ECLI:NL:RBNHO:2022:1348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB-21_6963
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening inzake stopzetting deelname aan project voor daklozen en overdracht naar maatschappelijke opvang

Op 17 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de stopzetting van deelname aan een (pilot)project voor daklozen, waarbij verzoeker zou worden overgedragen aan de maatschappelijke opvang van het Leger des Heils. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze stopzetting en verzocht om een ordemaatregel, die eerder was afgewezen. Tijdens de zitting op 11 januari 2022 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn situatie toegelicht. Hij stelde dat hij 24-uursopvang nodig had vanwege zijn medische problemen en dat de huidige opvang niet adequaat was.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Er werd vastgesteld dat verzoeker al enige tijd dakloos was en gebruik maakte van de opvang van het Leger des Heils. Het project waaraan verzoeker deelnam, bood geen garantie voor 24-uursopvang, en verzoeker had geen aanvraag ingediend voor deze opvang. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij recht had op 24-uursopvang en dat er geen onhoudbare noodsituatie was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6963

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. van Thoor).

Procesverloop

Op 7 december 2021 is aan verzoeker medegedeeld dat het traject bij [locatie 1] stopt en hij zal worden overgedragen aan de maatschappelijke opvang van het Leger des Heils.
Verzoeker heeft op 23 december 2021 bezwaar gemaakt.
In een besluit van 24 december 2021 heeft verweerder aangegeven, onder verwijzing naar een brief die verzoeker op 8 december 2021 vanuit het Leger des Heils heeft gekregen en waarin hem de mogelijkheid is geboden om naast de noodopvang in het hotel (waar hij kan verblijven tussen 16.00 uur en 9.00 uur) vanaf 9 december 2021 overdag te verblijven op de opvanglocatie op [locatie 2] te [woonplaats] waar 24/u zorg aanwezig is, dat die mogelijkheid nog steeds staat. Die noodopvang houdt na 14 januari 2022 op, dan is verzoeker weer aangewezen op de nachtopvang.
Verzoeker heeft daartegen eveneens bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft een ordemaatregel verzocht welke bij beslissing van 24 december 2021 is afgewezen. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 januari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de heer H. de Haan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Wanneer bezwaar is gemaakt bij het bestuursorgaan kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
3. Uit de stukken blijkt dat verzoeker al enige tijd dakloos is en gebruik maakt(e) van de opvang die via het Leger des Heils in [woonplaats] wordt geboden. Vanaf september 2021 heeft verzoeker deelgenomen aan het (pilot)project [locatie 1] . Daarbij wordt tot maximaal twee keer een woning aangeboden aan de dakloze. Dat traject bij [locatie 1] is stopgezet nadat verzoeker voor de tweede keer, ondanks waarschuwing, een woning heeft geweigerd. Verzoeker is vervolgens overgedragen aan de maatschappelijke opvang van het Leger des Heils.
4. Verzoeker stelt dat voor hem 24-uurs opvang is geïndiceerd en die indicatie voor hem nog steeds geldt. Hij is bekend met fysieke en psychische aandoeningen. Gelet op zijn medische problematiek stelt hij dat hij gedurende de gehele dag toegang moet hebben tot een (eigen) toilet. Gewezen wordt op de verklaring van de huisarts. Met het besluit tot het stopzetten van het project [locatie 1] is ook de 24-uursopvang die hij kreeg beëindigd, zonder dat daaraan een medisch onderzoek ten grondslag ligt. Hij heeft nu opvang in een hotel, maar moet volgens de huisregels overdag naar buiten (sluitingstijden tussen 9.00 uur en 16.00 uur, recentelijk aangepast naar 13.00 uur en 16.00 uur). De opvang bij [locatie 2] is voor hem gezien zijn medische beperkingen niet adequaat. Verzoeker heeft een voorlopige voorziening ingediend vanwege zijn kwetsbare situatie, ook gelet op de gevaren van een coronabesmetting. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt er toe verweerder op te dragen 24-uursopvang te realiseren door hem toe te staan ook overdag in de hotelkamer te mogen verblijven, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat verzoeker, zoals hij betoogt, is geïndiceerd voor 24-uursopvang. Hij heeft zich destijds gemeld bij het Leger des Heils te [woonplaats] voor opvang en die heeft hem opvang geboden. De enkele toelating tot een (pilot) project als [locatie 1] , met als doel dak- en thuislozen te begeleiden bij het verkrijgen van een eigen woning, is geen indicatiestelling voor 24-uursopvang. Niet is gebleken dat het project [locatie 1] het bieden van 24-uursopvang behelst. Niet ter discussie staat dat door of namens verzoeker geen aanvraag is ingediend voor 24-uursopvang. Ook is de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat verweerder ambtshalve heeft besloten verzoeker een indicatie voor 24-uursopvang toe te kennen.
6. Verzoeker heeft er voor gekozen om hem moverende redenen de in het kader van het [locatie 1] project aangeboden woningen te weigeren, in de wetenschap dat daarmee ook zijn deelname aan dat project zou eindigen. Vervolgens valt verzoeker terug naar de opvang die hem voordien werd geboden, namelijk de opvang via het Leger des Heils. Die feitelijke opvang bestaat op dit moment, in het kader van de corona(lockdown)maatregelen, uit overnachting in het [hotel] hotel (verblijf toegestaan tussen 16.00 uur en 13.00 uur) en de mogelijkheid van verblijf overdag op [locatie 2] , waar toiletvoorzieningen beschikbaar zijn. Het moge zo zijn dat verzoeker zich prettiger voelt bij een eigen toiletvoorziening, uit de overgelegde stukken volgt niet dat gebruikmaking van de toiletten op [locatie 2] zou leiden tot een (medisch) onhoudbare noodsituatie.
7. Los van het voorgaande heeft verzoeker de voorzieningenrechter er ook overigens niet van kunnen overtuigen dat sprake is van een dusdanig onhoudbare noodsituatie, dat verzoeker de bodemprocedure niet zou kunnen afwachten.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.