ECLI:NL:RBNHO:2022:1319

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
21-7207 en 22-3
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van zegenrecht voor visserij in het IJsselmeer

Op 18 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, die een vergunning voor visserij met een zegenrecht hebben, een voorlopige voorziening vroegen. De vergunning verleende hen het recht om zeven dagen te vissen, maar met het bestreden besluit is dit recht beperkt tot twee dagen. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beperking en vroegen de voorzieningenrechter om een spoedeisende voorziening, omdat zij stelden dat hun inkomsten met 72% zouden dalen door deze beperking.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 7 februari 2022, waarbij verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. A. van Lohuizen, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. P.J. Kooiman. Tijdens de zitting heeft verweerder betwist dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoekers sinds 2015 geen gebruik meer hebben gemaakt van hun zegenrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers al geruime tijd niet actief zijn in de zegenvisserij en dat hun financiële belang niet zodanig zwaarwegend is dat er sprake is van een financiële noodsituatie.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is gebleken van een spoedeisend belang. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/7207 en 22/3

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2022 in de zaken tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. A. van Lohuizen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman
).

Procesverloop

In het besluit van 27 oktober 2021 heeft verweerder aan verzoekers een vergunning verleend voor de visserij in de periode van 1 november 2021 tot en met 30 juni 2022. Bij voorschrift is daarbij het recht op visserij met een zegen toegekend voor twee visdagen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn eveneens verschenen ir. [naam 1] ( [functie 1] , werkzaam bij verweerder) en [naam 2] ( [functie 2] ).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekers hebben een visserijbedrijf. Daarmee richten zij zich specifiek op de zegenvisserij - een visserijmethode waarbij de vis met een over de bodem slepend net door een omtrekkende beweging wordt ingesloten. Verzoekers beschikten over een vergunning voor de visserij, waarin aan hen het zegenrecht was toegekend voor zeven dagen. Met het bestreden besluit wordt dit recht beperkt van zeven dagen tot twee dagen.
3. Verweerder heeft aan de beperking van het zegenrecht ten grondslag gelegd dat het niet goed gaat met het brasembestand in het IJsselmeer. Dat baseert verweerder op rapporten van Wageningen Marine Research (WMR) [1] . Reductie van het aantal zegendagen is nodig om het brasembestand te laten herstellen. WMR adviseerde eigenlijk om geen zegendagen toe te kennen, maar twee zegendagen wordt gezien als het maximaal toelaatbare om binnen afzienbare tijd te komen tot herstel van het brasembestand. Als het brasembestand onder een kritische grens komt, dan zal brasemvisserij niet langer mogelijk zijn. De bescherming van het brasembestand is daarmee ook in het belang van de visserij op het IJsselmeer, aldus verweerder.
Spoedeisend belang
4.1
Verweerder heeft ter zitting betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. Volgens verweerder hebben verzoekers blijkens het registratiesysteem van verweerder tot 2015 zelf gebruik gemaakt van hun zegenrecht. Vanaf 2015 tot en met het seizoen 2018-2019 hebben verzoekers hun zegenrecht verhuurd. Vanaf dat moment zijn ten aanzien van verzoekers geen registraties in het systeem te vinden van meldingen dat zij zelf de zegenvisserij hebben uitgeoefend, dan wel dat zij hun zegenrecht aan een derde hebben verhuurd. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat het op grond van de vergunning verplicht is om te melden wanneer men gaat zegenvissen, zodat de dagen geregistreerd kunnen worden. Ook als het recht wordt verhuurd, dient dit te worden gemeld. Op deze manier houdt verweerder bij welke rechten door wie en wanneer worden aangewend.
4.2
In het verzoekschrift hebben verzoekers in het kader van het spoedeisend belang aangevoerd dat het zegenseizoen ten einde loopt op 15 maart 2022 en dat verweerder heeft aangegeven dat hij niet voor die datum op het bezwaar zal beslissen. Verzoekers hebben erop gewezen dat de reductie van het aantal zegendagen met 72% betekent dat hun inkomsten ook met 72% zullen dalen. Dat maakt dat een spoedeisend belang volgens hen is gegeven. Ter zitting hebben verzoekers desgevraagd en in reactie op het standpunt van verweerder aangegeven dat zij hun zegenrecht na het seizoen van 2018-2019 nog wel hebben verhuurd, maar dat de rechten dit seizoen niet worden verhuurd. Verzoeker [verzoeker 1] stelt dat zijn zoon het plan heeft opgevat om te gaan zegenvissen op brasem. Op dit moment liggen er twee schepen stil en dat kost € 600.000,-, aldus verzoekers.
4.3.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat het spoedeisend belang een financieel karakter heeft. Volgens vaste rechtspraak vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Voor het treffen van een voorlopige voorziening zou aanleiding kunnen bestaan, indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als hierboven bedoeld.
4.3.2
De voorzieningenrechter concludeert op basis van het verhandelde ter zitting dat verzoekers al sinds 2015 niet meer zelf gebruikmaken van de hen toegekende zegenrechten, in die zin dat de twee schepen van verzoekers sindsdien aan wal liggen. De zegenrechten worden op dit moment ook niet verhuurd aan een derde. De stelling dat de zoon van verzoeker [verzoeker 1] plannen heeft opgevat om de twee schepen te gaan gebruiken voor de zegenvisserij, is niet concreet onderbouwd. Daarbij komt dat verzoeker [verzoeker 1] ter zitting heeft aangegeven dat zijn schepen al sinds 2015 aan wal liggen omdat het met het recht op zeven zegendagen niet rendabel was om met de schepen uit te varen. Hoe de zoon van verzoeker dit nu wel rendabel denkt te kunnen maken is ter zitting niet duidelijk geworden. Verder is van belang dat verzoeker [verzoeker 1] ter zitting heeft aangegeven dat hij er nog een bedrijf naast heeft, [bedrijf] , dat zich richt op onder meer het maken van visveilige gemalen en vismigratiesystemen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat sprake is van een financiële noodsituatie en is ook anderszins niet gebleken van een spoedeisend belang.
4.4
Gelet op het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter de verzoeken af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Tien e.a 2020., ‘Bestandsoverzicht van snoekbaars, baars, blankvoorn en brasem en de evaluatie van potentiële oogstregels voor snoekbaars en baars in het IJssel-Markermeer 2020’, Wageningen Marine Research rapport C041/20; Tien e.a 2020., ‘De evaluatie van potentiële oogstregels voor brasem en blankvoorn’, Wageningen Marine Research rapport C070/20; Zaalmink en Deetman 2021, ‘Economische waarde en toekomstperspectief van de IJsselmeervisserij’, Wageningen Economic Research rapport 2021-029.