ECLI:NL:RBNHO:2022:1356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
15.020838.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op echtgenoot met TBS en schadevergoeding aan nabestaanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de moord op haar echtgenoot op 24 januari 2021 in Castricum. De verdachte, geboren op 12 september 1965, heeft haar echtgenoot met voorbedachten rade van het leven beroofd door hem meerdere keren met een hard houten voorwerp op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de rechtszitting is de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van moord besproken, evenals de verdediging die pleitte voor vrijspraak van voorbedachte raad. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, die leed aan een psychotische stoornis, in overweging genomen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard en haar ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor affectieschade aan de ouders en dochter van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.020838.21 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 februari 2022 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op 12 september 1965 te [naam verdachte] (voormalige Sovjet-Unie),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [naam verdachte] ,
thans verblijvend in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Inforsa te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van Eck, en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. D.E. Post, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op omstreeks 24 januari 2021 te Castricum haar echtgenoot of (levens)partner, [naam slachtoffer ] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) meerdere althans één ke(e)r(en) met kracht met een hard houten voorwerp op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit (moord). Zij heeft daartoe aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte haar echtgenoot met voorbedachten rade heeft doodgeslagen op grond van zowel haar verklaringen als omstandigheden voor en na het gepleegde strafbare feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel vast staat dat de verdachte haar echtgenoot opzettelijk om het leven heeft gebracht, zij vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde voorbedachte raad, Zij heeft daartoe aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd in haar derde verhoor op 28 januari 2021 als onbetrouwbaar dient te worden beschouwd en om die reden niet bruikbaar is voor het bewijs. Volgens één van de daartoe gespecialiseerde verhorende verbalisanten was de verdachte namelijk gedurende dit verhoor aanzienlijk ‘
warriger en onsamenhangend in haar antwoorden’ dan tijdens de eerste twee verhoren en heeft de verdachte nadien stellig ontkend dat zij van tevoren (in het bijzonder tijdens het douchen die bewuste ochtend) van plan was haar echtgenoot te doden. Zonder de tijdens dit verhoor afgelegde verklaringen is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van de voorbedachte raad.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De verdachte heeft ter terechtzitting op vragen over de gang van zaken op 24 januari 2021 met weinig detail geantwoord. Zij bleek weinig herinnering te hebben aan het slaan van haar echtgenoot en aan wat er toen, daaraan voorafgaand en daarop volgend in haar omging. Wel heeft zij er blijk van gegeven beheerst te worden door gevoelens van spijt.
Kort na haar aanhouding is de verdachte drie keer verhoord, op 24, 25 en 28 januari 2021; ook heeft zij direct na het incident ter plaatse uitlatingen gedaan. De rechtbank gaat bij de weging en waardering van de omstandigheden uit van dat wat de verdachte tijdens de eerste twee verhoren heeft verklaard en van haar uitlatingen ter plaatse. Daarnaast komt betekenis toe aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
De verdachte heeft haar verklaringen en uitlatingen, naar mag worden aangenomen, afgelegd, respectievelijk gedaan, terwijl zij leed aan een psychotische stoornis. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de verklaringen en uitlatingen van de verdachte, gelet op haar mentale toestand, met behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. Ook als het voorgaande als leidraad wordt genomen, bieden de verklaringen van de verdachte, zoals gebezigd voor het bewijs, in samenhang bezien met hetgeen is gebleken uit de wijze van uitvoering, een toereikende grondslag voor de bewezenverklaring van de ‘voorbedachte raad’. Dat de verdachte ten tijde van het gepleegde delict leed aan een psychotische stoornis, sluit volgens vaste jurisprudentie niet uit dat zij met voorbedachten rade heeft gehandeld, zelfs als zij volledig ontoerekeningsvatbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaringen, uitlatingen en gedragingen van de verdachte dat sprake is geweest van ‘voorbedachte raad’ bij de verdachte. Zo heeft zij verklaard dat zij het slachtoffer dood wilde hebben omdat het “nu genoeg” was en dat zij hem “spuugzat” was. Ook heeft ze geuit dat het ging “om een lesje voor die ouwe rat” en dat zij hem een klap wilde geven “en dan gelijk klaar”. Tot slot heeft ze gezegd dat het slachtoffer “dit heeft verdiend” en dat zij “zo blij” is. Naast de verklaringen van de verdachte over datgene wat er in haar is omgegaan voorafgaand aan en volgend op het delict, is ook van belang wat blijkt uit de wijze van uitvoering ervan. Daarbij valt in het bijzonder op dat de verdachte heeft gewacht tot het slachtoffer zich had omgedraaid, alvorens zij hem met een zware, houten (keuken)plank op het hoofd heeft geslagen en dat zij hem nogmaals met die plank heeft geslagen nadat zij hem daarna op de grond zag bewegen en nog hoorde “snurken”.
Uit de verklaring van de verdachte volgt dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar welbewust het besluit heeft genomen haar echtgenoot te doden. Het gevolg van die daad (de dood van haar echtgenoot) en de betekenis daarvan heeft zij blijkens haar eigen verklaringen en uitlatingen overdacht en zij heeft zich daar rekenschap van gegeven, zodat moord kan worden bewezen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in die in dat:
zij op 24 januari 2021 te Castricum haar echtgenoot, [naam slachtoffer ] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meerdere keren met kracht met een hard houten voorwerp op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
moord
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende omtrent de verdachte opgemaakte rapportages:
  • Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 21 juni 2021, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. J. Yntema en een door haar opgemaakt aanvullend psychologisch onderzoeksrapport van 14 november 2021;
  • Pro Justitia psychiatrisch onderzoeksrapport van 2 juni 2021, opgemaakt door psychiater dr. P.K.J. Ronhaar en een door hem opgemaakt aanvullend psychiatrisch onderzoeksrapport van 11 november 2021;
  • Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland advies & toezicht unit 6 Oost te Zwolle van 29 juni 2021, opgemaakt door reclasseringswerker [getuige] en een door haar opgemaakt aanvullend reclasseringsadvies van 21 december 2021.
De inhoud van de bovenstaande rapportages zal hierna kort worden aangehaald.
Het
psychologisch rapportgedateerd 21 juni 2021, opgesteld door
J. Yntema, GZ-psycholoog, en een door haar opgemaakt aanvullend psychologisch onderzoeksrapport van 14 november 2021 houden onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en er is, zoals beschreven in het psychologisch onderzoek d.d. 21 juni 2021 sprake van een volledige doorwerking van deze psychische stoornis in het ten laste gelegde feit.
De deskundige komt in haar rapport tot de conclusie dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
Het
psychiatrisch rapportgedateerd 2 juni 2021, opgesteld door
dr. P.K.J. Ronhaaren een door hem opgemaakt aanvullend psychiatrisch onderzoeksrapport van 11 november 2021 houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een recidief paranoïde psychose, die vermoedelijk samenhang met schizofrenie. Differentiaal-diagnostisch kunnen andere oorzaken nu nog niet geheel worden uitgesloten. Door de beschreven psychotische toestand werd betrokkene bij haar overwegingen, keuzes en beslissingen volledig bepaald door de inhoud van haar psychose, ook indien haar handelen niet in een impuls zou hebben plaatsgevonden. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat zij nog in staat was zich de ernst van haar toestand te realiseren en afwegingen en keuzes te maken die voorbijgingen aan de inhoud van haar psychose. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in het geheel niet aan betrokkene toe te rekenen.
5.2
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte over en volgt hun advies. Dit leidt ertoe dat het bewezen geachte de verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte gebaat is bij de behandeling die zij thans ondergaat en dat oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden op zijn plaats is. De verdachte staat open voor deze behandeling en is akkoord met de door de reclassering in haar rapport geformuleerde voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de ernst van het gepleegde misdrijf, de omstandigheden waaronder het is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden passend en geboden is. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord, hetgeen één van de ernstigste misdrijven is die ons strafrecht kent. Door haar handelen heeft de verdachte haar echtgenoot het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Dit is een zeer ernstig feit. Met deze daad heeft de verdachte diep leed toegebracht aan de familie en vrienden van het slachtoffer en zijn ook de betrokkenen bij het gezin diep geschokt. De verdachte heeft haar echtgenoot volkomen onverhoeds op brute wijze van het leven beroofd. Daarmee heeft zij ook bewerkstelligd dat hun dochter zonder vader verder moet leven en zal moeten leren leven met het schrijnende besef dat haar eigen moeder haar vader heeft gedood.
Conclusies en adviezen deskundigen
Aan de onder 5. Genoemde rapportages ontleent de rechtbank het volgende.
Aan de rapporten van de psycholoog:
“De kans op recidive voor gewelddadig gedrag in een intieme relatie is hoog. De kans op algemeen geweld wordt laag ingeschat, betrokkene is alleen agressief geweest in intieme relaties. Voorts komen er weinig beschermende factoren naar voren. Bij een afweging van de risico- en beschermende factoren met inachtneming van onderzoekers klinisch oordeel wordt het risico op agressie en gewelddadig gedrag richting haar dochter en bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij als hoog geduid. Voortkomend vanuit haar vermijdende copingstijl bij toenemende stress en problemen en vermoedens van lage begaafdheid is betrokkene geneigd zelf in tijden van stress zich terug te trekken in plaats van hulp te vragen/zoeken. Er zal opnieuw veel psycho-educatie over het psychotisch ontregelen moeten worden gegeven zodat betrokkene tijdig kan herkennen en ingrijpen wanneer zij psychotisch ontregelt en waanideeën ontstaan. Hierbij dienen de vermoedens van lage intelligentie niveau in acht genomen te worden. Er zal moeten gekeken worden wat ervoor kan zorgen dat bij op­lopende spanning het gevaar voor psychotische decompensatie afneemt. Ook dient er opnieuw gekeken te worden naar het inzetten van een antipsychoticum, hetgeen vorige episode effectief gebleken is. De behandeling zal zich in beginsel moeten richten op het motiveren voor behandeling en het verkrijgen van een goede behandelrelatie. Tot slot zal een eventuele schizo­affectieve of schizofrene ontwikkeling, mogelijke trauma's en zwakbegaafdheid nader onderzocht moeten worden.
Op 2 november jl. bezocht onderzoeker betrokkene nogmaals waar bij betrokkene wederom aangaf open te staan voor behandeling in een kliniek, maar nu kon zij ook beter reflecteren op de reden waarom zij dit nodig heeft. Voorts maakte zij een stabielere indruk en wat zij vergeleken met het laatste contact in juni jl. meer helder en geconcentreerd in het gesprek. Vanuit de informatie van de PI Zwolle en de informatie van de mederapporteur dhr. P. Ronhaar, psychiater wordt hetzelfde stabielere beeld bevestigd.
Al met al kan worden gesteld dat onderzoeker nu wel kans van slagen ziet om een klinische behandeling na stabilisatie ambulant voort te kunnen zetten vanuit een forensisch FACT-team met verplichte medicatie binnen een TBS met voorwaardenkader.”
Ter terechtzitting heeft de psycholoog haar rapporten nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat de verdachte wel het besef heeft dat zij psychoses heeft en dat nu een begin van ziekte-inzicht is ontstaan. Zij handhaaft haar advies dat een TBS met voorwaarden zeer goed haalbaar is. Het recidivegevaar kan in grote mate worden verminderd door medicatiegebruik in combinatie met een intensieve behandeling, hetgeen ervoor moet zorgen dat zij niet weer psychotisch kan ontregelen. Haar psychotische ontregeling is onder de huidige omstandigheden onder controle, maar de (waan)gedachten over haar man zijn nog niet geheel anders. Een kenmerk van een waan is dat het een hardnekkig gevormd idee is dat moeilijk is te veranderen. Dat vergt een lange behandeling en heeft tijd nodig om in te slijten. Wel is de kans klein dat die waan zich uitbreidt naar andere personen als er geen nieuwe psychoses komen en daar bestaan goede behandelmogelijkheden voor, naast medicatiegebruik.
Voorafgaande aan het tenlastegelegde feit was sprake van medicatieweigering, maar ook van een beperkte keuzevrijheid, omdat achterdocht een kenmerk is van een psychose. De verdachte heeft vanuit die overtuigende achterdocht medicatie geweigerd en daardoor was haar beoordelingsvermogen vertroebeld. De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde feit en kort daarvoor dermate psychotisch ontregelt dat zij in feite geen keuze meer had om al dan niet medicatie tot zich te nemen, hetgeen past bij haar ziektebeeld. Als de verdachte medicatie blijft gebruiken is de kans niet groot op psychotische ontregeling en recidive. Een goede behandeling kan daar aan bijdragen. De huidige setting bij FPK Inforsa is passend en veilig voor de verdachte.
Aan de rapporten van de psychiater:

De paranoïde psychose is nu -dankzij de anti psychotische medicatie en de zorg, begeleiding en structuur in het PPC- grotendeels in remissie. Dat is niet alleen in het eigen onderzoek waargenomen, maar wordt bevestigd door de informatie van de behandelcoördinator en haar dochter. Ook de mederapporteur, zo blijkt uit overleg, heeft dit waargenomen. Betrokkene heeft nu alleen nog waanopvattingen jegens haar man waar zij nog geen, of alleen weifelend, afstand van kan nemen, namelijk de overtuiging dat hij haar zoon heeft laten vermoorden. De overige wanen zijn niet meer zichtbaar, zoals dat ook geldt voor auditieve hallucinaties en verward en associatief denken. De stoornis is nog aanwezig, maar de symptomen worden milder.
Het recidiverisico moet nog steeds als hoog worden beoordeeld indien betrokkene langere tijd psychotisch is. Als zij niet psychotisch is, zijn er geen nu geen nadrukkelijke argumenten meer om het risico dan nog als verhoogd (dat wil zeggen: matig of hoog) te beschouwen.
Betrokkene heeft een stevige (forensische) stok achter de deur nodig om zich ook aan afspraken te houden en de medicatie te continueren als zij, bij toenemende paranoïdie, zelf meent dat het goed gaat en wil stoppen met begeleiding, behandeling en medicatie zoals in het verleden ook gebeurde.
Gelet op de ontwikkelingen in het laatste half jaar is het realistisch te veronderstellen dat de
vermindering van het recidivegevaar ook bewerkstelligd kan worden middels een tbs met voorwaarden.”
Het
reclasseringsadviesgedateerd 21 december 2021, van reclasseringswerker [getuige] , houdt onder meer het volgende in:
“In de periode na juni 2021 maakte betrokkene een gunstige ontwikkeling door als gevolg van (dwang)medicatie, zorg, begeleiding en structuur in het PPC. Er werd door de rechtbank om die reden om aanvullende pro Justitia rapportage gevraagd. De Pro Justitia rapporteurs constateren in november 2021 dat de toestand van betrokkene duidelijk verbeterd is. Zij accepteert medicatie, heeft enig ziektebesef en een beginnend ziekte-inzicht en ze laat geen regelovertredend gedrag zien. Zij is rustiger en adequater in het gesprek, kan beter reflecteren op haar gedrag en wekt de indruk doordrongen te zijn van de noodzaak van verdere behandeling en is bereid en gemotiveerd zich aan afspraken te houden, zo schrijven de pro Justitia rapporteurs in hun aanvullende rapportage.
De hierboven beschreven ontwikkeling werd ook door de reclassering opgemerkt en beschreven in ons reclasseringsadvies d.d. 10-11-2021. Ook wij achten een tbs met voorwaarden haalbaar en uitvoerbaar nu FPK Inforsa heeft laten weten betrokkene een behandelaanbod te doen. Per 20-12- 2021 kwam er bij de kliniek een behandelplek voor betrokkene beschikbaar. De raadkamer besliste op 15-12-2021 dat de preventieve hechtenis van betrokkene onder voorwaarden geschorst werd, zodat zij per genoemde datum in de FPK Inforsa openomen kon worden. De reclassering zal in het kader van toezicht, contact leggen met betrokkene en toezien op naleving van de schorsingsvoorwaarden.
Punt van aandacht tijdens de behandeling en begeleiding van betrokkene is het (herstellende) contact met haar dochter, nabestaande van het slachtoffer. Het is van belang dat het verloop van dit contact gemonitord wordt. Ook het eventueel ontstaan van een nieuwe partnerrelatie dient tijdens de behandeling/begeleiding nauwgezet gevolgd te worden.
De reclassering adviseert een TBS met voorwaarden ((i) geen strafbaar feit plegen, (ii) meewerken aan reclasseringstoezicht, (iii) meewerken aan time-out, (iv) niet naar het buitenland, (v) opname in een zorginstelling, (vi) ambulante behandeling, (vii) beschermd wonen of maatschappelijk opvang, (viii) accepteren van begeleiding in het (herstellende) contact met haar dochter, (ix) het door betrokkene geven van openheid bij een nieuwe partnerrelatie en meewerken aan relatie-/systeemgesprekken) op te leggen en de reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen.
Betrokkene heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden.
Voorts adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden.”
De op te leggen maatregel
De rechtbank is, in lijn met de rapportages van de deskundigen en de reclassering, van oordeel dat behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het hoog ingeschatte recidivegevaar. Gelet op het feit dat de verdachte nog onvoldoende ziektebesef heeft, acht de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte noodzakelijk om die behandeling te doen slagen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte dient te worden gelast en dat daarbij voorwaarden betreffende haar gedrag dienen te worden gesteld, nu (i) bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, (ii) het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en (iii) de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank zal daarbij de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. De verdachte heeft ter zitting verklaard zich aan de voorwaarden te zullen houden.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking
gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden
nageleefd. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven gericht tegen dan wel gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid TBS met voorwaarden
Gelet op de noodzaak van (voortzetting van) de behandeling en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering benadeelde partij [getuige]
De benadeelde partij [getuige] (dochter van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van
mr. W. van Egmond als haar gemachtigde, op 20 januari 2022 een vordering ingediend tot vergoeding van schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over het gevorderde bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag van
€ 20.000,- wegens affectieschade.
7.2
Vordering benadeelde partij [naam vader slachtoffer]
De benadeelde partij [naam vader slachtoffer] (vader van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van
mr. W. van Egmond als zijn gemachtigde, op 20 januari 2022 een vordering ingediend tot vergoeding van schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over het gevorderde bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag van
€ 17.500,- wegens affectieschade.
7.3
Vordering benadeelde partij [naam moeder slachtoffer]
De benadeelde partij [naam moeder slachtoffer] (moeder van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W. van Egmond als haar gemachtigde, op 20 januari 2022 een vordering ingediend tot vergoeding van schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over het gevorderde bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade.
Ter zitting heeft Van Egmond namens voornoemde benadeelde partijen verzocht om de bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel behorende mogelijkheid tot toepassing van de gijzeling te maximeren tot ten hoogste een (1) dag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vorderingen in hun geheel kunnen worden toegewezen, nu het schade betreft die rechtstreeks voortvloeit uit het ten laste gelegde strafbare feit en voor wat betreft de hoogte van de vorderingen is aangesloten bij het Besluit vergoeding affectieschade van 20 april 2018. De officier van justitie heeft aangesloten bij het voorstel van de gemachtigde van de benadeelde partijen om de bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel behorende mogelijkheid tot toepassing van de gijzeling te maximeren tot ten hoogste een dag.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ten aanzien van de vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft ingestemd met de vordering van de officier van justitie om de bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel behorende mogelijkheid tot toepassing van de gijzeling te maximeren tot ten hoogste een dag.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is, indien iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de kinderen en de ouders van de overledene. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend, staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd.
De rechtbank zal daarom de vordering van [getuige] ten bedrage van € 20.000,- en de vorderingen van [naam vader slachtoffer] en [naam moeder slachtoffer] ten bedrage van elk € 17.500,- wegens immateriële schade geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over de toegewezen bedragen vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: moord) aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
De officier van justitie heeft bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd om hooguit een dag gijzeling te bevelen en heeft daarbij aangesloten bij de wens van de benadeelde partijen zelf, waarmee ook de verdediging zich heeft verenigd.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging hebben betoogd stelt de rechtbank voorop dat gijzeling, waarover wordt beslist bij maatregel, een machtiging betreft waarbij er van mag worden uitgegaan dat de minister deze prudent ten uitvoer legt. Dit conform de laatste wetswijziging op dat punt, in die zin dat gijzeling alleen zal worden toegepast bij betalings
onwilen niet bij betalings
onmacht. Het komt de rechtbank onwenselijk voor dat reeds op voorhand bij de afgifte van de machtiging een dwangmiddel als gijzeling wordt beperkt en de Staat voor verhaal van de vordering (op één dag gijzeling na) geen gebruik kan maken van dit bij wet voorziene drukmiddel. Dit klemt te meer omdat in deze fase van oplegging van de maatregel niet valt te voorzien of een situatie zal ontstaan waarin de veroordeelde wel de mogelijkheid heeft om te vordering te voldoen maar de wil daartoe ontbreekt. Door te beslissen conform de wens van partijen zou de rechtbank de maatregel ontdoen van een wezenlijk onderdeel. In zoverre zullen de voorstellen van de officier van justitie, de raadsvrouw van de verdachte en de advocaat van de benadeelde partijen dan ook niet worden gevolgd.
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr kan bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat worden bepaald dat gijzeling wordt toegepast. Deze vervangende vrijheidsstraf mag in het geval van samenloop als bedoeld in de artikelen 57 en 58 Sr, ingevolge artikel 60a Sr in verbinding met artikel 24c, derde lid, Sr, ten hoogste 365 dagen bedragen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen, de duur van de gijzeling bepalen zodanig dat het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 38, 38a, 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende haar gedrag:
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich niet schuldig maakt een enig strafbaar feit;
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
Meewerken aan reclasseringstoezicht
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in, dat de verdachte:
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • een of meer vingerafdrukken laat afnemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien; dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering help aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met haar, als dat van belang is voor het toezicht.
Meewerken aan time-out
De verdachte werkt mee aan een time-out in een forensische instelling, FPK of FPA, te bepalen door DIZ die verantwoordelijk is voor plaatsing, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
Niet naar het buitenland
De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in FPK Inforsa of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname vond reeds plaats op 20 december 2021 in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis en kan vervolgd worden in het kader van een TBS met voorwaarden. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, als dit door de reclassering wordt nodig bevonden. Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Accepteren van begeleiding in het (herstellende) contact met dochter
De verdachte geeft openheid over haar contact met haar dochter en accepteert begeleiding in het (herstellende) contact met haar dochter.
Openheid geven over partnerrelatie en meewerken aan systeemgesprekken
De verdachte geeft openheid bij het ontstaan van een nieuwe partnerrelatie en zij werkt mee aan het inzetten van relatie-/systeemgesprekken.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[getuige]geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [getuige] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [getuige] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 133 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam vader slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam vader slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam vader slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,-. vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 116 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam moeder slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam moeder slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam moeder slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,-vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 116 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2022.