroep op opschorting gedaan. Daardoor is [eiseres] niet tekortgeschoten, kan Boxx c.s. geen schadevergoeding vorderen en kan Boxx c.s. de overeenkomst met [eiseres] niet ontbinden. Dit heeft tot gevolg dat Boxx c.s. wordt veroordeeld om de facturen van [eiseres] te betalen en dat vorderingen van Boxx c.s. worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 9),
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie (met producties 1 tot en met 16),
  • het tussenvonnis van 9 juni 2021,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie (met producties 10 tot en met 22),
  • de akte van [eiseres] , ontvangen op 16 november 2021,
  • de mondelinge behandeling op 18 november 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruikt gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] is een accountantskantoor. De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft namens [eiseres] gewerkt voor Boxx c.s.
2.2.
Boxx Holding fungeert als holdingmaatschappij en staat aan het hoofd van de Boxx Groep. Boxx Opslagdiensten en Utrecht zijn twee van de vennootschappen verbonden aan de Boxx Groep. Daarnaast zijn er nog meer vennootschappen verbonden aan de Boxx Groep. De heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) is bestuurder van Boxx Holding, van Boxx Opslagdiensten en van Utrecht.
2.3.
[eiseres] heeft in het najaar van 2017 van Boxx Holding opdracht gekregen tot de samenstelling van de jaarrekeningen over de jaren 2014 en 2015. Uit de opdrachtbevestiging van [eiseres] van 17 oktober 2017 blijkt dat deze opdracht zich uitstrekte tot alle aan Boxx Holding verbonden (commanditaire) vennootschappen. Uit de opdrachtbevestiging blijkt daarnaast dat [eiseres] haar facturen aan Boxx Opslagdiensten factureerde. Op de opdracht zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing verklaard. In de opdrachtbevestiging is opgenomen dat “
de inhoud van deze opdrachtbevestiging blijft van kracht totdat de opdracht wordt beëindigd, gewijzigd of vervangen door een andersoortige opdracht.
2.4.
Op 21 juni 2018 is aan [eiseres] opdracht verstrekt voor het jaarwerk 2016. Vervolgens is op 27 september 2018 ook opdracht verstrekt voor het jaarwerk 2017 en aanvullende (administratieve bijstands) werkzaamheden. Voor deze werkzaamheden heeft [eiseres] facturen gestuurd aan Boxx Opslagdiensten. Boxx c.s heeft slecht een deel van de factuur van 13 december 2018 betaald en de rest alsmede de overige facturen onbetaald gelaten.
2.5
Op 21 september 2018 is tussen Utrecht en [eiseres] een overeenkomst gesloten waarbij Utrecht zich borg stelde voor Boxx Opslagdiensten tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen [eiseres] van Boxx Opslagdiensten te vorderen mocht hebben tot een maximumbedrag van € 50.000,-.
2.6
Bij brief van 4 februari 2021 heeft Boxx c.s. de overeenkomsten terzake het jaarwerk 2016 en (aanvullend) jaarwerk 2017 buitengerechtelijk ontbonden op grond van in de brief gestelde toerekenbare tekortkomingen in de uitvoering van de opdrachten.
2.7
In vonnis in incident van 7 april 2021 over de bevoegdheid van deze rechtbank is beslist dat algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn op de dienstverlening (in algemene zin) van [eiseres] aan Boxx c.s. De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is volgens dit vonnis niet beperkt tot de opdracht voor zover deze zag op de jaarrekeningen 2014 en 2015.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – primair hoofdelijke veroordeling van Boxx Holding en Utrecht tot betaling van € 39.778,88, vermeerderd met rente en kosten. Subsidiair vordert zij (ten aanzien van uitsluitend de rente) dat Utrecht wordt veroordeeld tot betaling van € 513,- aan rente tot 10 augustus 2020 en de wettelijke rente over
€ 39.778,88 vanaf 10 augustus 2020. Meer subsidiair vordert zij dat Boxx Opslagdiensten wordt veroordeeld in de primair gevorderde kosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat Boxx c.s. de gemaakte afspraken dient na te komen. [eiseres] heeft conform de gemaakte afspraken gefactureerd en Boxx c.s. heeft de facuteren ten onrechte niet geheel betaald. Het gevorderde bedrag ziet op de facturen voor het jaarwerk 2016 en 2017 en de overeengekomen aanvullende werkzaamheden die [eiseres] voor Boxx c.s. heeft verricht.
3.3.
Boxx c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Boxx c.s. vordert – samengevat –:
  • veroordeling van [eiseres] tot betaling aan Boxx Opslag van een bedrag van € 44.110,- en een bedrag aan schadevergoeding van € 63.195,27, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente;
  • dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] jegens de Boxx Holding en Utrecht aansprakelijk is voor alle schade als gevolg van het gelegde beslag en dat [eiseres] wordt veroordeeld in de kosten daarvan, nader op te maken bij staat,
  • dat het beslag wordt opgeheven en
  • dat [eiseres] wordt veroordeeld in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6.
Aan haar vordering legt Boxx c.s. ten grondslag dat [eiseres] ondeugdelijk werk heeft verricht en beroepsfouten heeft gemaakt. Het bedrag van € 44.110,- ziet op de ten onrechte door Boxx c.s. betaalde kosten voor het jaarwerk 2016 en 2017 en dat wat [eiseres] teveel bij Boxx c.s. in rekening heeft gebracht. De gevorderde schadevergoeding ziet op de kosten van herstel van de door [eiseres] gemaakte fouten.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie en in reconventie
Inleiding
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk behandelen.
4.2.
Allereerst moet de rechtbank de vraag beantwoorden of Boxx Holding dan wel Boxx Opslagdiensten opdrachtgever was voor de werkzaamheden van [eiseres] met betrekking tot de jaren 2016 en 2017. Beantwoording van deze vraag geeft ook duidelijkheid over de vraag of de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn op haar werkzaamheden voor Boxx c.s. over de jaren 2016 en 2017.
Wie was opdrachtgever voor het jaarwerk 2016 en 2017?
4.3.
[eiseres] stelt dat Boxx Holding haar opdrachtgever was voor de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017 net zoals zij dat was voor het jaarwerk over de jaren 2014 en 2015. Op de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017 was de opdrachtbevestiging van 17 oktober 2017 onverkort van toepassing en dus ook de daarbij behorende algemene voorwaarden, aldus [eiseres] .
Boxx c.s. stelt daarentegen dat met [eiseres] tijdens een bespreking op 20 juni 2018 is besproken dat niet Boxx Holding de opdrachtgever was voor de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017 maar Boxx Opslagdiensten. Met voltooiing van het jaarwerk 2014-2015, was die opdracht beëindigd. Partijen zijn vervolgens een nieuwe opdracht overeengekomen, zoals blijkt uit de e-mailberichten van juni en september 2018. Boxx c.s. wijst erop dat er een interne beleidswijziging heeft plaatsgevonden op grond waarvan alleen nog Boxx Opslag dienstverleners van de Boxx Groep contracteerde. In dit verband heeft Boxx c.s. ook de rechtbank verzocht om terug te komen van haar beslissing in het incident.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat Boxx c.s. haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd en wel vanwege het volgende.
Boxx c.s. heeft de stelling dat Boxx Opslagdiensten opdrachtgever was voor het jaarwerk 2016 en 2017 voor het eerst in de conclusie van antwoord in conventie ingenomen. Noch in het incident, noch in de brief van Boxx c.s. aan [eiseres] van 4 februari 2021 wordt iets gezegd over een andere opdrachtgever voor het jaarwerk 2016 en 2017. Met de brief van 4 februari 2021 heeft Boxx c.s. de overeenkomst met [eiseres] willen ontbinden. Dat Boxx c.s. deze stelling pas in de conclusie van antwoord heeft ingenomen, doet aan de geloofwaardigheid daarvan af. Daar komt het volgende bij.
4.5.
Vast staat dat Boxx Holding op 17 oktober 2017 opdracht heeft gegeven tot samenstelling van de jaarrekeningen 2014 en 2015. Vervolgens hebben partijen in juni 2018 via e-mail en mondeling overleg gehad over het jaarwerk 2016 en 2017.
In de e-mails van 14 juni 2018 van [teamleider] (teamleider administratie Boxx Groep, hierna [teamleider] ) aan [eiseres] is opgenomen: (van 17:00 uur) “
We hebben geen opdrachtbevestiging met prijsafspraak in onze administratie voor het Jaarwerk 2016. Graag ontvang ik deze zodat ik dit kan opnemen in het inkoopsysteem.” en (van 17:05 uur)
“Ik ben misschien iets te zakelijk in mijn mail. Ik begrijp dat dit door alle drukte nog niet voldoende aandacht heeft gekregen. Wellicht kunt u naar ons mailen wat we kunnen verwachten betreft kosten Jaarwerk 2016, dan zal ik dit met mr. [bestuurder] bespreken. Excuus voor mijn directe benadering!”.
In de e-mail van 21 juni 2018 van [eiseres] aan [teamleider] is opgenomen: “
Besproken gisteren met [bestuurder] . Per jaarrekening heb ik een bedrag van € 850,- voorgesteld en per aangifte Vennootschapsbelasting € 150,-.” In een e-mail van 6 september 2018 is vervolgens opgenomen dat het bedrag van € 850,- voor het jaarwerk 2017 wordt verlaagd naar € 725,- door [eiseres] omdat zij zelf de kolommenbalansen hebben uitgewerkt.
4.6.
Uit de hiervoor geciteerde e-mails kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een andere opdrachtgever voor het jaarwerk 2016 en 2017. Deze berichten zien enkel op aanpassing van het tarief voor het jaarwerk 2016 en 2017. Zij bieden daarmee juist onderbouwing voor het standpunt van [eiseres] dat een aanvullende opdracht voor het jaarwerk 2016 en 2017 is verleend onder de reikwijdte van de overeenkomst die eerst werd gesloten voor het jaarwerk 2014 en 2015. Ook het argument van Boxx c.s. dat er een interne beleidswijziging heeft plaatsgevonden binnen de Boxx Groep slaagt niet. Wat daarvan zij, [eiseres] is daaraan niet gebonden. Daarnaast is niet gebleken dat deze interne beleidswijziging aan [eiseres] is meegedeeld. [eiseres] zond bovendien haar facturen op grond van de opdrachtbevestiging van 17 oktober 2017 aan Boxx Opslagdiensten, zodat er in dat opzicht geen zichtbare wijziging voor [eiseres] plaatsvond. Dat [bestuurder] tijdens een bespreking van 20 juni 2018 heeft gezegd dat de opdracht voor het jaarwerk 2016 en 2017 door Boxx Opslagdiensten werd verstrekt is een stelling die op geen enkele wijze nader is onderbouwd of blijkt uit aanvullende stukken. Aan die stelling gaat de rechtbank dan ook voorbij.
4.7.
De conclusie is dan ook dat [eiseres] , bij gebrek aan het tegendeel, ervan uit mocht gaan dat Boxx Holding de opdrachtgever was voor de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017 en dat de opdrachtbevestiging van 17 oktober 2017 daarop van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat ook de algemene voorwaarden verbonden aan deze opdrachtbevestiging van toepassing zijn op het jaarwerk 2016 en 2017. Dit is al beslist in het vonnis in incident tussen partijen van 7 april 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarop terug te komen zoals door Boxx c.s. is verzocht.
Opschorting
4.8.
Boxx c.s. betwist het door [eiseres] gevorderde bedrag verschuldigd te zijn omdat [eiseres] naar haar mening ondeugdelijk werk heeft verricht en beroepsfouten heeft gemaakt. Om die reden heeft Boxx c.s. haar betalingen opgeschort en heeft zij uiteindelijk bij brief van 4 februari 2021 de overeenkomst met [eiseres] ontbonden, aldus Boxx c.s. Boxx c.s. voert daarnaast ook aan dat [eiseres] bij hen meer in rekening heeft gebracht dan partijen zijn overeengekomen.
[eiseres] is van mening dat Boxx c.s. geen recht op opschorting toekwam. Ook betwist [eiseres] dat zij teveel in rekening heeft gebracht. [eiseres] stelt dat zij ook haar werkzaamheden in maart 2019 heeft opgeschort toen Boxx. c.s. niet aan contractuele informatieverplichtingen voldeed waardoor [eiseres] niet verder kon met haar werkzaamheden.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat Boxx c.s. geen geslaagd beroep op opschorting heeft kunnen doen en [eiseres] daarentegen wel. De rechtbank baseert zich daarbij op het volgende.
4.10.
Boxx c.s. stelt de betaling van de facturen van het jaarwerk 2016 en 2017 te hebben opgeschort in de e-mail van 4 april 2019. In deze e-mail heeft Boxx c.s. aangegeven bezwaar te hebben tegen de verstuurde facturen voor het jaarwerk 2016/2017 omdat de jaarcijfers nog niet akkoord zijn om dat de doorbelasting van de organisatie niet juist zou zijn verwerkt. Dit recht kwam Boxx c.s. op grond van artikel 9 van de algemene voorwaarden echter niet toe. In dat artikel is opgenomen: “
Betaling door Opdrachtgever van de aan Opdrachtnemer verschuldigde bedragen dient, zonder dat Opdrachtgever recht heeft op enige aftrek, korting, opschorting of verrekening, te geschieden binnen 30 dagen na de factuurdatum, tenzij anders overeengekomen. (…)”. Niet gebleken is dat partijen een andere regeling zijn overeengekomen zodat Boxx c.s. gehouden was de facturen binnen 30 dagen te betalen. Op 4 april 2019 was de vervaldatum van de eerste drie facturen voor het jaarwerk 2016 en 2017 van [eiseres] ter hoogte van een gezamenlijk bedrag van € 16.086,17 al gepasseerd. Door betaling van de facturen op te schorten is Boxx c.s. in verzuim komen te verkeren.
4.11.
[eiseres] stelt dat zij tijdens de besprekingen die [naam 1] en [bestuurder] op 20 en 21 maart 2019 met elkaar hebben gevoerd een beroep op opschorting heeft gedaan. Deze stelling wordt door Boxx c.s. betwist. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiseres] enkel een interne gespreksnotitie overgelegd, die onvoldoende onderbouwing biedt voor haar stelling. In de e-mail die [eiseres] op 17 mei 2019 aan de heer [naam 2] (finance manager van Boxx Groep) heeft gestuurd, heeft [eiseres] Boxx c.s. er op gewezen dat zij haar werkzaamheden heeft opgeschort: “
Zoals ik reeds heb aangegeven hebben wij onze werkzaamheden opgeschort omdat onze facturen niet meer worden betaald.” Tijdens de mondelinge behandeling heeft Boxx c.s. erkend dat deze e-mail Boxx c.s. bereikt heeft, zodat het beroep op opschorting bij hen bekend was. Het beroep op opschorting van [eiseres] voldoet aan de vereisten van artikel 6:52 BW. Er was sprake van een opeisbare vordering, er waren immers facturen verstuurd voor verrichte werkzaamheden, die voldoende samenhang vertoonde met de verbintenis, de werkzaamheden voor het jaarwerk 2016 en 2017. [eiseres] heeft daarom wel een geslaagd beroep op opschorting gedaan. Boxx c.s. stelt dat [eiseres] na 21 maart 2019 gewoon heeft doorgewerkt aan de concept-jaarrapporten 2017 en daardoor aan haar opschorting geen gevolg heeft gegeven. Deze stelling is door [eiseres] betwist met de stelling dat haar werkzaamheden enkel betrekking hadden op het doorsturen van stukken en het reageren op brieven van de belastingdienst. De hoogte van de facturen die [eiseres] vanaf 21 maart 2021 aan Boxx c.s. heeft gestuurd, onderbouwen het standpunt van [eiseres] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres] aan haar opschorting gevolg heeft gegeven.
4.12.
Het geslaagde beroep van [eiseres] op opschorting heeft tot gevolg dat aan de zijde van [eiseres] geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, dat er van de zijde van [eiseres] geen sprake is van verzuim, dat Boxx c.s. geen schadevergoeding kan vorderen en dat Boxx c.s. de overeenkomst met [eiseres] wegens het ontbreken van verzuim niet heeft kunnen ontbinden. De vorderingen van Boxx c.s. in reconventie zien enerzijds op restitutie van dat wat zij voor het jaarwerk 2016 en 2017 al had betaald. Anderzijds zien de vorderingen op schadevergoeding wegens niet correcte nakoming van de overeenkomst. De grondslag is aan deze vorderingen komen te vervallen. De rechtbank wijst daarbij nog op het, niet betwiste, standpunt van [eiseres] dat het jaarwerk 2016 en 2017 zich nog in een pre-conceptuele fase bevond. De werkzaamheden van [eiseres] waren dus nog niet afgerond zodat ook in dat verband van een tekortkoming niet kan worden gesproken.
4.13.
Boxx c.s. heeft tot slot verweer gevoerd tegen de hoogte van de facturen van [eiseres] . Zij stelt dat op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken [eiseres] recht had op een fee voor het jaarwerk 2014 tot en met 2017 van € 66.556,05 (inclusief BTW). Dit verweer slaagt niet. In de e-mail van 21 september 2018 van [eiseres] aan [bestuurder] wordt voorgesteld de werkzaamheden met betrekking tot de kolommenbalansen op basis van uurtarief te factureren. Uit de e-mail van 27 september 2018 van [bestuurder] aan [eiseres] blijkt dat Boxx c.s. met dit voorstel kan instemmen. De facturen en hun specificatie zijn verder niet afdoende weersproken door Boxx c.s.
4.14.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de primaire vordering van [eiseres] kan worden toegewezen voor zover deze ziet op de hoofdsom van € 39.778,88. De vorderingen in reconventie van Boxx c.s. zullen worden afgewezen.
Borgstelling, wettelijke (handels)rente, kosten
4.15.
In haar primaire vordering vordert [eiseres] dat Utrecht naast Boxx Holding wordt veroordeeld. In de overeenkomst van borgstelling van 21 september 2018 zijn [eiseres] en Utrecht overeengekomen dat Utrecht zich als borg verbindt tot het betalen van een maximumbedrag van € 50.000,-. Dit betekent dat de primaire vordering ten aanzien van Utrecht slechts tot dit bedrag kan worden toegewezen.
4.16.
Boxx c.s. heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke handelsrente. In artikel 9 lid 2 van de algemene voorwaarden is bepaald dat als de opdrachtgever niet binnen de termijn van 30 dagen heeft betaald de opdrachtnemer gerechtigd is de wettelijke (handels)rente in rekening te brengen. De hoofdsom kan dan ook worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Boxx c.s. heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde rente tot 10 augustus 2020. Omdat een specificatie ontbreekt van de door [eiseres] gevorderde rente tot 10 augustus 2020 van € 4.359,24 zal de rechtbank dit bedrag afwijzen en als ingangsdatum voor de wettelijke handelsrente 25 september 2020 nemen.
4.17.
[eiseres] vordert dat Boxx c.s. wordt veroordeeld in de volledige proceskosten in conventie ad € 24.253,76. Zij verwijst daarbij naar artikel 9 lid 3 van de Algemene Voorwaarden. Uit de door [eiseres] overgelegde facturen blijkt dat daarin ook kosten zijn opgenomen voor werkzaamheden in een geschil tussen [eiseres] en E-legal. Hoewel [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij enkel de kosten in rekening heeft gebracht die betrekking hebben op de onderhavige procedure, heeft zij daarvan geen nadere onderbouwing overgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alleen de forfaitaire kosten in rekening kunnen worden gebracht en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
4.18.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief.
4.19.
[eiseres] vordert Boxx Holding en Utrecht te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 901,35 voor verschotten en € 721,- voor salaris advocaat (1 rekest x € 721,-).
4.20.
Boxx c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten in conventie aan de zijde van [eiseres] op:
- dagvaarding € 87,99
- griffierecht 1.386,00
- salaris advocaat
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721)
Totaal € 2.915,99
4.21.
De proceskosten aan de zijde van [eiseres] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat
721,00(1,0 punt × tarief € 721,-)
Totaal € 721,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Boxx Holding en Utrecht hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 39.778,88 (negenendertig duizendzevenhonderdachtenzeventig euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 25 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Boxx Holding en Utrecht hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.172,79,
5.3.
veroordeelt Boxx Holding en Utrecht hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.622,35,
5.4.
veroordeelt Boxx Holding en Utrecht hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.915,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
bepaalt dat Utrecht als borg tot een bedrag van € 50.000,00 verplicht is aan de veroordeling onder 5.1 tot en met 5.4 te voldoen zoals is weergegeven onder 4.15,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt Boxx Holding, Utrecht en Boxx Opslagdiensten hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 721,00,
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MKG