ECLI:NL:RBNHO:2022:1320

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
22-41
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake weigering Verklaring Omtrent Gedrag voor ambulant woonbegeleider

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) nodig heeft voor zijn functie als ambulant woonbegeleider. De minister van Justitie en Veiligheid had de aanvraag voor de VOG afgewezen op basis van het Justitieel Documentatie Systeem, waarin verzoeker geregistreerd staat voor meerdere veroordelingen. Verzoeker heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 3 februari 2022 heeft verzoeker verklaard dat hij ook als hij zich pas over een half jaar meldt met een VOG, aangenomen zal worden door de coöperatie waarvoor hij wil werken. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoeker momenteel inkomen heeft uit een andere functie en de behandeling van het beroep naar verwachting in mei of juni zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de weging van het subjectieve criterium van de ervaringsdeskundigheid in relatie tot het risico voor de samenleving beter in de bodemprocedure kan worden behandeld.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om een spoedeisende maatregel te treffen. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, in aanwezigheid van griffier R.I. ten Cate, en is openbaar uitgesproken op 11 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/41
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse).

Procesverloop

In het besluit van 9 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) afgewezen.
In het besluit van 9 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door
[naam] van [bedrijf 1] .Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 20 april 2021 heeft verzoeker een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend. Hij heeft de VOG nodig in verband met zijn aanmelding als lid bij [bedrijf 1] U.A. in [plaats] , van waaruit hij kan worden ingezet als ambulant woonbegeleider met ervaringsdeskundigheid.
2.2
Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de beleidsregels) afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat verzoeker binnen de terugkijktermijn van vier jaren voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS). Omdat verzoeker van [datum] 2019 tot en met [datum] 2020, van [datum] 2018 tot en met [datum] 2018 en van [datum] 2016 tot en met [datum] 2017 een vrijheidsstraf, vrijheidsbenemende maatregel, dan wel preventieve hechtenis heeft ondergaan, heeft verweerder de terugkijktermijn met drie jaar, vijf maanden en 10 dagen verlengd.
Verzoeker staat in het JDS geregistreerd voor zes veroordelingen. Het gaat om de volgende veroordelingen:
1) een veroordeling in eerste aanleg van [datum] 2019. Op [datum] 2020 is verzoeker in hoger beroep veroordeeld wegens poging tot afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Hierbij is een proeftijd opgelegd, die nog van kracht is tot
25 september 2022;
2) een veroordeling in eerste aanleg op [datum] 2017. Op [datum] 2018 is verzoeker in hoger beroep veroordeeld wegens oplichting en poging tot oplichting;
3) verzoeker is op [datum] 2018 veroordeeld wegens medeplegen van schuldheling;
4) verzoeker is op [datum] 2018 veroordeeld wegens het bezit van een valse of vervalste reispas;
5) een veroordeling in eerste aanleg van [datum] 2016. Op [datum] 2017 is verzoeker in hoger beroep veroordeeld wegens drie gevallen van oplichting, diefstal met braak en het bezit van een valse of vervalste reispas;
6) een veroordeling van [datum] 2016 wegens twee gevallen van valsheid in geschrifte en het medeplegen van oplichting.
Volgens verweerder wordt aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de beleidsregels voldaan. Met betrekking tot het subjectieve criterium heeft verweerder overwogen dat het belang van verzoeker bij verkrijging van een VOG niet zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het bij het objectieve criterium vastgestelde risico.
3.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van zo’n spoedeisende situatie, dat een beslissing in de hoofdzaak - in dit geval een beslissing op het beroep - niet kan worden afgewacht.
3.2
In het kader van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat [bedrijf 1] hem in eerste instantie enige tijd heeft gegund om een VOG te overleggen, maar dat [bedrijf 1] nu heeft aangegeven dat ze de functie niet veel langer voor hem vrij kunnen houden. Als hij dus niet binnen afzienbare termijn alsnog een VOG overlegt, dan wordt de functie vergeven.
3.3
Namens [bedrijf 1] heeft [naam] desgevraagd ter zitting aangegeven dat verzoeker, mede vanwege zijn strafrechtelijke verleden, een zeer bijzondere en waardevolle aanvulling is als ervaringsdeskundige bij de coöperatie. [bedrijf 1] wil verzoeker graag als lid aannemen omdat hij van grote waarde is voor de diversiteit van de coöperatie. Toen verzoeker zich meldde om lid te worden van de coöperatie, waren er al snel 3 of 4 cliënten die hij zou kunnen begeleiden. Er is behoefte aan een ervaringsdeskundige als verzoeker. De vraag of verzoeker ook als lid zou worden aangenomen als hij zich pas over bijvoorbeeld een half jaar met een VOG zou melden, beantwoordde [naam] bevestigend.
3.4
Gezien het feit dat verzoeker ook als lid van de coöperatie zal worden aangenomen als hij zich over een half jaar meldt met een VOG en gelet op het feit dat verzoeker momenteel inkomen heeft uit zijn functie bij een [bedrijf 2] , acht de voorzieningenrechter onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet aanwezig. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het beroep naar verwachting in mei of juni van dit jaar door de meervoudige kamer zal worden behandeld. Niet valt in te zien dat die periode niet kan worden afgewacht.
3.5
De voorzieningenrechter overweegt tot slot nog dat de weging in het kader van de beoordeling van het subjectieve criterium van de ervaringsdeskundigheid die voor de functie van ambulant woonbegeleider is vereist in relatie tot het risico voor de samenleving, zich beter leent voor de bodemprocedure. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de ter zitting besproken zaak die bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanhangig is.
4. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en zal het verzoek daartoe worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.